De waan een Jezus te zijn

Volgens Freud bestaat het kernproces van de psychose hierin dat die libidineuze bezetting wordt opgeheven en dat de libido als gevolg hiervan neerslaat in het ik. Kennelijk zitten wij met een soort van ‘zuignapjes van de lust’ vastgeklonken aan de voorstellingen die wij ‘werkelijkheid’ noemen. Volgens Jacques Lacan (1901-1981) bemiddelt de taal in het vasthechten van die zuignapjes. Ook de symbolische structuur van het onbewuste is volgens Lacan gestructureerd als een taal. Als de zuignapjes plotseling allemaal tegelijk losschieten, dan gaat er iets grondig mis. Dan schiet je in een psychose. De taal gaat dan met zichzelf aan de haal in een waanwereld van schijngestalten. In de psychose stort het symbolische kaartenhuis van de taal in elkaar.     

Het mag dan waar zijn dat in een psychose het bestaande wereldbeeld op zijn kop wordt gezet, het is nog maar de vraag of de waanwereld van een psychose ons kan laten zien wie we ooit zijn geweest. Misschien is het een mythisch verlangen dat de psychoticus ons voorhoudt, het verlangen naar een verloren vaderland van de psyche, een land dat ten onrechte ooit verlaten is en alleen nog als de mythe van het Beloofde Land in een onttoverde wereld terug kan keren.

En toch, als het waar is dat de babyboomers in de jaren zestig heel even in de waan hebben verkeerd dat zij het Beloofde Land konden binnengaan, dan is deze waan wellicht ook vergelijkbaar met het waanidee dat tweeduizend jaar tevoren het brein van Jezus van Nazareth in bezit had genomen. Jezus had last van de gedachte dat het Koninkrijk Gods aanstaande was. En Hitler zag met zijn Derde Rijk een messianistisch waanidee werkelijkheid worden. Het messias-syndroom herhaalt zich even geruisloos als de geschiedenis zelf. Wat Nietzsche beweerde over de kunst, zou ook voor de waan kunnen gelden. We hebben de waan uitgevonden om niet aan de waarheid te hoeven sterven. 

In die zin heeft de psychotische waan ook iets in zich van een verlossing. De terugkeer van de Verlosser op aarde maakt deel uit van een narratief dat door het christendom is gepatenteerd. Maar dat narratief is niet uniek voor het christendom. In allerlei varianten heeft het zich aangediend in de geschiedenis van de mensheid . Ook in het brein van het individu kan het zomaar opduiken als de geest opstijgt naar de hogere regionen van de waan. Onduidelijk is of dit transformatieproces zich telkens weer als nieuw manifesteert of dat er sprake is van kopieergedrag. Als de geschiedenis zich ergens herhaalt, dan is dat in het messianisme dat moet eindigen in een Golgotha. Wie de waarheid spreekt, moet gekruisigd worden. Kan er eigenlijk wel een messiaswaan ontstaan zonder het grondpatroon van de religie? In het geval van Hitler was dat grondpatroon duidelijk herkenbaar, maar ook in de tegencultuur van de jaren zestig diende het zich aan. 

Eigen aan het messias-syndroom is het waanidee dat niet alleen de Verlossing nabij is, maar ook het einde van de wereld. Ook Jezus van Nazareth was er destijds stellig van overtuigd dat het Rijk Gods in aantocht was. In die zin hebben de jaren zestig veel gemeen met de tijd waarin Jezus begon te prediken. Het massale popconcert in Woodstock bracht in de zomer van 1969 de heuvels van Galilea in herinnering. Met zijn boek Panies Dagboek (1971) schetste Roel van Duijn een terugblik op de jaren zestig, waarbij hij speelde met het idee van een nieuwe Messias. De messiasfiguur noemde hij ‘waanzinnig inspirerend’, al moest hij zelf niet veel hebben van een charismatische eenling die zich tot Verlosser uitroept:

‘Ik ben het alleen, ik ben de eenling. Dat verafschuw ik gelijkelijk in Jezus Christus, Jan van Leyden, Hitler, Mao Tse-toeng en Lou de Paling-boer, om een aantal van de meest uiteenlopende Messiassen te noemen.’

Van Duijn zag zichzelf dan ook niet als een nieuwe Messias. Evenals bij de anti-rookmagiër Robert Jasper Grootveld ging bij hem de voorkeur uit naar de rol van Johannes de Doper, die de komst van Verlosser aankondigt. Het is een paradox dat de jaren zestig – toch bij uitstek het decennium van snelle secularisatie – op zichzelf een religieuze dimensie hebben gehad, die een gelijkenis vertoonde met de hang naar het hogere in de tijd van de eerste christenen. Het was een geneigdheid van de geest die zich bij uitstek in de liefde zou manifesteren. De hippies predikten de liefde, alsof dat nooit eerder was gedaan. In laat- ste instantie is het christendom een religie van de mateloze liefde. 

Dat is een vorm van liefde die van het verstand niet weten wil. Liefde is alles behalve het verstand, dat is ook de kern van wat Jezus van Nazareth te zeggen had. In die mateloosheid van de liefde is het christendom verwant aan de waan. Misschien is dat ook de reden dat het een religie is die de mogelijkheid in zich heeft om zich om te keren in haar tegendeel. De mateloosheid van de liefde wordt dan de mate- loosheid van de haat, een omwenteling die weinigen doorgaans zien aankomen. Degenen die in de jaren zestig de omwenteling wèl zagen aankomen, bevonden zich in het oog van een vulkaan. Alles om hen heen was in beweging alsof er een vliegende schotel was geland, maar niemand wist waar. De vraag diende zich aan of deze nieuwe, ‘a-religieuze religie’ wel een mogelijkheid had om te bestaan. Was het niet een wankel evenwicht dat eenmaal aangekomen op een onbestaanbaar rustpunt, meteen doorschiet in het extreme tegendeel? 

Hoe kan een God ooit nog herrijzen uit de dood van God? En toch, dit was het unieke omslagpunt in de jaren zestig, waarin de utopie in het heden indaalde en zich vervolgens acuut weer omkeer- de. Het was het onbestaanbare kruispunt, waarop het heilige en het historische, het sacrale en het banale, één op één met elkaar samenvielen. Juist in die paradox ligt wellicht ook de verklaring besloten, dat de Nederlandse samenleving, die destijds in een proces van snelle secularisering was verwikkeld, heel even indruk wekte dat Gods Koninkrijk snel naderde, zo niet al was aangebroken in de strijd die wereldwijd losbrak: de oorlog van de babyboomers. Het was een omkering van alles, omdat er een vloek rustte op alles wat vals was, krom en onecht. Maar hoe nieuw was die omkering van waarden? 

‘Want er staat geschreven, verderven zal ik de wijsheid der wijzen, en ik zal het verstand der verstandigen verdoen … Immers, de Joden verlangen tekenen en de Grieken zoeken wijs- heid … wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen; en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, en dat wat niets is, om aan hetgeen wél iets is, zijn kracht te ontnemen .. .’ (1 Cor. 1:19,22,27). 

Deze woorden van Paulus citeerde Theodore Roszak in zijn boek The Making of a Counterculture (1969). Het waren overmoedige woorden. Wat dwaas is, heeft God uitverkoren. De arrogante elite heeft zijn tijd gehad. Anders gezegd, de eersten zullen de laatsten zijn, want er komen andere tijden. Roszak wijst erop hoe ongehoord deze woorden van Paulus waren. Ze waren geladen met een onverhulde minachting voor een gevestigde cultuur vol grote pres- taties. En die minachting kwam van mensen die helemaal niets voorstelden. Dit uitschot ontwikkelde een tegencultuur uit een paar ‘suggestieve ideeën, een paar ruwe symbolen en een wanhopig verlangen.’ Precies dát gebeurde opnieuw in de jaren zestig. Heel eventjes. Maar toch, het gebeurde. Gek werd opeens heel gewoon. De tijd had de schutkleur van de waan aangenomen. 

Er kwamen immers waanideeën op over een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, ideeën die uit allerlei bronnen voortkwamen, maar één ding gemeen hadden: een fundamenteel verzet tegen het rationalisme van de technologische samenleving met zijn strakke tijd-as en waarden als efficiency en regelmaat. Het was een verzet tegen de moloch die tot kaalslag en destructie had geleid en een eenzame menigte had voortgebracht. Het was de verbeelding die de macht ondermijnde, een onderstroom in the underground die de technologische mainstream bestreed. Geen cultuur, maar een tegencultuur, zoals Roszak beweerde. 

Maar hoe verder de roerige jaren zestig zich inmiddels verwijde- ren in de tijd, hoe meer zij in het patroon passen van een eeuw die ook Hitler heeft voortgebracht. Het was de eeuw van het messianisme dat in de jaren zestig nog eenmaal in alle hevigheid opdook. Hitler en de babyboomers hadden een verwantschap in de waan. 

Door psychiaters wordt de messiaswaan doorgaans gezien als een ontsporing van de geest die nodig weer in het gareel moet worden gebracht. Maar juist in de jaren zestig kwamen binnen de psychiatrie revolutionaire ideeën naar voren, waardoor de messiaswaan in een ander licht kwam te staan. De antipsychiatrie verzette zich niet alleen tegen het medisch bestel in het algemeen, maar ook tegen de psychiatrische inrichting als instituut en de psychiatrie als sociaal controlemiddel. Wat doorgaans schizofrenie wordt genoemd werd binnen de antipsychiatrie gezien als ‘een specifieke, positief te waar- deren strategie, die een mens uitvindt om te kunnen blijven bestaan in een onleefbare situatie, in een psychosociaal schaakmat.’ Zo verwoordde Kees Trimbos zijn visie over de geestelijke stoornis in zijn boek Antipsychiatrie, een overzicht (1976).

Met andere woorden, gezegend zijn zij, wier geest het voorrecht van een geestelijke ontsporing moge genieten. Hij ervaart een reis te ondernemen die beleefd wordt als een verder ‘naar binnen’ gaan en een teruggaan tot de oerervaringen van de mensheid. Deze bevrijdende reis te kunnen ondernemen is een ervaring die normale, psychisch verstarde men-sen nooit zullen hebben. 

Voor de geestelijke gezondheidszorg waren de jaren zestig vooral een verwarrende tijd, niet in de laatste plaats door de opkomst van dit soort ideeën in de antipsychiatrie. Mensen als David Cooper en Ronald Laing wilden je laten geloven dat het inderdaad een uniek voorrecht was om in het huidige maatschappelijk systeem als psychiatrisch patiënt volledig buiten boord te vallen. De psychose was in hun optiek niet alleen een authentieke oerervaring uit een ver verleden, maar ook het ultieme verzet van het individu tegen de vervreemding van de moderniteit en de benauwende kooi van burgerlijke instituties als huwelijk en gezin.

De schizofrenie was ‘a natural healing process.’ De antipsychiatrie had geen behoefte aan theorieën, maar aan de ervaring die de bron van de theorie is. Het ego had zich te veel aangepast aan een ongezonde maatschappij, en om werkelijk gezond te worden moest dit normale ego uit zijn normaliteit worden bevrijd. Het psychotisch bewustzijn werd geïdealiseerd als het gezonde antidotum tegen de vervreemding van de sociale werkelijkheid. De waan werd gezond als een medicijn voor alles wat ziek was en in de wereld was fout gegaan. Het medisch model werd gezien als onderdeel van een ziekmakend maatschappelijk systeem dat op zichzelf genezen moest worden. 

Psychiater en patiënt verwisselden dus van rol, alsook de religie en de waan. Op het hoogtepunt van de secularisering benadrukte Laing het belang van de intense religieuze ervaring die juist in een psychose aan het licht kon treden, terwijl de reguliere psychiatrie daar blind voor was. ‘Wat heeft God met het handboek van de Amerikaanse psychiatrie te maken?’, zo vroeg hij zich af. Laing nam stelling tegen de gestandaardiseerde psychiatrie. ’De DSM’, zo stelde hij, ‘onderwerpt alles aan censuur wat niet in het wereldbeeld van de psychiaters past, waaronder veel van wat vroeger in de menselijke culturen bij het dagelijks leven behoorde, bijvoorbeeld: God.’

Zo geredeneerd was het gezin ook niet langer de hoeksteen van de samenleving, maar een slagveld voor dezelfde ondergrondse machtsstrategieën, waaraan ook de grote wereld in de tijd van de Koude Oorlog was overgeleverd. Het ging erom de mens uit dit dodelijk keurslijf te bevrijden. Door goed te luisteren naar wat de psychoticus in zijn waanideeën aandraagt, kon de sleutel worden gevonden voor de oplossing van existentiële problemen, niet alleen binnen de specifieke situatie van de patiënt, maar ook in bredere zin.

Veel grote religieuze figuren uit de geschiedenis, zo werd benadrukt, hadden een psychotische periode doorgemaakt, zoals bijvoorbeeld Christus, Paulus, Jeanne d’Arc en Theresia van Avila. Vaak ging zo’n crisis gepaard met kosmische ondergangsvisioenen en een roeping om de wereld of een land of volk te redden. Psychotici waren van huis uit ‘verlossers’. Hun verstoorde geest droeg dan groteske oplossingen aan voor grote problemen, maar in hun waanzin ging niet zelden een verborgen methode schuil die allesbehalve waanzinnig was. De psychose zou aan de basis staan van menige religie of religieuze vernieuwing. Achteraf bezien is het wonderlijk dat ook Laing in zijn opsomming van psychotische religie-stichters en religie-vernieuwers Adolf Hitler over het hoofd zag. 

Reageren is niet mogelijk.