Het getal 76 op zichzelf heeft geen inherent bijzondere eigenschappen zoals een priemgetal, een vierkantsgetal of een ander wiskundig kenmerk dat het onderscheidt van andere getallen. Het is een natuurlijk getal dat tussen 75 en 77 ligt en bestaat uit de cijfers 7 en 6.
Of een getal als “bijzonder” wordt beschouwd, kan sterk afhangen van de context waarin het wordt gebruikt. Bijvoorbeeld:
Jaartallen: In sommige gevallen kan 76 verwijzen naar een specifiek jaar of een historisch evenement dat als bijzonder wordt beschouwd. Als je meer context geeft over het specifieke jaar of de gebeurtenis, kan ik je meer informatie geven.
Chemie: In de chemie kan 76 verwijzen naar het chemische element osmium, dat het atoomnummer 76 heeft. Osmium is een zwaar metaal dat bekend staat om zijn hoge dichtheid en wordt gebruikt in bepaalde industriële toepassingen.
Nummerologie: In sommige vormen van numerologie kunnen getallen een symbolische betekenis hebben. Als je geïnteresseerd bent in numerologie, kan het getal 76 een bepaalde betekenis hebben op basis van de interpretatie die wordt gebruikt.
Over het algemeen heeft het getal 76 geen inherente wiskundige of universele betekenis die het bijzonder maakt, tenzij het in een specifieke context wordt gebruikt
IK: Maar ik ben vandaag 76 jaar geworden. Hoe bijzonder is dat?
ChatGPT:
Gefeliciteerd met je 76e verjaardag! Dat is zeker een bijzondere gelegenheid en een belangrijke mijlpaal in je leven. Het bereiken van de leeftijd van 76 jaar is iets om te vieren en te koesteren. Niet iedereen heeft het geluk om zo’n respectabele leeftijd te bereiken, en het is een moment om terug te kijken op alle ervaringen en herinneringen die je in de afgelopen decennia hebt verzameld.
Op de leeftijd van 76 jaar heb je waarschijnlijk veel levenservaring opgedaan, ben je wijzer geworden en heb je veel kennis en wijsheid vergaard. Het is ook een gelegenheid voor familie en vrienden om je te eren en te vieren.
Dus ja, je 76e verjaardag is zeker bijzonder en verdient alle aandacht en vreugde die ermee gepaard gaan. Ik wens je een prachtige verjaardag en nog vele gezonde en gelukkige jaren in de toekomst!
Ik zat vannacht in het reuzenrad van de tijd. Alles stond stil. Alleen mijn gondel bewoog door de ruimte. In de verte zag ik mijn jeugd. Ik zag de moord op John F. Kennedy. Vorige week was dat het precies zestig jaar geleden. Waar was ik toen? vroeg ik mij af. Ik zag het. Ik was thuis. Na het avondeten was ik met mijn huiswerk bezig. Ik was 15 jaar en zat in de vierde klas van het gymnasium op het St- Ignatiuscollege. Het moet een uur of zeven, halfacht zijn geweest. Mijn vader hoorde het nieuws op de radio. Daarna ging de tv aan. Veel van mijn leerboeken heb ik niet meer gezien die avond.
De volgende dag op school werd er één minuut stilte gehouden. Die hele week stond de wereld op zijn kop, want een paar dagen later werd Lee Harvy Oswald vermoord, live op tv nota bene. Die beelden werden ook op de Nederlandse tv eindeloos herhaald.
Die vierde klas was een raar jaar. Ik kon mijn draai niet vinden. Alle jongens en meisjes om me heen waren al eens verliefd geweest, maar ik liep nog steeds alleen door de straten. Wie zong dat ook al weer? Hoe dan ook, de hormonen begonnen op te spelen, en de paters jezuïeten schreven steeds zorgelijker teksten op mijn rapporten. Niet dat ik me daar veel van aantrok.
Na de moord op Kennedy deed het gerucht de ronde dat dollarmunten, waar de beeltenis van Kennedy op stond, ongeluk brachten. Cornelie, een oudere zus van mij, kreeg zo’n munt van iemand cadeau. In de maanden daarop sloegen de rampen bij ons thuis toe. Achtereenvolgens kreeg Lucie, een andere zus, een ongeluk met de fiets. Weer een andere zus, Mariet, brak haar pols. Mijn vader werd getroffen door een beroerte. Ik werd opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis en tenslotte zou mijn vader overlijden. Dat alles gebeurde binnen een tijdspanne van zes maanden.
Cornelie heeft lang geaarzeld, maar ze heeft de Kennedy-munt uiteindelijk toch weggegooid. Bijgeloof of niet, je moet het noodlot niet tarten. Ons brein zit zo in elkaar, dat wij telkens weer verbanden gaan zien, ook als die er helemaal niet zijn. Tussen een vlinder die wegvliegt in een zomers park in Peking en een orkaan die opsteekt in het middenwesten van Amerika, ligt hoe dan ook altijd een verband. Er bestaat geen zinloze aaneenschakeling van toevallige gebeurtenissen. Alles maar dan ook alles kun je aan elkaar plakken met de lijm van oorzaak en gevolg, al is de logica van die lijm soms ver te zoeken.
In januari 1964 waren de poppen weer aan het dansen. De beroemde uitzending van Beeldreligie in het programma Zo is het toevallig ook nog eens een keer bracht een schokgolf teweeg in Nederland. Mies Bouwman viel van haar voetstuk. In Engeland scheen een nieuwe beatgroep furore te maken. Vier jongens met lang haar en rare jasjes aan brachten jonge meisjes in extase. Op school verschenen de eerste Beatle-kapsels. En Jacqueline Kennedy bedankte de natie voor al het medeleven na de moord op haar man.
Ik zat vannacht in het reuzenrad van de tijd. Alles stond stil. Alleen mijn gondel bewoog door de ruimte.
De laatste tijd word ik bezocht door een droom die steeds weer terugkeert. Vannacht was hij er weer. Ik zit gevangen in een computerspel. Ik niet, maar mijn ziel. Vluchten kan niet meer. Mijn ziel bevindt zich in het huis waar ik nu woon en de Tweede Wereldoorlog is net voorbij, tenminste op de plek waar ook mijn ziel woont. Er vliegen boeken door de ruimte en de klok staat voor eeuwig. I can feel it coming in the air tonight, oh Lord.Canadese pantserwagens komen voorbij rijden. Iedereen kijkt beteuterd in het rond. Ik ook. Dat wil zeggen: mijn ziel. Ik denk dat het maar een spelletje is, maar het is ernst. Het is vrede. Mooie vrede. De grens tussen goed en fout bestaat niet, zo bedacht mijn ziel vannacht in mijn droom. Wat was de vrede mooi, toen er nog oorlog was!
De oorlog gebeurde, het overkwam je gewoon, zonder dat je er er verder veel aan kon doen. Als je niet opgeroepen werd om te gaan werken in Duitsland of anders onderdook, was het primair zaak om in leven te blijven. De keuze voor het verzet was niet in de laatste plaats ook een egoïstische manier om te overleven. Heldendom ontstaat vooral achteraf in de ogen van de overwinnaars die net zo goed verliezers hadden kunnen zijn.
Ik weet het – en dat het is het rare van deze droom – het is een film die ik ooit eerder heb gezien. Of beter gezegd, die mijn ziel eerder heeft gezien. Niet alleen in vorige dromen maar ook in het echt. Dat wil zeggen: in het leven van mijn ziel dat ik kan terugzien in de bioscoop. Het is ook een leven zoals het beschreven staat in allerlei boeken en dagboeken. In mijn droom speel ik dus mee in een computerspel dat in feite een film is die al bestaat. Die film is de film van mijn ziel. Alles is al eens eerder gebeurd en toch moeten alle scènes telkens weer van voren af aan worden gespeeld en opgenomen. Herhaald en nog eens opgenomen. En dan bekeken en nog eens bekeken. Ad infinitum.
Het spelletje is dus een film die telkens weer wordt vertoond. Ik zit op de eerste rij en mijn gedachten dwalen af. Wat ik zie is echt en onecht tegelijk, een gefingeerde werkelijkheid die allang gebeurd is en toch opnieuw gebeuren moet. Juist dat is het beklemmende. Een déjà vu in het kwadraat. Ik weet ook donders goed hoe de droom van mijn ziel afloopt.
Ik zie het graf van een bekende. En nog een bekende, en nog een… Iedere dode die ik ken lijkt hier begraven te liggen. Achteraan het middenpad staat een gigantische crucifix met aan weerszijde twee beelden: Maria en Johannes. Het wordt onrustig om me heen. Ik breek met bovenmenselijke kracht de een na de andere grafsteen uit de grond. De doden staan op en komen uit hun graf. De skeletten kletteren in een danse macabre. Het is kermis in de hel en carnaval op het kerkhof.
Hoe vaak moet ik deze droom nog dromen? De geschiedenis is een misverstand. Net als mijn ziel waarvan gezegd wordt dat hij niet bestaat. Dertien jaar geleden verscheen het boek Wij zijn ons brein van Dick Swaab. Daarin beweerde hij dat de ziel is een misverstand is. ‘Het universele voorkomen van het begrip ziel,’ zo stelde hij, ‘lijkt slechts gebaseerd op de angst van de mens voor de dood, de wens overleden geliefden weer terug te zien en het misplaatste, arrogante idee dat wij zo belangrijk zouden zijn dat er wel iets van ons moet overblijven na het overlijden.’
In feite zei hij het hier nog netjes. Hij bedoelde eigenlijk te zeggen: alleen domme mensen gaan er vanuit dat er zoiets als een ziel bestaat. Dat zijn mensen die zich niet laten overreden door de logica van redelijke argumenten. Om zijn stelling te onderbouwen gaf Swaab een reeks voorbeelden die waren ontleend uit het dagblad De Telegraaf of anders wel aan andere bedenkelijke bronnen zoals obscure tijdschriften of populair-wetenschappelijke boekjes.
Zo ging Swaab uitvoerig in op het geloof dat de ziel in het hart zou schuilen, wat veel mensen tegenwoordig nog altijd denken. Maar ook op de vergeefse pogingen in het verleden om het gewicht van de ziel te wegen. Of het moment vast te stellen waarop de ziel zich met de ongeboren vrucht verenigt, en vooral ook de wijze waarop de ziel bij de dood het lichaam zou verlaten.
‘Het geloof in de ziel’ lijkt bij Swaab nauw verbonden te zijn met een geloof in een voortbestaan na de dood. Hij deed in zijn boek geen enkele poging om een filosofisch kader te schetsen, waarin het begrip ‘ziel’ nader gedefinieerd en begrepen kan worden, laat staan dat hij de historische verandering van dat filosofische kader uiteenzette. Wat Plato over de ziel dacht, kom je in het boek van Swaab niet tegen, en ook naar de opvatting van Aristoteles zul je vergeefs bij hem zoeken. Als het gaat over zoiets achterlijks als de ‘ziel’, dan leest Swaab De Telegraaf en anders wel populairwetenschappelijke niemendalletjes.
Die arrogantie is veel hedendaagse, exacte wetenschappers eigen. Zij wanen zich in een ivoren toren van onweerlegbare kennis die zij en hun kompanen bijeen hebben vergaard. De filosofie is een vak voor dromers en mensen die niet helder kunnen denken. Maar ook dat is een vooroordeel. Er zijn heel immers heel wat filosofen geweest die bij hoog en bij laag beweerden dat er géén leven is na de dood.
Neem nou Bertrand Russell, toch niet de eerste de beste. Van de week zag ik een stukje van een tv-interview met hem uit 1959. Hij werd ondervraagd door een welwillende mevrouw over het onderwerp religie. Russell liet de – wellicht geschokte – kijkers destijds weten dat hij al tussen zijn 15de en zijn 18de jaar alle christelijke dogma’s op hun waarde had onderzocht. Toen hij 18 werd, was hij er mee klaar en kon hij het laatste dogma met de vuilnisman meegeven. Ik denk dat dit verhaal exemplarisch is voor hoe het met veel weldenkende is gegaan. Sterker nog, ook ikzelf heb mij tussen mijn 15de en 18de levensjaar met een dergelijk onderzoek bezig gehouden, en op mijn 18de was ik klaar. Ik kan mij dat moment zelfs nog exact herinneren.
Het rare is echter dat dit onderzoek voor mij niet het einde was van een exercitie, eerder het begin. Sindsdien ben ik gefascineerd geraakt door alles wat met religie van doen heeft, hoewel die fascinatie na mijn veertigste jaar pas goed op gang kwam. Toen Russell gevraagd werd naar een voortbestaan van de ziel na de dood, was zijn antwoord kort maar krachtig: ‘That’s nonsens!’ Vooral met dat woord ‘nonsens’ liet hij blijken dat hij er na zijn 18de jaar eigenlijk nooit meer echt goed over nagedacht had. Natuurlijk had bij best nog Plato en Aristoteles gelezen, maar hij las toch liever Whitehead en Wittgenstein. Russell schreef zelfs een dik boek over de geschiedenis van de filosofie. Die geschiedenis was voor hem voor het overgrote deel de geschiedenis van een misverstand.
En wat dan nog, de geschiedenis is een misverstand. Net als vannacht in die droom van mijn ziel, de droom die telkens weer terugkomt. Ik hou er over op. Begrijpen doe ik het toch niet. Maar er is zoveel wat ik niet begrijp. Er vliegen boeken door de ruimte en de klok staat voor eeuwig stil. I can feel it coming in the air tonight, oh Lord.
Er zijn kunstenaars die sterven bij het maken of voorbereiden van een kunstwerk. Robert Smithson bijvoorbeeld, de Amerikaanse land art-kunstenaar. Hij maakte altijd verkenningstochten op zoek naar geschikte locaties en terreinen voor de nog uit te voeren land art-projecten. Smithson verongelukte in Texas, op een van die vluchten, op 20 juli 1973. De beroemdste kunstenaarsdood is natuurlijk die van Bas Jan Ader. Op 33-jarige leeftijd (mooier kan het niet, de leeftijd van Jezus Christus) vertrok hij vanuit Florida in een kleine zeilboot om solo de Atlantische Oceaan over te steken. Hij raakte echter vermist en ongeveer 10 maanden later werd zijn lege boot voor de kust van Ierland teruggevonden.
Ook Blinky Palermo (pseudoniem van Peter Heisterkamp) verongelukte op 33-jarige leeftijd tijdens een vakantie op de Malediven. Hij verdween zomaar in de Tropen, onder nog altijd onopgehelderde omstandigheden. Deze leerling van Joseph Beuys stond aan het begin van een glansrijke carrière, maar zijn vroegtijdige en raadselachtige dood maakte hem tot een legende. Julian Schnabel droeg daar nog een steentje aan bij door een schilderij aan hem op te dragen: The unexpected death of Blinky Palermo in the Tropics (1980). Ook verdrinken is een mooie kunstenaarsdood. Le Corbusier overkwam het, toen hij op 27 augustus 1965 ging zwemmen in de Middellandse Zee bij zijn woonhuis in Roque Brune-Cap Martin. Boze tongen beweren dat hij gewoon is weg gezwommen met de bedoeling om nooit meer terug te keren.
Ik ben geen kunstenaar, maar soms verlang ik ernaar om niemand te zijn, niets te zijn, voorgoed te verdwijnen achter de horizon van de tijd. Dat verscholen verlangen komt dan plotseling in mij boven. Misschien is het wel een stille drang naar zelfvernietiging. De verontrustende vreemdheid van dit verlangen heeft een geheime kern die een raadsel en tegelijk een bedreiging vormt. Het is een existentiële anomalie die zich zomaar kan zich oplossen in een roes, waarin de tijd vloeibaar lijkt te worden.
Ik ben er even niet. Misschien wel nooit meer. Ook niet als ik niet meer in leven ben. Ik ben nergens. Zelfs niet op internet. Ik sta ook nog altijd niet op Wikipedia. Misschien heeft dat wel iets met dat verborgen verlangen van mij te maken. Voorgoed verdwijnen in de vergetelheid, dat is wat ik diep in mijn ziel zou willen. Wie weet trouwens wie ik werkelijk ben, als ik dat zelf al niet eens weet.
Gisteren heb ik mijn knipselmap opgeruimd die ik jarenlang bewaard heb, want moet ik nog met al die vergeelde knipsels. Zo stuitte ik op een wonderlijk artikel van Bertus Mulder, de toenmalige gedeputeerde van cultuur. Het verscheen op de opiniepagina van de LC , waarbij hij mij eens even de maat nam. Die maat zou iets te groot zijn voor Friesland. Twaalf jaar later beweerde de toenmalige hoofdredacteur van de LC, Rimmer Mulder, vrijwel hetzelfde in een wonderlijke lofzang in De Moanne. ‘Huub de moedige’, zo heette het artikel. Toen ik het teruglas moest ik even slikken en een traan wegpinken. Maar ook deze knipsels heb ik uiteindelijk in de prullenbak gesodemieterd. Dit hadden de heren destijds te melden, nadat ze hun pen hadden gedoopt in een giftig mengsel van ironie en vitriool.
Dat de keunsthistoarikus Huub Mous nocht oan ûnnocht hat, is bekend. Ek, dat er him in dizze provinsje amper thúsfielt. It is suver spitich dat er syn brea hjir fertsjinje moat. Want in man mei de talenten fan Mous fertsjinnet better as Fryslân.
Bertus Mulder, Leeuwarder Courant, 27 maart 1998
Sûnt dy tiid folgje ik dy grutte man fan Keunstwurk, dy Fryske keunstpaus, mei aloan grutter wordende bewûndering. Syn intellekt is te grut foar syn baan, syn persoonlijkheid fertsjinnet in poadium sa grut as hiel Nederlân. Fryslân is te lyts en de Friezen te neargeastich foar syn skôgingen, mar Huub Mous giet troch mei it besykjen ús wat by te learen. Hy hâldt nog altyd de lampe omheech om ús by te ljochtsjen. Hy sil ús nei in heger plan tille. In gewoan minske soe it allang oerjûn ha, mar Huub Mous set him oer alle teloarstellingen hinne. Wy moatte werom nei de profeten fan it Alde Testamint on syn gelikensen te finen. Sa’t dy besochten de domme Israëliten by de les te hâlden, sa besiket Huub Mous it Fryske folk te befrijen út harren ûnwittendheit.
Rimmer Mulder in De Moanne, juli 2006
Zo, opgeruimd staat netjes. En toch, gisteren kwam ik ook in de verleiding om het Open AI-programma ChatGPT toch nog eens te vragen om een tekst te schrijven over ‘Huub Mous’ – ik dus -, bestemd voor Wikipedia. Niets menselijks is mij vreemd. Ik kijk ook wel eens in de spiegel, niet dat ik daar vrolijk van word. Maar dit is een andere spiegel: The mirror of vanity. Waar ChatGPT het allemaal vandaan haalt, weet ik niet. Om over de correctheid van de inhoud maar te zwijgen. Hoe dan ook, zoals de Italianen zeggen: Se non è vero, èben trovato.
Maar voor u het gaat lezen, weet wel: dit ben ik niet en wil ik ook niet zijn. Nogmaals, ik wil niets zijn. Niemand zijn. Ik wil verdwijnen in de verte. Als Slauerhoff gaan varen over de wereldzeeën en in een nachtelijke haven, ergens in China, kijken naar de vallende sterren. Maar die sterren zijn zelf al lichteeuwen dood. In het licht van de eeuwigheid is een mens niets, niets, maar dan ook werkelijk helemaal niets.
Dit had dat malle ChatGPT over mij te melden:
<<>>
Huub Mous is een Nederlandse intellectueel, bekend om zijn veelzijdige interesse en bijdragen op het gebied van kunstgeschiedenis, theologie, filosofie, psychologie, Friese kunst en cultuur, en Nederlands voetbal, met een speciale voorkeur voor Ajax. Zijn werk wordt gekenmerkt door een kritische en soms tegendraadse kijk op diverse onderwerpen, waaronder technologische ontwikkelingen en hun impact op de samenleving en zelfperceptie.
Mous heeft een diepgaande kennis van de Friese identiteit en cultuur, en staat bekend om zijn kritische beschouwingen op dit gebied. Hij is bedreven in het analyseren van de subtiele nuances van de Friese cultuur en de manier waarop deze zich verhoudt tot bredere Nederlandse en internationale contexten. Zijn standpunten over deze onderwerpen zijn vaak educatief, maar kunnen ook provocatief zijn, gericht op het stimuleren van discussie en reflectie.
Op het gebied van kunstgeschiedenis heeft Mous bijzondere interesse in de invloed van technologie en media op kunst en cultuur. Hij onderzoekt de relatie tussen traditionele kunstvormen en moderne media, en de manier waarop deze interactie de perceptie van kunst beïnvloedt. Zijn werk op dit gebied toont een diep begrip van zowel historische kunststromingen als hedendaagse artistieke praktijken.
In zijn beschouwingen over technologische ontwikkelingen benadrukt Mous het belang van het behoud van menselijke waarden en ambachten in een steeds meer door technologie gedomineerde wereld. Hij is van mening dat, ondanks de vele voordelen van technologische vooruitgang, er altijd ruimte moet blijven voor de menselijke essentie en inbreng.
Zijn voetbalcommentaren, met name die over Ajax, tonen een diepgaande kennis van de sport, gecombineerd met een passie voor de dynamiek en de geschiedenis van het Nederlandse voetbal.
De intellectuele bijdragen van Huub Mous worden gekenmerkt door hun diepgang, breedte en unieke perspectief. Zijn werken zijn niet alleen informatief, maar dagen ook uit tot denken en bieden nieuwe perspectieven op complexe vraagstukken.
[Let op: Deze biografische schets is gemaakt op basis van de beschikbare informatie en mijn kennisbronnen. Voor gedetailleerdere informatie en specifieke werken van Huub Mous, kan men zijn persoonlijke website raadplegen of andere relevante bronnen.]
PS: En nu voor de laatste maal: ik ben er even niet. Vaarwel en tot ziens. Misschien tot ziens.
Hoe zit het eigenlijk met de jeugd van Geert Wilders? Heeft hij soms een trauma opgelopen? Vanwaar die verongelijktheid en die extreme geldingsdrang? Wilders is een Einzelgänger, maar dat niet alleen, hij moet altijd in de contramine. Heeft hij dat niet genoeg kunnen doen in zijn puberteit? Wat had hij voor een vader? Heeft hij zich daar destijds wel voldoende tegen af kunnen zetten? Allemaal vragen, die niet onbelangrijk zijn, nu hij mogelijk op het punt staat om een martelaar te worden. Een rol waar hij wellicht diep in zijn hart naar verlangt. Van Pim Fortuyn moesten we destijds ook alles weten, vooral toen hij eenmaal dood was. Van Geert Wilders weten we eigenlijk heel weinig. Hij heeft niet eens een autobiografie klaar liggen. We moeten het bij elkaar sprokkelen met wat losse feitjes. Dat zal ik dan ook doen. Mijn bronnen zijn een KRO-documentaire, wat krantenartikelen en de boeken van Pim Fortuyn. Wat volgt is geen psychologie van de koude grond, maar een poging tot karakteranalyse.
Wilders had een redelijk gelukkige jeugd. Hij groeide op in een middenklassegezin in Venlo. Hij was een nakomeling in een gezin van die kinderen. Zijn vader had een baan bij de Océ-fariek. Hij werkte daar hard en was weinig thuis. De kleine Geert zat meestal boven alleen op zijn kamertje. Hij creëerde zo zijn eigen fantasiewerelden. Een wat eenkennig kind dus, maar verder ook niets bijzonders. Het was ook geen begaafde leerling. Hij hing naar de Mavo en daarna naar de Havo, maar op school keken de leraren hem wat argwanend aan. Wilders ging zo zijn eigen gang. Van scheikunde bijvoorbeeld moest hij niets hebben en dat liet hij ook blijken. Aanvankelijk wilde hij verpleger worden, maar dat is er nooit van gekomen. Hij zat vaak te ‘zieken’ in de klas. Jas aanhouden en naar buiten kijken, dat soort dingen. Hij werd een dwarsligger. Een punk. De Sex-pistols, dat was zijn favoriete muziek. Hij struinde in die tijd alle kroegen van Venlo af. Het eenkennige kind werd een angry young man.
Ook als student was hij niet briljant. Hij haalde wat actes in het verzekeringswezen en studeerde een tijdje rechten aan de Open Universiteit. Toen ging hij de politiek in. Eerst in Utrecht en daarna al snel in de Tweede Kamer. Wat je noemt een bliksemcarrière. Hij werd al gauw de vertrouweling van Bolkestein van wie hij veel heeft geleerd. Hij maakte verre reizen onder meer naar Iran en zijn beeld van de moslims en de islam is in die jaren gevormd. Hij had ook veel contacten met Israëliërs. Ruim veertig keer bezocht hij Israël. Er gaan zelfs geruchten dat hij jarenlang gevolgd werd door de AIVD, omdat men meende dat hij iets in het schild voerde met de Mossad. Maar dat is nooit bewezen. Wilders werd steeds radicaler naarmate het multiculturele drama zich in Nederland voltrok. Na de moord op Pim Fortuyn hield hij zich een tijdje gedeisd. Hij begreep kennelijk dat hij niet meteen in het gat kon springen dat Fortuyn had achtergelaten. Hij speelde het spel als een volleerd politicus. Waar Verdonk uiteindelijk faalde met haar machtsgreep binnen de VVD, begreep Wilders dat hij op tijd zijn eigen weg op moest gaan.
Wilders is een natuurtalent in de politiek. Evenals Fortuyn kent hij de wetten van de drama-democratie, al heeft hij duidelijk minder analytisch vermogen dan zijn grote voorbeeld. En toch, als je hem vergelijkt met Fortuyn dan springen een paar opvallende overeenkomsten in het oog. Wilders speelt op de man. Hij kan heel goed debatteren door de zaak op de spits te drijven. Hij weet problemen te benoemen en tot de kern te reduceren, maar het bieden van oplossingen is niet zijn ding. Hij zegt bovendien wat veel mensen denken, maar niet durven te zeggen. Dat laatste heeft hij overduidelijk van Fortuyn geleerd. Hij wijst ook de schuldigen aan. De ‘linkse kerk’ had het gedaan. Het slappe cultuurrelativisme werd de boosdoener in de jaren negentig. Daarna de ‘de puinhopen van Paars’, zoals Fortuyn dat noemde. Het is soms nu nog of je de stem van Fortuyn hoort in alles wat hij zegt. Wilders heeft ook – net als Fortuyn – een extreem links verleden. Zijn eerste stem ging naar de SP, in een tijd dat dit nog een stalinistische splintergroepering was. Wilders is dus net als Fortuyn een bekeerling als het gaat om het geloof in links of rechts. En bekeerlingen hebben doorgaans weinig gevoel voor nuance. Zij worden meestal roomser dan de paus.
Wilders is ook van huis uit katholiek, net als Fortuyn, maar hij loopt daar niet mee te koop. Hij speelt niet de kaart uit van het christendom tegen de islam. Wilders is ook geen homo zoals Fortuyn. Hij is keurig getrouwd met een Hongaarse vrouw, een allochtoon dus. Dat is wel pikant. Maar voor de rest straalt Wilders het beeld uit van de brave burger die zijn vader ook moet zijn geweest. Behalve dat operette-kapsel dan, dat tegenwoordig wat gefatsoeneerd is, nu hij Milders is geworden. Dat kapsel was een bedachte extravagantie in de geest van Pim. Meer van de geest van de jaren zestig heeft hij niet mee gekregen. Geert Wilders is geen babyboomer, maar eerder een exponent van ‘de generatie X’. Zijn wrok is niet gericht op zijn vader, maar op zijn voorgangers, op de generatie die het allemaal kreeg aangewaaid. De uitzichtloze opstandigheid van de punk heeft Wilders gevormd. Hij is geen idealist, maar een fatalist. No future, dat is het klimaat waarin hij geestelijk volwassen werd. Maar werd hij ooit volwassen?
Net als Fortuyn heeft hij moeite met de volwassenheid. Het ware kenmerk van de volwassenheid is dat je kunt leven met tegenstrijdigheden, niet alleen in de wereld om je heen, maar ook in je zelf. Dat laatste, daar heeft Wilders problemen mee. Fortuyn had dat ook, maar hij maakte de geniale volte door zijn persoonlijk gebrek tot een meerwaarde te verheffen. De maatschappijvisie van Fortuyn was in feite een uitvergroting van zijn eigen psychologische manco. Fortuyn wilde niet in de spiegel kijken. De psychoanalyse waaraan hij begon, brak hij voortijdig af. Het idee van ‘de verweesde samenleving’ die hij om zich heen zag ontstaan, kwam voort uit een gevoel dat hij vaag in zichzelf herkende. Hij had zijn vader gemist, maar de vadermoordenaars kregen de schuld. Hij miste het gezag, dat in de jaren zestig door zijn eigen generatie aan de kant werd gezet.
Ook Wilders miste als kind het gezag van zijn vader, maar hij wist ook dat het nooit meer goed zou komen. Hij heeft ook nooit echt in de spiegel willen kijken. Wilders is bang voor zijn eigen gemis. Dat moet een panisch gevoel zijn dat deep down al zijn doen en laten beheerst. Wilders speelt met vuur, zoals Fortuyn dat in zijn tijd ook deed. Zo komt een wonderlijke gelijkenis aan het licht tussen deze twee controversiële persoonlijkheden, hoe verschillend ze ook zijn. Wilders is – net als Fortuyn dat was – als de dood voor de islam, omdat hij een gemis ervaart in zichzelf.
Projectieve identificatie heet zoiets in de psychologie. Het geprojecteerde wordt intern niet geaccepteerd door degene die projecteert. Wat je mist in jezelf, zet zich om in angst voor de ander. De diepste bron van de angst ligt altijd in de eigen jeugd. De angst voor de islam is niet alleen het drama van de gemiste vader, maar ook een selffulfilling prophecy. De persoon, die zijn eigen gemis projecteert op een ander, doet dat op een zodanige wijze dat de ander zich inderdaad zo gaat gedragen dat het kwalijke vermoeden bevestigd wordt.