De fatale sprong in de waan

‘Een pijnigende voorstelling: dat vanaf een bepaald punt in de tijd de geschiedenis ophield reëel te zijn. Zonder het te merken heeft de hele mensheid plotseling de realiteit verlaten; alles wat sindsdien is gebeurd is absoluut niet waar, maar we kunnen het niet merken. Onze taak is nu dit punt te ontdekken, en zolang we het niet hebben gevonden moeten we in de huidige vernietiging blijven volharden.’

Deze woorden van Elias Canetti worden geciteerd door Baudrillard in zijn boek De fatale strategieën uit 1983. We moeten het spoor terug volgen, terug naar het punt waarop de wereld is opgehouden ‘echt’ te zijn. Dat zou het punt zijn waarop we met zijn allen de realiteit hebben verlaten. Anders gezegd, het punt waarop we met zijn allen in een waan zijn beland. Het leven is onecht geworden en zolang we niet weten wanneer dat gebeurd is en vooral ook hoe, zijn we gedoemd om in deze schijnwereld verder te leven zonder exit-strategie. Nietzsche vroeg zich al af hoe zelfs de waarheid een fabel is kunnen worden. En als niets meer waar, dan is niet alleen alles geoorloofd, maar ook alles onwerkelijk geworden. Hoe is het zover kunnen komen?

Om te beginnen dit. De zogenaamde essentie of wezenlijke natuur van de dingen, die in de tijd van het modernisme nog gezocht werd in de statische wetten van de wiskunde, moest gaandeweg het veld ruimen voor een perspectivische wijze van kijken naar de wereld. Het perspectivisme was van begin af aan in het modernisme aanwezig, niet alleen in het denken van Nietzsche, maar ook in de relativiteitstheorie van Einstein. Het impliceerde een overal opduikende meervoudigheid van gezichtspunten en daarmee de altijd aanwezige mogelijkheid van andere gezichtspunten, en op de bodem daarvan de vraag: wat betekent dit alles voor mij als individu?

Zo gingen er iets schuiven in de lading van het schip.  In de eeuw van het modernisme zijn de grenzen tussen werkelijkheid en onwerkelijkheid ongemerkt gaan vervagen. Vervreemding, depersonalisatie of de-realisatie werden ook belangrijke thema’s in de literatuur van het modernisme. De oorzaak van dit sluipend proces werd niet zelden gezocht in invloed die de moderne techniek en vooral de moderne media hebben gehad op het bewustzijn. Was voorheen de religie het opium van het volk, nu waren de media de cocaïne van de massa geworden. Altijd weer hadden de media het gedaan. Zij alleen waren de grote hersenspoelers die ons mee hadden gelokt in de bewustzijnsvernauwing van de spektakelmaatschappij.

Achteraf beschouwd zijn de jaren zestig in veel opzichten een keerpunt geweest in dit vervreemdingsproces van de moderniteit. Ook het keerpunt van modernisme naar postmodernisme is juist in deze roerige eindfase te vinden, toen het denken in termen van maakbaarheid zijn hoogtepunt beleefde. Maar toen opeens verdwenen de idealen als sneeuw voor de zon. Weg utopie. Ook het paradijs voor de arbeiders verdween achter de horizon. Na het verdwijnen van de religie volgde het verdwijnen van de grote verhalen. Wat overbleef was een narcistisch individu dat zijn kompas kwijt was.

Zo kon de dwaaltocht beginnen in het grote domein van de waan. En toch, achteraf bezien was dat niet zozeer een breuk, maar eerder een onderdeel van één groot proces. De grote afdaling, de neergang, de aftocht van de illusie dat het heilige zich niet meer boven de wereld bevindt, maar in het heden kan neerdalen. Kortom, het besef dat de werkelijkheid zelf een waan kan worden. We hebben de religie niet meer nodig, sinds we geloven in de waan van de werkelijkheid, want de werkelijkheid krijgt steeds meer de trekken van een waan.   

Een belangrijk kenmerk van de waan is dat de wereld opnieuw wordt opgebouwd vanuit een fictief punt, diep in het innerlijk, volgens een logica die voor de buitenwacht niet of nauwelijks te volgen is. In die zin waren het modernisme en de waan al aan elkaar vewant. Maar ook het tegendeel is ook waar. Hitler heeft ons geleerd dat de waan zich ook kan manifesteren in de totale verwerping van het modernisme, en daarmee van de heersende realiteitsopvatting. De natie, het volk, de wil tot macht, de onontkoombare wet van de natuur… dat alles vormde het script voor de van van Hitler, een waan die nog voortleeft in het voortwoekerende populisme en het alom oplevende nationalisme.

Die waan manifesteert zich dan in een vermeende realiteit van het verleden, een realiteit die nooit heeft bestaan en die van de weeromstuit leidt tot een totaal verlies van werkelijkheidszin, een extreme vorm van zwart-wit-denken, het verlies van elk besef van goed en kwaad, en tenslotte een sterke identificatie met met het eigen collectief en een verkettering van – en uiteindelijk moord op – een specifieke groep buitenstaanders die als zondebok wordt bestempeld. Voor Hitler waren dat de Joden. Voor Poetin de verworden westerlingen. Voor Trump en zijn Europese kompanen werd dat de elite, of erger nog een complot van ongrijpbare machten.

Maar die wanen kwamen niet out of the blue. Ze zijn allen uit de waan van het modernisme voortgekomen. Het modernisme ging van begin af aan gepaard met een eschatologisch gezinde, bijna religieus geaarde realiteitsopvatting die tot radicale vormen van tweespalt kon leiden. Zoiets als: ‘Wie niet met mij is is tegen mij’. Wie een beter zicht wil krijgen op wat het modernisme werkelijk was, of heeft betekend, zou zich als eerste moeten ontdoen van de vertekeningen in het gezichtsveld die het modernisme zelf heeft gecreëerd en die het postmodernisme vervolgens heeft uitvergroot.

De gedachte dat de geschiedenis een richting heeft, is door het modernisme zo vanzelfsprekend geworden, dat de weerlegging van die gedachte meedraait als een loodlijn die in zijn beweging haaks blijft staan op zijn basis. Ons beeld van de geschiedenis zit aan de geschiedenis zelf vastgeklonken. Misschien is het modernisme wel een vergeefse poging geweest om met één sprong in de toekomst aan die laatste wet van de geschiedenis te ontsnappen. Maar die sprong in de toekomst werd uiteindelijk een fatale sprong in de waan.

De heroïek van het springen in de toekomst mag achteraf tragisch lijken, het is wel een verhaal dat blijft fascineren, vooral in een tijd waarin menigeen vergeten is hoe verleidelijk het eschatologisch perspectief van een ideale toekomst kon zijn. Die utopie is inmiddels heimwee geworden. We zijn verleid door Madame Nostalgie die ons intens deed verlangen naar ons eigen huis, ons eigen volk, onze eigen natie met haar eigen geschiedenis en afsluitbare grenzen.

Zo kan de verleiding van ‘de utopie’ opnieuw opduiken in een onvermoede gedaante, nu aan het licht is gekomen dat de sprong in de toekomst ook al in de tijd van het modernisme een sprong in de waan is geweest. Want hoe je het ook wendt of keert, het utopisch modernisme had wel erg veel met waanzin van doen. De sprong in de toekomst ging gepaard met een verloochening van het geheel. Het modernisme was gebaseerd op een basale leugen, die zich bij uitstek leende voor de samenzwering van de waan. 

Zo geredeneerd werd dit in wezen waanzinnige karakter van het modernisme – achteraf bezien – juist door de nazi’s aan het licht gebracht. De waan die in het modernisme besloten lag, werd zichtbaar zodra er zoiets als een echte samenzwering ging ontstaan. Dat wil zeggen, toen het ideaal van het modernisme deel ging uitmaken van een complottheorie voor ingewijden. In deze totalitaire structuur werd een strakke hiërarchie opgebouwd op basis van graden van ‘inwijding’ in een geheim, zoals Hannah Arendt helder heeft aangetoond.

Zo ontstond in de tijd van Hitler de scherpe tweedeling tussen ‘Ons en alle anderen’  met als spiritueel bindmiddel de fictieve wereld van leugens en complotten. Die ontsporing van de georganiseerde waan zat ook in het DNA van het modernisme verscholen en kwam vervolgens in het postmodernisme pas goed aan het licht. 

Deze theorie klopt als een zwerende vinger. Toch moet ik oppassen om zo redenerend niet zelf niet ten prooi te vallen aan een ‘complottheorie over complottheorieën’. Complottheorieën  blijven zich herhalen als een repeterende breuk, zoals ook de waan van het modernisme zich bleeft herhalen in telkens nieuwe gedaanten. ‘Het postmodernisme’, zo heeft Lyotard beweerd, ‘is eenvoudigweg het modernisme in zijn voortdurende staat van geboorte.’

Met andere woorden, er is geen breuk, maar wel een categorisch verschil. Het postmodernisme met als zijn metanarratieven heeft de waan van het modernisme niet gedeconstrueerd, maar eerder een doorstart gegeven in andere termen. De waan van de utopie werd onttakeld, maar het script van die waan bleef voortbestaan. De scheidslijnen tussen het moderne en het postmoderne zijn vaak grillig, vaag en soms zelfs in het geheel niet aanwezig, maar dat er sprake was van een langzame aardverschuiving die eindigde in een schok valt achteraf niet te miskennen.

Uiteindelijk kwam het modernisme in de beklaagdenbank te staan. Het had iets weg van een kwaal die overwonnen moest worden, alsof met die overwinning op het modernisme uiteindelijk ook het nationaal-socialisme voorgoed verslagen was. Zo keerde Hitler achteraf bezien terug in de gedaante van zijn tijdgeest, in casu het modernisme als geheel, dat hijzelf als geen ander verketterd had.

In de tijd van het postmodernisme leek de filosofie op zijn eind te lopen. Het postmoderne denken leek voorgoed af te kunnen rekenen met de waarheidsaanspraken van de religie en andere andere overtuigingen die op een geloof of ideologie gebaseerd waren geweest. Maar juist bij een aantal postmoderne of post-structuralistische Franse denkers is de taal en daarmee uiteindelijk – o ironie – de verbeelding opnieuw aan de macht gekomen. Maar het verlangen laat zich niet al te gemakkelijk vangen in een theorie, en de esthetische ervaring niet in woorden. Hoe dan ook, waarheid was niet langer een weerspiegeling van een tijdloze essentie, maar een product van een tijdelijke constructie.

Met zijn ‘einde van de grote verhalen’ doelde Lyotard op het failliet van de twee grote ‘metadiscoursen’ die we van de Verlichting hebben geërfd. Ten eerste: de gedachte die sinds Kant het Duitse idealisme heeft beheerst, dat het denken op zelfreflexieve wijze moet streven naar een basale fundering van kennis in het subject. Ten tweede: de pragmatische erfenis van Hegel met zijn lange stoet van volgelingen, die vanuit een totaalconcept van de Rede streefden naar emancipatie en vooruitgang. 

Arwed Gorella , Die Galerie der Philosophen, 1974.

Welnu, met het eerste metadiscours – de basale fundering van kennis in het subject – was het uiteindelijk niet goed gekomen. En dat het hegeliaanse begrip van vooruitgang door dialectiek ook tot  terreur en de totale omkering van goed en kwaad kon leiden, dat wist men sinds Stalin en Hitler maar al te goed. Taal was een maskerade van de waarheid geworden toen ze niet langer geschraagd werd door de religie, die door Stalin en Hitler was vervangen door de taal van de propaganda. 

Hitler legde uiteindelijk een spiritueel verband tussen zijn eigen charisma en de unificerende werking van de massamedia, waardoor een herinnering werd gewekt aan de triomferende Verlosser in het traditionele christendom. Zijn waanwereld was een ‘theologie in spiegelbeeld’, en de ware tegenwoordigheid van de Verlosser was het scharnier dat de oude theologie met de nieuwe verbond.

Hitler dompelde zijn volgelingen in een bad, waarin ze gereinigd werden van alles wat zij gemeen konden hebben met het kwaad dat de aanleiding was voor zijn kruistocht. Hij zag zich als een nieuwe Verlosser, en de symbolische beelden die bij deze waan hoorden werden in de propaganda-oorlog van de nazi’s volop uitgebuit. Een verloren geheim van de schepping werd met alle middelen van de moderne media opnieuw ten tonele gevoerd in de mateloze schijnvertoning van een metafysisch complot.

Zo bezien lijkt mateloosheid een wezenlijk kenmerk van de waan te zijn. Mateloos en daarmee geneigd tot het kwaad, omdat er geen norm meer is, geen wet en geen grens. Mateloosheid heeft de schijnwereld van Hitler ook gemeen met de nieuwe werkelijkheid die de hedendaagse complotdenkers voor zichzelf creëren. Complotdenkers geven zich blindelings over aan hun eigen intuïtie als het gaat om geloof en waarheid. Zo bezien was Hitler de complotdenker bij uitstek. Hij geloofde, maar wel op zijn eigen manier.

Volgens Hitler huisde in ieder mens het intuïtieve vermogen de krachten te begrijpen die wij ‘God’ noemen. De Kerk zou die geestelijke vermogens uitbuiten door degenen die niet geloofden wat de Kerk verkondigde met straf te dreigen. Complotdenkers raken op drift omdat ze geen thuis meer hebben in deze wereld. Met hun ontheemde intuïtie voor transcendentie knutselen complotdenkers een nieuw wereldbeeld in elkaar, als alternatief voor het ontheiligde schijnuniversum waarin ze verzeild zijn geraakt.

Maar de kieren van dit soort waanwerelden werden al zichtbaar in de filosofie. De postmoderne filosofie verklaarde de oorlog aan elke universele aanspraak op ‘het al’ die in het modernisme tot uiting kwam. ‘Laten we van het onrepresenteerbare getuigen,‘ zo schreef Lyotard, ‘laten we de geschillen opzwepen. Laten we de eer van de naam redden’. Je zou hier bijna aan toe willen voegen: Laten we ons bevrijden van de waan.

Of anders gezegd, laten we eindelijk loskomen van Hitler, die na Nietzsche de de-realisatie van de werkelijkheid pas goed in gang heeft gezet. Maar is dat loskomen ook gelukt? Sinds de pogingen om ons definitief van de totalitaire waan te bevrijden, die schuil ging in het modernisme, is de waan viraal gegaan en daarna onzichtbaar geworden. Sindsdien zitten we gevangen in het complot van de wereld, een burcht van gelegaliseerde wanen, waarin niet alleen de complotdenkers, maar ook het totalitarisme andermaal volop de ruimte krijgt om te bestaan.

Reageren is niet mogelijk.