Mulisch & de symbiose met de machine

In zijn boek Voer voor psychologen (1961) vraagt Harry Mulisch het volgende: ‘Op welke grond wil men ontkennen, dat wij mensen plus onze techniek het lichaam aan het worden zijn van één reusachtige biologische mutant? Een bolvormig wezen met de aarde als ‘skelet’, dat evenveel van de mens verschuilt als de mens van de amoebe.’ Is het niet zo dat door de komst van Kunstmatige Intelligentie deze biologische toekomst van de mens een stap dichterbij is gekomen? 

Ik heb die vraag voorgelegd aan Chat GPT. Dit was het antwoord.

Het citaat van Harry Mulisch uit zijn boek ‘Voer voor psychologen’ uit 1961 weerspiegelt zijn gedachten over de relatie tussen de mensheid, technologie en de mogelijke evolutie van de menselijke soort. Mulisch stelt de vraag of de mens en zijn technologie kunnen samensmelten tot één reusachtige biologische mutant, waarbij het lichaam van deze mutant wordt gevormd door de mensheid en zijn technologische vooruitgang.

Met betrekking tot de komst van kunstmatige intelligentie (KI) kan worden gesteld dat het inderdaad een belangrijke rol speelt in de technologische vooruitgang en de interactie tussen mens en machine. KI-systemen zijn in staat om complexe taken uit te voeren, te leren en beslissingen te nemen op een manier die vergelijkbaar is met of zelfs superieur aan menselijke capaciteiten.

In termen van de mogelijke biologische toekomst van de mens, kan de opkomst van KI en andere technologieën de relatie tussen mens en machine verder veranderen. Bijvoorbeeld, er zijn ontwikkelingen op het gebied van neurale interfaces, waarbij het mogelijk is om menselijke hersenen direct te koppelen aan computersystemen. Dit opent de deur naar nieuwe vormen van mens-machine-interactie en kan uiteindelijk leiden tot een symbiose tussen biologische en kunstmatige systemen.

Hoewel er potentieel is voor een steeds nauwere integratie tussen mens en technologie, is het belangrijk op te merken dat de realiteit complex is en er vele ethische, sociale en technische uitdagingen zijn die moeten worden aangepakt. De discussie over de implicaties van KI en de toekomst van de mensheid is nog volop gaande, en er zijn verschillende standpunten over dit onderwerp.

Dus, hoewel de komst van kunstmatige intelligentie de mogelijkheid van een biologische toekomst van de mens dichterbij zou kunnen brengen in termen van mens-machine-interactie, is het belangrijk om deze ontwikkelingen in een breder perspectief te plaatsen en rekening te houden met de complexiteit en implicaties ervan.

Een opmerkelijk antwoord! Zo gek waren de gedachten van Mulisch dus niet die hij in 1961 parmantig tentoonspreidde. En toen ws er nog niet eens internet, social media, ChatGPT. Mulisch  verwees naar Norbert Wiener, de grondlegger van de cybernetica die in 1951 een boek had gepubliceerd mat als titel The human use of human being. Wiener onderzocht de relatie tussen mens en machine en de implicaties daarvan voor de toekomst van de mensheid. Daarbij benadrukte hij belang van ethiek en sociale verantwoordelijkheid bij het ontwerpen en gebruiken van technologie. Een belangrijk concept dat Wiener introduceerde was dat van de “menselijke controle over de machine”, waarbij hij pleitte voor systemen die menselijke input en besluitvorming mogelijk maken in plaats van volledige autonomie van machines. Hij geloofde dat menselijke intelligentie en intuïtie essentieel waren om de complexiteit van de wereld te begrijpen en te beheersen.

Mulisch moet dit boek gespeld hebben en onder de indruk zijn geraakt van de haast oneindige mogelijkheden die de techniek voor de toekomst in petto had. In de jaren vijftig en zestig bloeide er een nieuwe wetenschap op: de futurologie. Hoewel er eerder in de geschiedenis speculaties en voorspellingen over de toekomst waren geweest, begon de systematische studie van de toekomst pas na de oorlog echt vorm  te krijgen. Een van de bekendste vroege futurologen was de Amerikaanse wetenschapper Herman Kahn, die in de jaren vijftig en zestig werkte aan een vorm van strategische toekomstplanning met diepgande scenario-analyses. In ons land werd  professor Polak bekend met zijn bijbel Prognostica die in 1969 verscheen. 

Mulisch moet al vroeg verzot zijn geweest op dit soort boeken, vooral ook vanwege de onbegrensde mogelijkheden die in het verschiet lagen. De techniek werd ‘het lijk van God’, en de mensheid zou opgaan in een bolvormig wezen met de aarde als ‘skelet’. ‘Wij stromen wellustig leeg,’ zo schreef hij, ‘zoals bij alle menselijk contact.’ De komst van de techniek werd op deze wijze haast een orgastische bevrijding – een ‘disclosure’. Overal zag Mulisch de eerste symptomen van deze Unio Technica, een haast mystieke eenwording van mens en machine. Dat zou zich ook al aankondigen in tendenzen als ‘ontzelving’, nivellering, gelijkschakeling en massificatie. Gefascineerd citeerde hij een boude uitspraak van Norbert Wiener:  

The fact that we cannot telegraph the pattern of a man from one place to another seems to be due to technical difficulties (…) The idea itself is highly plausible.’ 

Zo sloegen de gedachten van Mulisch wel eens op hol. De mensheid zou zwanger zijn van een nieuwe Adam. De techniek zou zichzelf transformeren in ‘lichaam-geworden  taal’. Er zou een nieuwe pyramiden-tijd aanbreken, een tijd zonder einde, zonder geest, zonder geschiedenis en zonder toekomst. Dat zou dan werkelijk het einde der tijden zijn, want dit was het einde van de tijd als zodanig. De wereld was voortaan een niemandsland, gehuld in Egyptische duisternis.

Wie zou kunnen ontkennen dat een mens in plaats van materieel ‘overgeseind’ te worden, ook als een apparaat gecodeerd kan worden, zodat ook Mulisch zelf – ingebouwd in een raket en zonder enige amputatie – tot in alle eeuwigheid met menselijk bewustzijn door het universum kon blijven schieten. Misschien zweeft Mulisch daar nu ook ergens rond, voor eeuwig tussen de sterren, vol lichaamloze verrukkingen, telkens weer de geboorte van nieuwe sterrenstelsels aanschouwend, waarvan het licht soms honderden keren in kracht en helderheid toeneemt, om dan weer traag als krakende metronomen, maar allengs sneller en sneller uit te doven.

Misschien loopt de tijd wel in cirkels rond, en begint dit verhaal duizend malen opnieuw – en duizend malen van voren af aan -, telkens weer als het einde der tijden is bereikt. Misschien ligt alle tijd – de tijd die geweest en de tijd die zal zijn – allang opgeslagen in één quantum-chip in de kelders van het Pentagon. Misschien zakt de tijd over een jaar, drie maanden, twee dagen, vier uur en drie seconden wel in elkaar. ‘De tijd als zodanig raakt op,’ zegt Frets (de naam is het spiegelbeeld van ‘Sterf’) in Mulisch’ debuutroman Archibald Strohalm (1951): ‘Er is geen ongelimiteerde hoeveelheid tijd. Ze is aan het opraken, ze is bijna op. Ons wacht nu werkelijk objectief en definitief de ondergang. Of voelt u dat niet?’

Moet dit een wereldbeeld verbeelden? Wat is er met de tijd gebeurd na de dood van God? Voor Mulisch was ‘God’ hooguit een werkhypothese voor een nieuwe roman. Zelf was hij van nature begiftigd met een onafhankelijke geest. Hij hoefde zich niet te laven aan zaken als mysterie of verticale transcendentie. Sterker nog, voor Mulisch was ‘God’ in wezen ‘de Ouwe Opa’ uit de poppenkast van Archibald Strohalm. Zelf kende hij slechts wat Camus had genoemd: ‘De tedere onverschilligheid van de wereld’. Die wereld diende geëxploreerd worden met zijn geniale vermogen tot schrijven, schrijven en nog eens schrijven…, want Mulisch kon draven met zijn brein.

Maar de vraag waaraan hij wel eens voorbijschoot, is de volgende. Hoe verandert de integratie van technologieën onze perceptie van wat het betekent om mens te zijn? De Cyborg – de ultieme synthese tussen mens en techniek – is niet alleen een futuristische constructie, maar heeft als denkmodel ook een theologische betekenis, vooral als het gaat om het idee van de menselijke waardigheid en de mens gezien als ‘het beeld van God’: imago Dei. Er zijn theologen die de menselijke waardigheid en ‘het beeld van God’ zien als inherent verbonden met de menselijke natuur. Anderen zien het als een verzoening tussen geest en materie, lichaam en ziel.

Maar dan komen de tussenvormen, de hybride vormen van mens-zijn: half machine en half engel. Cyborgs kunnen beschouwd worden als een vereniging van deze aspecten, waarbij de technologie wordt gebruikt om het menselijk lichaam te verbeteren, te ondersteunen of te vervolmaken in iets anders. Voor theologen kan dat indringende vragen oproepen over de juistheid en de morele implicaties van het integreren van technologieën in het menselijk lichaam.

Zoals het embryo een tijdloos pre-oedipaal nirwana is, waarin het transcendentale verlangen en de religieuze projectie hun oorsprong vinden, zo is ook de tijdloosheid die intreedt bij de Cyborg de vervulling van dit religieuze verlangen. De tijd van de religie is misschien slechts een tussentijd van het tijdloze: een tijd tussen de vervulling van twee tijdloosheden.

Het orgasme, de mystiek en de dood zijn zo bezien de drie metaforen van deze vervulling. Deze drie – en zij alleen- zijn het trauma bij voorbaat, de wond die al geslagen wordt, nog voordat een nieuwe aarde zich kan openen onder de nevels van de sterrenhemel. Goden maken plaats, maar wat dient zich aan in de schemering? Ik sluit mijn ogen. Oude woorden komen in mij op. Spreek slechts één woord en mijn ziel zal gezond worden…

In 2001 schreef ik aan het slot van mijn verhaal Goddeloosheid in Utopia het volgende:

Zo ben ik uiteindelijk op zoek gegaan naar de nieuwe vindplaatsen van transcendentie. Naar het sublieme moment van genade dat buiten het verlangen zelf zou bestaan. Naar een paradijselijke oertoestand, een soort pre-oedipaal nirwana, dat voor de geest toegankelijk is, niet alleen in de diepste ervaring van het lichaam zelf, maar ook buiten de grenzen van het lichamelijk bestaan. Zo raakte ik ver van huis, dromend van lichaamloze verrukkingen in de virtuele realiteit. Ik heb me verdiept in de Cyborg, de ultieme synthese van mens en machine.

Ik heb me laten verleiden door de gedachte dat een denkbare wereld alles vloeibaar kan maken wat in een wereldbeeld is gestold. Dat het verschijnsel mens een mythe is, een constructie van gestolde gedachten. Wat hij nooit wilde weten is hij altijd geweest. Iets zonder ziel. Iets zonder geest. Iets zonder God. Door een gigantische walvis werd ik bijna verzwolgen op het holodeck van een ruimteschip. Zo heb ik het nieuwe Utopia aanschouwd dat gloort aan de horizon van de technologie: de meest goddeloze van alle denkbare werelden. Maar ook daar klonk nog altijd heel in de verte de schaterlach van Gargantua.

Reageer

Mulisch & de dood van God

En temidden van duizend mensen zit ik, bijvoorbeeld op de Piazza San Marco, – want sinds mijn vaders dood is iedere dag een afwezigheid van een V A N D A A G geworden, – ik zit er dag aan dag, ik zit er voorgoed: mijn buik vol ambrosia, de opdracht in mijn knoopsgat en boven mijn hoofd een boze droom. ‘

Dat schreef Harry Mulisch in 1960 in Venetië – drie jaar na de dood van zijn vader – in het laatste hoofdstuk van Voer voor psychologen (1961). Hij dacht na over de dood. Venetië was een gepast decor daarvoor. In deze stad liet hij zijn gedachten graag de vrije loop: ‘Zoals de God het zijn van het niet-bestaan is, zo is de mens het zijn van zijn niet-bestaan – maar bij de mens is dit gemaskerd: en dit masker is het bestaan.’

Venetië is ook de stad van de maskers. Zoals ook het bestaan van de mens een masker is van het niets. Zoals ook onze gezichten maskers zijn van steeds dezelfde doodskop. Hij denkt aan Dresden, want Venetië is voor hem ‘het masker van Dresden’. Het masker is geen schijn die het gezicht bedekt, maar het is de werkelijkheid zelf, de werkelijkheid die het niets bedekt. 

In Venetie wil hij sterven, zegt hij tegen zichzelf, het liefst aan de Zwarte Dood, die zich hiervandaan over Europa heeft verspreid doordat de Tartaren, onder wie de pest was uitgebroken, de stad hadden bestookt met lijken. Mulisch leek geïnteresseerd in de menselijke neiging om een ‘gat’ te creëren na de dood van God. Zo’n gedachte kan alleen in Venetië bij je opkomen. De stad van water, maskers, de dood, het niets… en het kwaad.

Is het leven een ontwaken in een oneindige reeks dromen, of is dat surplus nu juist de bestaande, eeuwig-oneindige werkelijkheid? Zo luidde een zin die Marita Mathijsen ontdekte tussen de aantekeningen voor zijn onvoltooide roman De tijd zelf, die na Mulisch’ zijn dood op zijn schrijftafel te vinden waren. Maar als er geen God meer is, wat is dan nog je verhouding tot het goddelijke? Naar mijn weten heeft Mulisch niet specifiek geschreven over de duivel na de dood van God. Welke ideeën had Harry Mulisch dan over?

Aan het slot van zijn roman Siegfried (2001) verschijnt Hitler aan de hoofdpersoon, waarna deze sterft van ontzetting. Het was of de Duivel was opgestaan uit de dood, ook al was God al lang dood, en leek ook Mulisch niets meer van een mogelijk voortbestaan na de dood te willen weten. Dood is immers dood na de dood van God. Als God verdwijnt, blijft alleen nog de tijd bestaan als het onmetelijke en het grenzeloze. Maar de tijd is duurzamer dan God. Hitler had bewezen dat uiteindelijk ook het kwaad duurzamer bleek te zijn dan welke God dan ook. In mijn laatste boek Het algoritme van de waan, ben ik hier nader op ingegaan. Maar eerst terug naar het overlijden van Mulisch in oktober 2010.

‘Dat ik sterfelijk ben, moet eerst maar eens bewezen worden”, had Mulisch ooit gezegd. Die woorden werden na zijn overlijden vaak geciteerd. Eindelijk was het dan toch zover. Het ging al een paar maanden niet zo goed met hem, en het bericht van zijn dood was al verschillende malen opgedoken in de media. Maar telkens leek Mulisch uit de dood op te staan. Toen het eindelijk dan toch zo ver was, moest jan en alleman op tv komen vertellen wat voor een man Mulisch was geweest. Het leek wel of iedereen hem persoonlijk had gekend.

Zelf heb ik Mulisch nooit ontmoet. Al heb ik wel een paar keer zijn naam horen omroepen in Café Americain in Amsterdam: ‘Telefoon voor de heer Mulisch…. Telefoon voor de heer Mulisch…’ Het verhaal ging dat hij die oproep zelf ensceneerde, omdat hij het zo mooi vond om zijn eigen naam te horen omroepen. Misschien zou het mooi zijn, als ze de naam van Mulisch daar ook nu nog eens omroepen. Zo af en toe, al was het maar om te kijken of hij misschien toch nog aan de telefoon zou komen. Mulisch hoefde vanuit zijn huis alleen maar het Leidseplein over te steken om in Americain te komen. Boze tongen beweerden, dat als hij ooit nog eens bij het oversteken ten val zou komen, en met zijn grote neus in de tramrails vast kwam te zitten, men hem eerst helemaal naar de remise zou moeten slepen om hem te bevrijden.

Kort na de dood van Harry Mulisch zag ik op tv een interview met hem. Mulisch als schrijver is nu zo’n beetje de belichaming geworden van de overleefde dood. Ook al zijn concurrenten – Hermans, Reve, Wolkers, Vinkenoog, Kousbroek – hebben het tijdelijke inmiddels verwisseld voor het on-tijdelijke. Bij dat interview werd aan Mulisch gevraagd of hij bang was voor de dood. Met grote verbazing reageerde de schrijver op deze toch voor de hand liggende vraag: “Dood? Dat is het niets. Voor het niets kun je niet bang zijn.” De stelligheid, waarmee Mulisch de dood als ‘het niets’ bestempelde  past helemaal in het seculiere wereldbeeld dat dominant is geworden in het naoorlogse Nederland en waaraan schrijvers van zijn generatie – Reve uitgezonderd – in belangrijke mate in hun werk een bijdrage hebben geleverd. 

God is dood, maar Mulisch lijkt nog altijd voort te leven. Mulisch geloofde dat de techniek de plaats had ingenomen van God. De techniek onthult zich als de lichaam geworden taal. Wij hebben er allen deel aan en zijn er volledig aan overgeleverd…’ aan het ijzeren lichaam van Christus‘.. zoals hij de techniek treffend benoemde in Voer voor psychologen. Door de techniek kunnen wij onszelf overstijgen en zullen wij weldra buiten onze eigen grenzen in de onsterfelijkheid treden. Mulisch’ generatie beleefde de overgang van de Unio Mystica naar de Unio Technica. In de jaren zestig leken die twee volledig door elkaar te gaan lopen, met als resultaat de grote verwarring na de definitieve dood van God.

Op 8 april 1966 verscheen het Amerikaanse tijdschrift Time met een opmerkelijke cover. ‘Is God dead?’ Die provocerende vraag bracht een enorme discussie teweeg in Amerika. Het was een historisch moment. Natuurlijk was God al lang daarvoor doodverklaard, maar voor het grote publiek begon deze doodstijding pas in de tweede helft van de jaren zestig bekend te worden. Een half jaar later, op 1 oktober 1966 zond de VPRO een avondvullende teach-in live op televisie uit die gewijd was aan het thema ‘God na de dood van God’.

Een keur van theologen, deskundologen, schrijvers en dichters passeerde de revue: professor Sperna Weiland, Fons Elders, Anton Constandse, Jan Hein Donner, Simon Vinkenoog, Roel van Duyn, Guus Dijkhuizen, professor Han Fortmann, Jan Kassies, Ed van Thijn,  Gerard Kornelis van het Reve en niet te vergeten Harry Mulisch. Ieder deed zijn zegje over het sterfbed van de Almachtige. ‘Waar is Gods lijk nu hij dood is?’ vroeg Harry Mulisch retorisch aan de zaal, om daarna zelf ook maar meteen het antwoord te geven: ‘Gods lijk is de techniek.’

Mulisch leeft voort in zijn werk, en in die zin is hij nooit gestorven. Daar heb je geen God, en ook geen techniek voor nodig. Mulisch is nog altijd zo oud als toen hij stierf, en misschien zelfs jonger inmiddels. Ooit heeft Mulisch beweerd, dat ieder mens een absolute leeftijd heeft, die zijn hele leven dezelfde blijft. Zijn eigen absolute leeftijd schatte hij op zeventien. Bij mij is dat zo’n jaar of achttien. Daarna is de klok ook bij van binnen stil blijven staan. Tegelijk met de tijd van God.

In de jaren zestig werden de als versleten ervaren godsdienstige opvattingen door theologen vertaald in termen die pasten in een eigentijds referentiekader. Voor dat ‘vertaalproject’ werden verschillende grammatica’s  gehanteerd, al naar gelang de voorkeur van de desbetreffende theologen. Bij de radicale theologen, die nu ‘de dood van God’ als vertrekpunt namen, was de godsdienstpsychologie van Jung een voor de hand liggende keus, naast de linguïstische filosofie en de sociologie, die wereldwijd in de mode raakten. Zo vervulden ook Jungs ideeën over de religie niet alleen een brugfunctie in het vertalen van een verouderde geloofsleer in meer eigentijdse termen, maar ook in het proces van secularisering als zodanig.

In de eerste decennia na de oorlog las menigeen de boeken van Jung, om zo op gepaste wijze afscheid te nemen van God. Ook Mulisch was goed thuis in het werk van Jung. Maar Jung had ook een bedenkelijke kant. Begin jaren zestig hoorde bij de obscurantistische zoekers naar spiritualiteit, bij de lezers van het tijdschrift Bres-Planète bijvoorbeeld, een wat obscuur tijdschrift dat door Mulisch ooit ‘De Telegraaf voor het onbewuste’ werd genoemd. Het was de tijd van de De dageraad der magiërs (1960) van het duo Pauwels en Bergier, die al voordat de hippies mystiek en spiritualiteit hadden herontdekt op zoek waren gegaan naar ‘het wonderbaarlijke’.

Mulisch had iets met het wonderbaarlijke, het occulte, het grenzeloze…. Het christendom was de godsdienst geweest… ‘van de fictieve grenzen, zoals die tussen ‘lichaam’ en ‘geest’, ‘God en Duivel’, en meer van zulke dwarsstraten’, – zoals hij in Voer voor psychologen (1961) tussen neus en lippen had opgemerkt. Misschien was Mulisch wel op zoek naar een nieuwe religie, een nieuwe mythologie, met zichzelf al middelpunt van het universum.

Hoewel zijn moeder Joods was, heeft Mulisch zichzelf nooit als religieus beschouwd. Hij had echter wel interesse in de Joodse geschiedenis en cultuur. Hij had een zekere fascinatie voor de mystiek en het transcendente, maar hij was ook sceptisch en kritisch ten opzichte van religieuze dogma’s en instituties. In wezen zag hij God als een complex en ondoorgrondelijk concept.

Mulisch geloofde dat het idee ‘God’ voortkwam uit de menselijke behoefte aan zingeving en het verlangen naar een hogere macht die de wereld en het bestaan verklaart. Tegelijkertijd erkende hij de problemen en contradicties die inherent zijn aan de religie en het geloof in God. In die zin was het denken van Mulisch Joods te noemen. De religie was pre-logisch van aard, maar de Joden waren post-logisch en daarom niet langer religieus in de reguliere zin van het woord.

In 2009 – het jaar voor zijn overlijden – heb ik hem zelf nog keer bijna ontmoet. In mei van dat jaar was het veertig jaar geleden dat de bezetting van het Maagdenhuis in Amsterdam begon. In het Amsterdams Historisch Museum een fototentoonstelling geopend die aan deze gebeurtenis is gewijd. Fotograaf Paul Van Riel woonde destijds vlak bij het Maagdenhuis, naast de snackbar in de Voetboogsteeg. Hij legde de hele bezetting vast in prachtige foto’s die in  een boek werden samengebracht dat de opening van de tentoonstelling aan Harry Mulisch aangeboden.

Helaas kon ik daar niet bij aanwezig zijn, maar ik was wel uitgenodigd, nota bene als voormalig Maagdenhuis-bezetter. Dat laatste was iets te veel eer. Ik heb immers alleen de eerste nacht van die bezetting meegemaakt en hoorde niet bij de harde kern die uiteindelijk door de politie gearresteerd werd. In het Maagdenhuis liet Mulisch destijds wel even zijn gezicht zien, want hij was in die jaren overal waar de actie was. Maar ook daar zijn we elkaar misgelopen.

Annemarie de Wildt, conservator van het Amsterdams Historisch Museum, was bij de research voor dit gebeuren op mijn weblog gestuit. Zo kwam het dat woorden van mij geciteerd worden in de tekst van het boek. Kennelijk kan het schrijven van een weblog ertoe leiden dat je eigen ervaringen in de canon van de geschiedenis worden meegenomen. Wie schrijft die blijft is een oude waarheid die zelfs op internet zijn geldigheid niet verliest. Schrijven, schrijven, schrijven… Misschien is het mijn poging om voort te leven, ook na het moment van mijn eigen dood. Een vergeefse poging, dat zeker, want de tijd veegt ooit alles weg.

Het schrijven is een mythe op zichzelf, zoals ook Mulisch beweerde in zijn essay Grondslagen voor de mythologie van het schrijverschap (1986), waarin hij het schrijven in verband bracht met de mythe van Orpheus en Eurydice: ‘Het wonderbaarlijke en onmogelijke, de overwinning op de dood, op de tijd zelf dus, zoals die ook me het geschreven plaatsvindt.‘ Schrijven is een eindig gevecht met de tijd, die een verbond heeft gesloten met de dood. Aan alles komt een eind, ook aan mij en daarmee ook aan dit ogenschijnlijk eindeloze weblog dat elke dag maar doorgaat met ellenlange, onleesbare teksten.

Ooit was ik gelovig, maar dat ben ik niet meer. Anderzijds ben ik ook nooit een atheïst geworden, want atheïsme is volgens mij ook een geloof, een anti-geloof. De atheïst ontkent het bestaan van God bij voorbaat, en ziet de dood als een zeker einde van het leven. Daarmee wordt de dood in zekere zin van zijn onbegrensdheid ontdaan. De dood als een onbegrensde modaliteit, die eigen is aan het leven zelf, wordt op deze wijze evenzeer ontkend als in de ontkenning van de gelovigen die de onbegrensdheid van dood ontkennen door het bezit van hun godsgeloof. 

Reageer

Mulisch, Venetië & de tijd

In de zomer van 2001 heb ik  een essay geschreven met als titel  Goddeloosheod in Utopia. Ik deed dat op verzoek van het Fries Genootschap, maar die wilden het niet publiceren om redenen die mij nooit duidelijk zijn geworden. Dat verhaal van mij over ‘denkbeeldige werelden’ ging niet zozeer over denkbeeldige werelden, als wel over de aloude vraag of een mens een ziel heeft of niet. Wat betekent die vraag nog, nu we weldra het bewustzijn van een mens kunnen namaken in een robot. Ons bewustzijn is straks op te slaan in een computer. De robots nemen de macht over. Misschien niet wij, maar anders wel onze kinderen, en zeker onze kleinkinderen, beleven het einde van ‘het verschijnsel mens’. Of is er toch zoiets als een  een individuele ziel die ook in het hiernamaals als zodanig herkenbaar is? Hoe dan ook, science fiction was werkelijkheid aan het worden.

Misschien vindt het fundamentalisme van de islam wel zijn ultieme verklaring in het onvermogen van de religieuze mens –  dat wil zeggen, de mens die in onze moderne tijd nog waarlijk religieus wil zijn – om die akelige waarheid onder ogen te zien. Blijft de vraag of wijzelf daartoe werkelijk in staat zijn. Of doen we misschien net alsof? Alsof die waarheid geen waarheid is, maar een leugen die we voor waar aannemen. Is het misschien zo, dat we – om die laatste waarheid niét onder ogen te zien –  voortdurend wegvluchten in denkbeeldige werelden. Het zijn vragen waar ik nog steeds geen antwoord op weet. 

Toen ik mijn essay had voltooid vlogen twee vliegtuigen de Twin Towers binnen. Ik begon met een dagboek op de dag na 11 september. Kort na de aanslagen liep ik rond op de Biënnale van Venetië. Even had ik geaarzeld of ik wel op reis zou gaan. In de kranten waren korte berichten verschenen over een mogelijke kernoorlog. De Amerikaanse regering zou dit overwogen hebben. Toch was ik naar Venetië vertrokken. Er hing een sinistere sfeer op het Biënnale-terrein. 

Mulisch ging elk jaar in de nazomer enkele weken op vakantie in Venetië, waar hij logeerde op het Lido, in hetzelfde hotel  waar Thomas Mann Der Tod in Venedig schreef. Zijn laatste roman, waaraan hij begonnen was na het voltooien van Siegfried in 2001, zou aanvankelijk Het literaire offer heten. Tijdens het schijfproces werd hij onderbroken door de aanslagen van 9/11. Hij was toen – net als ik een paar dagen later – in Venetië. Daar logeerde hij ook in augustus 2002, toen hij de titel van zijn laatste roman omdoopte in De tijd zelf. Marita Mathijsen laat dit weten in haar essay De onvoltooide (2011). Over de tijd schreef Mulisch in De tijd zelf onder meer het volgende:  

Als je ‘nu’ zegt, dan is ‘n’ op een bepaald moment al in het verleden, terwijl de ‘u’ nog in de toekomst is, dus allebei zijn ze nergens. In de ogen van Sir Oscar ben ik dus gek. Maar net als hij leef ik niet in het verleden en niet in de toekomst, maar in het heden, – dat ontken ik natuurlijk niet.  Alleen ik beweer, dat het onmogelijk is dat in het nul-dimensionale punt van het ogenblik iets kn bestaan – en dat men het bestaan van de wereld in ruimte en tijd, onszelf incluis, het onmogelijke dus een feit is. Aan die radicale gevolgtrekking heeft ook Augustinus zich niet gewaagd, want zij ondermijnt het fundament van de logica, waarmee het hele gebouw van de kennis op losse schroeven komt te staan, en haar dreiging moest dus duizenden jaren lang op allerlei manieren wegverklaard worden, wat nooit is gelukt. Die harde oerparadox heeft dus een of andere paradoxale, post-logische discipline nodig om het ondenkbare denkbaar te maken, zonder tegelijk alles te verwoesten, – en hij is volledig in overeenstemming met het even paradoxale, momentane ontstaan van alles uit niets, inclusief ruimte en tijd, dat wil zeggen, dat de Big Bang nergens en op geen enkel tijdstip plaats heeft kunnen vinden, terwijl hij toch ooit heeft plaatsgevonden.

In dat opzicht is het met de tijd wonderlijk gesteld. Als je denkt hij voortgaat, is hij er niet. En als je denkt dat hij er niet is, begint hij te te lopen. Bij het schrijven gaat het precies zo. De tijd ontsnapt voortdurend aan je bewustzijn. Maar juist dat ontsnappen heb je nodig bij het schrijven. In zijn boek Voer voor psychologen (1961) was Mulisch al op die vreemde paradox gestuit: ‘Wie bestaat, maakt niets. De schrijver moet leeg zijn, niet bestaan, zoals de schepper van hemel en aarde. (Het orgasme is het ogenblik van niet-bestaan, waarin de mens scheppend is).’

Een van de motto’s van De tijd zelf ontleende Mulisch aan Augustinus: ‘Wat is tijd? Vraagt niemand het mij, dan weet ik het. Vraagt iemand het mij, dan weet ik het niet.’ Dat is voor mij een opmerkelijke coïncidentie, aangezien ik al enige tijd bezig men met een tekst die ooit een boek moet worden. Hij heeft als titel:  Augustinus in Venetië. Als alles een beetje mee zit, ben ik in oktober a.s. weer in Venetië. Ik zal dan de plek opzoeken waar Mulisch gezeten heeft aan het Lido, in de strandstoel van de beroemde slotscène uit Der Tod in Venedig.  Ik stel mij zo voor dat Mulisch daar ook het liefst zelf gestorven was. 

Als in geen andere stad verdwijnt de tijd in Venetië, waar hij tegelijk ook voor eeuwig stilstaat. De futuristen hadden geroepen: ‘Weg met Venetië!’ Zij hadden de spot gedreven met de gondels, die ze beschreven als ‘de schommels voor debielen.’ Paul Morand laat dat weten, de schrijver die zelf ook tijdens zijn leven vaak terugkeerde naar deze stad, waar hij telkens weer moest constateren dat alles hetzelfde was gebleven, op wat kleine decorwisselingen na, zoals de kleedhokjes van het Lido die met het klimmen der jaren ontelbaar zouden worden. Mulisch hield intens van Venetië. In de De ontdekking van de hemel (1992) schreef hij:

’… die twee ontspannen in elkaar grijpende handen, gescheiden door het Canal Grande. Dat labyrintische deed hem soms denken aan zijn droom, net als de afwezigheid van bomen en planten en van wielen. Ook ontdekte hij achter de Piazza San Marco een kerk, San Mosé, waarvan de zwarte façade van onder tot boven was overdekt met een barok eczeem van beelden en ornamenten; als hij er vlak bij ging staan en zijn hoofd in zijn nek legde, kon het een fragment zijn van de Burcht. Het hoogaltaar was een woest monument, geheten: De heilige Mozes ontvangt op de Sinaï de Tafelen der Wet. ‘

Mulisch moet geweten hebben dat ook Hitler eenmaal in zijn leven in Venetië is geweest, waar hij werd ontvangen – en vernederd – door Mussolini. Dat was op 15 juni 1934. Mussolini hield die dag een bevlogen toespraak voor 70.000 volgelingen op het Piazza San Marco, terwijl Hitler vanuit een zijraam moest toekijken. Misschien droomde Mulisch er wel van, dat hij de gestalte van Hitler ’s avonds in de mistige stad nog zag ronddwalen door de smalle stegen, met een kreet wegvluchtend over een brug, waarna de holle echo van zijn stem nog lang boven het troebele water bleef naklinken.

Hitler op bezoek in Venetië

Hoe dan ook, de verbinding van Venetië met het water en de aparte geografie moeten een blijvende indruk op Mulisch hebben gemaakt. Hij vond hier inspiratie in het samenspel tussen land en water, het ingewikkelde netwerk van kanalen en de reflecties van het zonlicht die als zilveren messen op de oppervlakken dansten. Deze fascinatie vond vaak zijn weg naar zijn schrijven, waar hij thema’s als vergankelijkheid, symboliek en de complexiteit van het menselijk bestaan zou onderzoeken. Maar bovenal de tijd zelf. Waar kan dat beter dan in Venetië?

Reageer

Mulisch en het trauma van de tijd (2)

In de romans van Harry Mulisch speelt de ervaring van tijd een significante rol. Mulisch was een Nederlandse schrijver die bekend stond om zijn filosofische en complexe verhalen. Hij onderzocht vaak existentiële thema’s en de relatie tussen verleden, heden en toekomst.

Een van de manieren waarop Mulisch de ervaring van tijd in zijn romans verkent, is door te spelen met de lineaire tijd. Hij maakt gebruik van flashbacks, flash-forwards en parallelle verhaallijnen om de chronologie van gebeurtenissen te verstoren en lezers bewust te maken van de subjectiviteit van tijd. In zijn roman “De ontdekking van de hemel” bijvoorbeeld, wordt de tijd op een niet-lineaire manier gepresenteerd, waarbij het verleden, heden en toekomst met elkaar verweven zijn.

Mulisch’ personages worden vaak geconfronteerd met het besef dat tijd een ongrijpbaar concept is en dat het verleden invloed heeft op het heden en de toekomst. Ze worden geconfronteerd met historische gebeurtenissen, zoals de Tweede Wereldoorlog, en de erfenis van het verleden weegt zwaar op hun leven. Dit brengt existentiële vragen met zich mee over de aard van tijd, identiteit en het menselijk bestaan.

Daarnaast maakt Mulisch gebruik van mythologische en symbolische elementen om de complexiteit van tijd te verkennen. Zijn romans zijn doordrenkt van verwijzingen naar mythes, religie en kunst, die de tijdloze aard van menselijke ervaringen benadrukken.

Kortom, in de romans van Harry Mulisch speelt de ervaring van tijd een centrale rol. Hij onderzoekt de subjectiviteit en complexiteit van tijd, en laat zien hoe het verleden, heden en toekomst met elkaar verweven zijn en invloed uitoefenen op het leven van zijn personages.

Zo luidt het antwoord van ChatGPT op mijn vraag: ‘Welke rol speelt de ervaring van tijd in de romans van Harry Mulisch?’ Geen gek antwoord, daar is over nagedacht, voorzover Ghat GPT kan nadenken natuurlijk. Over de vraag of dat zo is, wordt tegenwoordig heel wat gedebatteerd. Sommige grote namen op het terrein van AI (bijvoorbeeld Yann LeCun, Rodney Brooks, Noam Chomsky) onderschatten de mogelijkheden van grote taalmodellen ernstig, zo las ik gisteren ergens op internet. (zie: hier)

LeCun beweert dat ChatGPT geen onderliggend wereldbeeld heeft. Alles wordt alleen maar opgezocht, er is dus geen semantisch begrip. Maar wat is een wereldbeeld? Volgens de dadaïst Walter Serner waren wereldbeelden slechts verzamelingen van lossen woordjes. Dat is precies wat ChatGPT doet: verzamelen van losse woordjes. Maar terug naar de ervaring van tijd in het werk van Harry Mulisch. Die ervaring komt bijvoorbeeld tot uiting in deze zin uit zijn roman Het stenen bruidsbed (1959)   

‘Wij zijn ergens in de ruimte, waar ik fosforiseer, tussen Duif en Hercules, november 1956, 11 minuten over half negen, – daar brandt voorgoed mijn lampje, met u in deze zaal, neen, neen van een ander met een ander in een andere zaal – wanneer u vlug naar het raam loopt, ziet u het misschien nog over de puinhopen verdwijnen in de nacht.’

Dit fragment suggereert een soort kosmische tijdsbeleving, waarin verschillende momenten en locaties samenkomen. De vermelding van specifieke tijd- en plaatsaanduidingen, zoals “november 1956, 11 minuten over half negen”, suggereert een bepaalde precisie en vaststelling van tijd, maar de zin suggereert ook dat tijd niet lineair is en dat gebeurtenissen zich op verschillende plaatsen en momenten kunnen voordoen.

Dit wordt geïllustreerd door de vermelding van de ervaring van het fosforiseren ergens in de ruimte, tussen Duif en Hercules, evenals de verwijzing naar het zien van iets verdwijnen in de nacht, wat een niet-lineaire perceptie van tijd impliceert. Al met al toont dit fragment een complexe en gelaagde opvatting van tijd, waarin verschillende tijdsdimensies met elkaar verweven lijken te zijn. Maar ook de verwondering over de ervaring van tijd op zichzelf.

Hoe kun je de tijd beschrijven terwijl de tijd al voorbijgaat als je schrijft? Waarom zou men de tijd niet in termen van ruimte uitdrukken? Het leven ligt als een spiralende spiraal uitgedraaid in de ruimte van het heelal. Als wij iets denken is het ieder seconde al een ander die dat denkt, in een andere zaal, in een ander stad. De tijd en de beleefde tijd lopen nooit parallel. Wie op reis gaat merkt dat zijn ziel een tragere reistijd heeft en pas later aankomt. Wij vluchten in ons leven in een sneltrein onze ziel vooruit, want de ziel gaat altijd te paard… 

Maar er is nog iets. Het wereldbeeld achter deze passage wordt gekenmerkt door een combinatie van existentialistische en surrealistische elementen. Dit fragment weerspiegelt een gevoel van existentiële verwarring, vertwijfeling en desoriëntatie, waarbij de hoofdfiguur zich ergens in de ruimte bevindt en fosforiseert. Dat zou een metafoor kunnen zijn van het verlies van identiteit en de zoektocht naar betekenis in een onzeker geworden wereld.

De surrealistische elementen komen tot uiting in het vermengen van droomachtige beelden en realiteit. De vermelding van het lampje dat voorgoed brandt, samen met de suggestie van verschillende zalen en het verdwijnen in de nacht, creëert een beeld van het ongrijpbare en mysterieuze. Kortom, het is een heel wereldbeeld is dat in deze ene zin schuil gaat, een intens gevoel van vervreemding, verwarring en de complexiteit van de menselijke ervaring in een wereld die onbegrijpelijk en chaotisch lijkt.

Zou ChatCPT zo’n rijke zin ook zelf kunnen genereren? Of is het zo dat ChatGPT zelf geen wereldbeeld heeft? Ik besloot deze vraag voor te leggen aan ChatGPT zelf. Dit was het antwoord. 

ChatGPT heeft geen eigen wereldbeeld of subjectieve ervaring. Het is een taalmodel dat getraind is op grote hoeveelheden tekst om menselijke taal te genereren op basis van de input die het ontvangt. Het model heeft geen bewuste gedachten, gevoelens of begrip van concepten zoals wereldbeelden.

Hoewel ChatGPT in staat is om complexe en samenhangende zinnen te genereren, zoals de zin die je eerder aanhaalde, is het belangrijk op te merken dat het model geen eigen intenties, overtuigingen of perspectieven heeft. Het kan taal genereren op basis van patronen en informatie die het heeft geleerd tijdens training, maar het heeft geen diepgaand begrip van de betekenis of implicaties van de gegenereerde tekst.

Dus hoewel ChatGPT in staat is om zinnen te genereren die rijk en complex kunnen lijken, komt dit voort uit het model dat getraind is op patronen en voorbeelden in de trainingsdata, niet uit een eigen subjectieve ervaring of wereldbeeld.

In tegenstelling tot ChatGPT had Harry Mulisch wel degelijk een wereldbeeld. Hij verwoordde het desolate, naoorlogse levensgevoel wellicht voor pregnant in deze ene zin uit Het stenen bruidsbed. De oorlog had letterlijk een puinhoop achtergelaten, niet alleen in Dresden, waar de roman zich grotendeels afspeelt, maar vooral ook in de ziel van een jonge generatie die de oorlog had meegemaakt als insider en tegelijk als buitenstaander.

Steeds weer duikt er iets op dat je ‘het gelijktijdige van het ongelijktijdige’ zou kunnen noemen. De hoofdpersoon, de Amerikaan Norman Corinth bezoekt een congres in Dresden, de stad waarboven hij gevlogen als boordschutter in een vliegtuig dat bommen losliet in de nacht van 13 op 14 februari 1945. De oorlog was al zo goed als gewonnen, en toch moest dit nog gebeuren. Net als in augustus dat jaar bij de bombardementen in Hiroshima en Nagasaki. Er zijn twee geschiedenissen, zo wordt er verteld in dit boek: de geschiedenis van de tijd en de ontwikkeling, maar ook de geschiedenis die daaronder ligt, de anti-historie van de absurde en wrede despoten zoals Hitler en Nero. En eveneens de geschiedenis van de zinloze wraak. Wat de Joden waren voor Hitler was Dresden voor de geallieerden.

De hoofdpersoon valt voor de Oost-Duitse Helga, die een verleden heeft in een concentratiekamp. De copulatie in bed die onvermijdelijk moet plaatsvinden, wordt gevolgd met een homerische beschrijving van het bombardement op Dresden. Eros en Thanatos vallen samen in de tijd. Maar ook de gevechtsscenes uit de Ilias van Homerus. Corinth voelt zich als Agamemnon op het slagveld, 3000 jaar geleden. De liefde is geen schone schijn aan het oppervlak, maar een drift in de duistere afgrond van de mens. Dat is de echte werkelijkheid, los van alle codes, onder het oppervlak ook van de tijd. Wat is trouwens tijd? “Tijd is voor Zwitsers,” zegt Corinth. Daarmee subtiel verwijzend naar een beroemde scene, gespeeld door Orson Welles in de film The Third Man over de Zwitserse koekoeksklok.

Het stenen bruidsbed was een van de eerste boeken die ik zelf kocht in 1964. De eerste in de reeks van ‘Literaire reuzenpockets‘ van De Bezige Bij en tegelijk ook mijn eerste. Als je het boek nu herleest is het ook wel een erg ‘literaire’ roman, in staccato zinnen geschreven met bloemrijke interrupties in de Homerische gezangen met voor elke strijder een epitheton ornans. Toch ben ik als gymnasiast juist door dit boek pas echt aan het lezen geraakt. Mijn leraar Nederlands was mijnheer Slijpen. Hij wijdde ooit een hele les aan de eerste zin van Het stenen bruidsbed. Die zin luidt als volgt: 

‘Een mens werkt, vrijt, slaapt, eet – en overal op aarde wordt inmiddels alchemie bedreven met de dertien letters van zijn naam.’

Een prachtige zin, waarin de gelijktijdigheid van het ongelijkijdige kort en bondig wordt samengevat. Deze zin is sindsdien in mijn geheugen blijven hangen. Wat is die alchemie die met de letters van een naam wordt bedreven? Is het een duister mechanisme dat de wereld draaiende houdt? Een occult alternatief voor een God die in de absurditeit van de naoorlogse wereld ondenkbaar is geworden? Die wereld was aan de totale vernietiging ontsnapt. In 1959, het jaar waarin Het stenen bruidsbed verscheen, ging ook de film Hiroshima mon amour van Marguerite Duras in première. In die film staat het bombardement op Hiroshima centraal, veertien jaar na dato. In Het stenen bruidsbed gebeurt iets vergelijkbaars met het bombardement van de geallieerden op Dresden.

Een man een vrouw beleven het opnieuw, terwijl het verhaal zich voortdurend  splitst in twee lijnen: heden en verleden, en daarnaast de realiteit en de Ilias van Homerus. Het bombardement van Dresden is een zwarte bladzijde uit de Tweede Wereldoorlog. De Engelse generaal, die er opdracht toe gaf, kreeg na de oorlog een eigen monument. Het absurde ten top, maar oorlog is het absurde en niets anders. De wereld is vaak absurder dan je zelf in een roman zou kunnen verzinnen. Maar wie was de beul en wie het slachtoffer? Hoe liepen de grenzen precies tussen goed en kwaad? The winner takes it all….en schrijft uiteindelijk de geschiedenis.

Mulisch filosofeerde graag over een fictieve wereld waarin Hitler de oorlog gewonnen had. Zijn roman De toekomst van gisteren (1972) is een verslag van het schrijven van een boek dat hij nooit heeft geschreven – De toekomst van gisteren – een roman die hij zou schrijven als Hitler inderdaad de oorlog gewonnen had. In die fictieve wereld plaatste hij een auteur die schrijft over een naoorlogse wereld na een overwinning van de geallieerden. Tot 1942 was nog lang niet duidelijk, welke van deze twee scenario’s de toekomst in petto had. Die toekomst van gisteren, waarin Hitler heer en meester zou zijn geweest in Europa, had zomaar werkelijkheid kunnen worden, maar het werd uiteindelijk fictie.

Kaart van Europa in 1942

Dat was een spiegelbeeldige verdubbeling van de tijd, de gelijktijdigheid van het ongelijktijdige, waar Mulisch zich na de oorlog steeds meer van bewust werd. Door de nawerking van de oorlog had de tijd voortaan meerdere dimensies gekregen, en de romans van Mulisch getuigden daarvan, telkens weer. Het zou het wereldbeeld worden van de naoorlogse tijd, met de tijdsbeleving van het trauma. En dit was het grootste trauma dat er bestaat. De tijd bleef doorlopen na het mentale einde van de tijd. Het toneelspel van de wereld ging gewoon verder, maar er lagen doodskopen onder de planken.

De tijd zou het centrale thema worden in het werk van Mulisch, meer nog dan het raadsel van Hitler dat hem zijn leven lang zou blijven fascineren. Maar de figuur Hitler was de absolute uitzondering. Hij was letterlijk uit de tijd gevallen. Met zijn laatste roman Siegfried (2001) had Mulisch hem uiteindelijk weten vangen in fictie. Maar het raadsel van de tijd bleef bestaan tot aan zijn eigen dood. In zijn essay Harry Mulisch en het raadsel van de tijd (2011), dat een jaar na Mulsich’ dood verscheen, vraagt Arnold Heumakers zich af: ‘Waarom lukte het Mulisch wel zijn levenslange queeste naar Hitler op althans esthetisch bevredigende manier af te ronden, waarom is het niet gelukt met de vraag naar de tijd?’

De mens is gemaakt van tijd. Het nu bestaat niet. Het sterven is eindeloos, want dood kun je niet zijn. Dan is ‘het zijn’ er immers niet meer. En toch tikt de klok altijd maar door. Zelfs de koekoeksklok van de Zwitsers.

Reageer

Mulisch en het trauma van de tijd

Wat goed is komt snel. Dat geldt voor het talent dat zich aandient op het terrein van de sport. Die waarheid werd ooit verwoord door Joris van den Bergh, de biograaf van Piet Moeskops. Op andere terreinen geldt die waarheid niet. Gelukkig maar, zult u zeggen. Er is nog hoop. Ook op het terrein van de literatuur is doorgaans tijd nodig, niet alleen voordat een talent zich werkelijk kan aandienen, maar ook voor het schrijven zelf. Natuurlijk zijn er uitzonderingen op deze regel. Francoise Sagan zette met haar debuut Bonjour tristesse in de jaren vijftig de toon voor de snelle doorbraak van het jonge talent. Ze was pas achttien toen het boek verscheen.

Maar er bestaan ook talentvolle beloftes die het nooit echt waarmaken. En de laatbloeiers natuurlijk. Een belofte ben ik nooit geweest, en of ik een laatbloeier ben, zal nog moeten blijken. In de afgelopen tijd stierven om mijn heen kort na elkaar drie mensen die alledrie ongeveer even oud waren als ik. Drie begrafenissen heb ik bijgewoond. Er werden verhalen verteld, muziekstukken gespeeld, beelden vertoond van scenes uit een leven. Het leven is zomaar voorbij, dat realiseer ik me dondersgoed. De tijd gaat steeds sneller. Dat doet me denken aan een verhaal van Harry Mulisch.

Op een wat stormachtige dag bezoekt een ingenieur de bouwlocatie van een wolkenkrabber bij de bouw waarvan hij betrokken is. En zoals dat wel meer gebeurt, door één moment van onoplettendheid verliest hij zijn evenwicht. Hij valt vanaf de 55ste verdieping in de peilloze diepte naar beneden. Dat voorval staat beschreven in het boekje Voorval dat in 1989 als boekenweekgeschenk verscheen. Deze novelle van Mulisch is in feite de geschiedenis van een val die slechts enkele seconden duurt. Tijdens zijn val bedenkt de ingenieur met de luciditeit van een ter dood veroordeelde dat de natuur de kennis van hem en zijn leven niet zal vernietigen. Er moet iets zijn dat zal blijven bestaan. Alles verandert in de wereld en bij uitstek in de vliegende vaart tijdens een doodsmak.

Zo bedenkt hij in een flits allerlei manieren waardoor hij niet te pletter zal vallen. Hij valt met zijn hoofd naar beneden, maar onderwijl rekent hij uit op bij welke verdieping hij weer rechtop in de lucht zal hangen. En terwijl de gedachten hem zo in razende vaart door het hoofd schieten, krijgt hij versnelde fragmenten te zien van zijn leven. Het is befaamde levensfilm die een mens vlak voor zijn sterven voorgeschoteld krijgt als een laatste mentale bioscoopvoorstelling. Tenminste, als men de verslagen van bijna-dood- ervaringen mag geloven. Uiteindelijk wordt hij plotseling op de 49e verdieping door een harde windvlaag weer naar binnen gesleurd, waar hij op de vloer terechtkomt in een baal dikke glaswoldekens. Niemand wil zijn wonderbaarlijke verhaal geloven. Daarom besluit de ingenieur zijn val als niet gebeurd te beschouwen.

Mulisch had een fascinatie voor de ervaring van tijd. Zijn eerste verhaal dat op 8 februari 1947 verscheen in Elseviers Weekblad had als titel De kamer. Het lijkt een symbolisch verhaal over zijn eigen leven, dat verbeeld wordt door een geheimzinnige kamer met een open raam, waar hij’s avonds vaak langs is gelopen. Er komt dan muziek uit het raam, maar een bewoner is er nooit te zien. Hij verlaat de stad waar de kamer zich bevindt, maar keert er na jaren terug om er weer te gaan te gaan wonen, juist in die geheimzinnige kamer die nu afgebladderde muren heeft. De laatste zin luidt als volgt: ‘Nu weet ik dan eindelijk wat mij zo in deze kamer getrokken heeft. Het is mijn sterfkamer.’

Na zijn overlijden op 30 oktober 2010 lag op zijn werktafel een stapeltje aantekeningen die bestemd waren voor een roman met als titel De tijd zelf. Hij zou daarin op zoek gaan naar de onbestaanbaarheid van het ‘nu’ dat er nooit is, maar altijd al voorbij is als je het denkt te kunnen ervaren. Ook in Het stenen bruidsbed (1959) had hij dat thema al aangestipt in de volgende zinnen:

‘Ik heb heimwee naar het heden. Alles gebeurt, en terwijl het gebeurt is het er niet meer. Terwijl ik het meemaak, heb ik het nooit meegemaakt. Nooit ben ik ergens geweest’

Tussen de verschijningsdatum van zijn eerste verhaal in 1947 en het de sterfdag van Mulisch’ in 2010 lagen 63 jaren, een tijdsspanne met in totaal 22.960 dagen. Als die net zo snel voorbij waren gevlogen als die ene val uit het raam in het het verhaal Voorval, dan wat het hele oeuvre van Mulisch misschien wel net zo snel geschreven als nu ChatGPT zijn teksten uitkraamt.   

Maar is dat ook zo? Ik besloot het als vraag voor te leggen aan ChatGPT zelf: Hoelang zou ChatPT nodig hebben om een tekst met de omvang van het gehele oeuvre van Mulisch te genereren?  Dit was het antwoord:

Het is moeilijk om precies te bepalen hoe lang het zou duren voor ChatGPT om een tekst met de omvang van het gehele oeuvre van Harry Mulisch te genereren, aangezien het afhangt van verschillende factoren, zoals de snelheid van het model en de specificaties van de computer die het model draait. Bovendien kunnen de lengte en complexiteit van Mulisch’s werk variëren, waardoor de tijd om het volledige oeuvre te genereren ook kan variëren.

Om een ruwe schatting te geven, laten we aannemen dat ChatGPT ongeveer 2 seconden nodig heeft om een tekst van gemiddelde lengte te genereren (wat vrij conservatief is). Als we aannemen dat het gehele oeuvre van Mulisch bestaat uit ongeveer 50 boeken, met een gemiddelde lengte van 300 pagina’s per boek en 300 woorden per pagina, krijgen we een totaal van ongeveer 22.500.000 woorden.

Als we ervan uitgaan dat een gemiddeld woord ongeveer 5 karakters bevat, dan hebben we in totaal ongeveer 112.500.000 karakters. Als ChatGPT ongeveer 2 seconden nodig heeft om 1000 karakters te genereren, zou het dus ongeveer 2,25 miljoen seconden duren om een tekst van dezelfde omvang als het gehele oeuvre van Mulisch te genereren.

Dit komt neer op ongeveer 25 dagen aan ononderbroken generatie. Houd er echter rekening mee dat dit een ruwe schatting is en dat de werkelijke tijd kan variëren afhankelijk van verschillende factoren. Bovendien heeft ChatGPT geen bewustzijn of de mogelijkheid om te ervaren, dus het concept van tijd en snelheid van generatie is niet direct vergelijkbaar met menselijke ervaringen van het schrijfproces.

Terug naar het boekje Voorval over die val vanuit een wolkenkrabber. Twee dingen vallen op in dit verhaal. Ten eerste, de veranderende snelheid van de tijd. Die gaat steeds sneller lopen tijdens de val, zoals ook de tijd steeds sneller lijkt te verlopen naarmate je ouder wordt. Toch heb ik dit fenomeen nooit in verband gebracht met de zwaartekracht, die een eenparige versnelling teweeg brengt bij een object dat naar beneden valt. Zo bezien is het leven een eenparig versnelde valbeweging op weg naar de afgrond van de dood, op de bodem waarvan we ooit onherroepelijk te pletter zullen vallen. Het is duidelijk dat deze novelle voor 9/11 is geschreven, want daarna is de val uit een wolkenkrabber nooit meer geworden wat hij ooit moet zijn geweest. Een duizelingwekkende ervaring die de verbeelding van schrijvers in beweging brengt.

Maar er is nog iets opmerkelijks in het verhaal van Mulisch en dat is de ontkenning achteraf van het gebeuren. Dat is de harde windvlaag die de ingenieur weer naar binnen sleurt en een doorstart aan zijn leven geeft. Omdat niemand hem achteraf wil geloven besluit hij zijn verhaal als niet gebeurd te beschouwen. Het was een overbodige calamiteit die uit het geheugen wordt geschrapt. Dan bestaat het opeens niet meer. De werkelijkheid is fictie geworden. En het zal niet lang duren of de ingenieur zal er zelf ook aan gaan twijfelen of hij dit wel in het echt heeft meegemaakt. Hij heeft het gedroomd, zo zal hij zeggen. Het was een boze droom die voorbij was toen hij ontwaakte.

Dat was een wijs besluit van de ingenieur. Het doet me denken aan een oude Indische wijsheid die zegt dat als iets ergs je overkomt je er het beste aan doet om net te doen of het niet gebeurd is. Dan zal blijken dat de ramp uiteindelijk een zegen wordt. In onze huidige tijd van traumaverwerking en geestelijke nazorg bij rampen en calamiteiten klinkt dit wat wonderlijk in de oren. We organiseren tegenwoordig al een stille tocht als er een hond is overreden op het zebrapad.

Daarnaast is er duidelijk sprake van selectieve rouwverwerking. Toen enkele jaren geleden in Amstelveen iemand per abuis op straat geliquideerd werd, omdat er sprake was van een persoonsverwisseling, kwam niemand op het idee van een stille tocht. Het drama moet kennelijk aan bepaalde criteria voldoen, wil er sprake zijn van collectieve rouw. De ramp moet mediageniek zijn, tranen trekkend en aanleiding geven tot empathie. Met zijn allen rouwen heeft ook iets moois, maar er mogen geen nare connotaties in het geding zijn.

Maar ik dwaal af. Waar hadden het over? Over de weldadige ontkenning van het trauma van de tijd. Laatst sprak ik iemand die als kind in de jaren vijftig haar vader had verloren die omkwam bij een auto-ongeluk. Ze groeide op in een steng gereformeerd gezin in Drenthe en daar werd nooit over dat tragisch verlies gesproken. Ze heeft er geen trauma of andere psychische ongemakken aan overgehouden. Ik geloof dan ook stellig dat er een kern van waarheid zit in de oude wijsheid, dat je het leed dat je overkomt zo snel mogelijk moet vergeten.

Vaak is het beter de dingen niet te zien zoals ze zijn. Draai het om. Ga op je kop staan. Bezie de wereld ondersteboven en de gebeurtenissen van achteren naar voren. Of beter nog, wis het weg uit je geheugen. Verdring het in de meest duistere spelonken van je onderbewustzijn. Verban het uit de werkelijkheid en je zult herademen en herstellen. Het is maar hoe je het wilt zien. Zien is kénnen en al ziende maak je voortdurend keuzes. Je ziet slechts wat je wilt zien. Hou het daar dan ook bij. Dit tranendal is al treurig genoeg. Iedereen gaat dood. Waarom zullen we dan nog eindeloos over de dood blijven spreken? Laten we het over iets anders hebben. Parlons d’autre chose.

Reageer