Het onleesbare script van de waan

‘We leven in een bezeten wereld. En wij weten het. Het zou voor niemand onverwachts komen, als de waanzin eensklaps uitbrak in een razernij, waaruit de arme Europese mensheid achterbleef in verstomping en verdwazing, de motoren nog draaiende en de vlaggen nog wapperende, maar de geest geweken.’

Dat schreef de cultuurfilosoof Johan Huizinga in zijn essay In de schaduwen van morgen (1935). Inderdaad, we leven in een waanzinnige tijd. Maar is het ooit anders geweest in de afgelopen honderd jaar, waarin cultuurpessimisten verbanden zagen tussen de geestesziekte en de geest van de moderniteit, Het doemdenken is een slagschaduw die sinds Spenglers Untergang des Abendlandes opduikt in het westerse denken. 

Huizinga schreef zijn beroemde woorden vier jaar voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Die woorden zouden ook nu geschreven kunnen zijn. De waanzin  kan zomaar weer uitbreken. Er is geen gestoorde Hitler meer, maar er zijn nieuwe wanen die de bezeten geest van een wereldleider kunnen vertroebelen. Hoe overwin je je innerlijke Schweinhund, de kwade genius, de wrede demon die ronddoolt in het onbewuste? Die opdracht is na de ontdekking van het onbewuste in de negentiende eeuw ook een opdracht geworden voor de psychiatrie. Het demonische grenst immers aan het domein van de waanzin.

Het demonische is een wat vaag begrip dat een lange traditie achter zich heeft. De Theia mania (θεία μανία) is een term die Plato in zijn boek Phaedrus gebruikte om de geestestoestand van ‘goddelijke waanzin’ aan te duiden. Het was soort dronkenschap die de geest als een gave van God kan overvallen en in vervoering kan brengen. Augustinus beschouwde demonen als een soort onbestemde wezens tussen de mensen en God, kwelgeesten die de mens op tal van manieren dwars kunnen zitten.

Stefan Zweig schreef er een prachtig boek over: Der Kampf mit dem Demon (1925). Het werk van Goethe, Hölderlin, Kleist en Nietzsche werd door Zweig behandeld als een testcase voor het demonische. Goethe overwon zijn demon, de anderen lieten zich erdoor overmeesteren. Dat boek schreef Zweig voordat Hitler aan de macht kam. In de strijd met het demonische was Hitler geen partij. Hij bezweek al bij voorbaat. En hoe zit het nu met Poetin?  Wie spreekt nu nog over Der Kampf mit dem Demon?

Het demonische heeft zijn tijd gehad, zo lijkt het. Maar is dat ook zo? Hoe dan ook, de naoorlogse secularisering heeft zijn sporen nagelaten in de geschiedschrijving over Hitler. Was er in de eerste decennia na de oorlog vooral aandacht voor de demonische aspecten van zijn persoonlijkheid of zelfs de mogelijkheid van een messiaswaan – Hitler gezien als godsdienststichter -, na de secularisatie verschoof de aandacht naar een verklaring door ‘maatschappelijke krachten en de voorwaarden van het machtssysteem van de nazi’s’ of zelfs ‘Hitler als autonoom handelende politicus’. Die verschuiving naar een pure beschrijving van de feiten leidde ertoe dat in de meest recente biografieën Hitler wordt opgevoerd als een berekenende en uiterst sluwe politicus, die niets demoniserends of hypnotiserends in zich had, laat staan dat hij in de ban zou zijn geweest van een waan. 

Door het proces van secularisatie verdwijnt niet alleen de illusie van het godsgeloof, maar ook de waan van Hitler en daarmee de mogelijke relatie tussen de waan en het kwaad. Het beeld van de mens Hitler veranderde voortdurend onder invloed van abstracties die eigen waren aan ‘de geest van de tijd’. Maar als niets zo tijdgebonden is als ‘de geest van de tijd’ en dus ook het beeld van Hitler, wie was Hitler dan werkelijk en hoe zat het met zijn waan? Of zullen we dat nooit te weten komen omdat ons zicht altijd weer belemmerd wordt door de waan van de dag? 

Telkens weer komen er andere tijden. Maar die tijden zijn vaak niet zo anders als tijdgenoten denken. Met uitzondering van de babyboomers. Die wilden alles echt helemaal opnieuw gaan doen, om zo de laksheid van hun ouders in de oorlog te overtroeven met een vermeende heldenmoed in vredestijd. Zoals de nazi’s last hadden gehad van een totale eclips van het geweten, zo waren de babyboomers in de ban geraakt van een ‘krampachtige gewetensvorming’.

Die term ‘krampachtige gewetensvorming’ werd gebruikt door Constant Vecht (1947- 2020) in zijn essay Zondagskinderen waren we, dat verscheen in het boek Alles moest anders, het onvervuld verlangen van een linkse generatie. (1991). Letterlijk schreef hij:

‘De generatie van de jaren zestig heeft de Tweede Wereldoorlog niet zelf meegemaakt. Niettemin hebben de verhalen over die donkere periode een stempel op deze naoorlogse jongeren gedrukt. Aan de ene kant leidt dat tot afweer ( ‘Vader, houd er nou eens over op’). Aan de andere kant tot een krampachtige gewetensvorming (‘waar zou ik staan als het nu oorlog was?’) (…) Waren wij verblinde gelovigen of, door carrièrezucht gedreven apparatsjiks in spe? Hadden wij de buigzame ruggengraat van de meeloper of slechts de bescheidenheid van de nieuwkomer? Was het uit zelfhaat of uit mededogen dat wij, bleke studiebollen, die stoere doch geketende arbeidersklasse op het schild wilden heffen? Was het uit angst of uit masochisme dat we ons in de gesloten communistische beweging aan een grote-smoelen-terreur onderwierpen?’ 

Zeker, ook dat was een waan. Hitler was bevangen door een waan, maar wie is dat niet? De linkse generatie van de babyboomers was er ook mee behept. Maar wat is een waan dan precies? Een waan is hoe dan ook een fictie, die door de betrokkene als werkelijkheid wordt opgevat en waarvan hij niet valt af te brengen, zelfs niet door het gebruik van rationele argumenten. Zo bezien is de waan een foutieve realiteitservaring die door het gezonde verstand niet te corrigeren valt. Een afwijking dus van de norm, een ontsporing of aberratie. 

In dat soort termen wordt de waan ook beschreven in de opeenvolgende edities van de DSM, het diagnostisch handboek van psychiatrische aandoeningen. Maar is een waan per definitie een afwijking? Was de waan van Hitler een afwijking? De waan van de geschiedenis ontneemt het zicht op de waan. En de historsiche werkelijkheid blijft telkens weer ver bazen. Tegen de kunstuitgeefster Helene Hanfstaengl verklaarde Hitler ooit, dat hij als kind vaak de keukenschort van de dienstmeid pakte en die als een kazuifel om zijn schouders drapeerde, waarna hij op de keukenstoel klom en lange, vurige preken afstak. Helene Hanfstaengl verklaarde dit in 1971 in een gesprek met Hitler-biograaf John Toland. Hitler had een katholieke jeugd en heeft als kind de vurige wens gekoesterd om priester te worden.

Dat ideaal had ik ook als kind, en welke roomse jongen had dit niet? Hoe dan ook, in de afgelopen jaren ben ik de katholieke jeugd van Hitler als een spiegelbeeld gaan zien. Hitler en ik waren tijdgenoten van het Rijke Roomse Leven. Ik meende zo iets meer van zijn aard te kunnen begrijpen, al realiseerde ik mij ook, dat dit vermeende begrip misschien slechts een projectie kon zijn van mijn geïdealiseerde roomse herinneringen. Eenmaal katholiek, altijd katholiek. Ook als God dood is, blijft een katholiek wat hij altijd al was geweest. Als dat geen onwerkelijke werkelijkheid is, wat is dan nog wel in een wereld van schijn?

Nadat niet alleen God, maar uiteindelijk ook alle grote verhalen uit de wereld waren verdwenen, is de filosofie op zoek gegaan naar het moment waarop het modernisme was ontspoord en de werkelijkheid zelf onwerkelijk was geworden. De postmoderne filosofie werd semiotisch en richtte haar blikveld op een slippend mechaniek, dat in elk verwijzingssysteem werkzaam is, en het primaat zou hebben in elke act van het bewustzijn, en dus ook in het denken zelf. Vanuit die optiek bezien zou het bewustzijn geheel van taal en teken afhankelijk zijn. Het subject verdwijnt dan in een web van woorden. Er zou zelfs geen zwijgend weten bestaan dat aan een aandachtig gebruik van de taal voorafgaat. 

Er ging iets tollen in de taal zelf. Elke betekenis werd geïnfecteerd. Elke inhoud zonk weg en alleen retoriek bleef drijven. Elke transcendente fundering van waarheid of waarden verloor zijn grond. Daarmee werd ook het verleden een fictie en even onwerkelijk als Hitler was geworden in het verloop van de tijd. Zijn ster verwijderde zich aan het firmament, maar zijn legendarische aureool straalde als nooit tevoren. De herinnering aan hem kreeg de aura van het demonische en de aantrekkingskracht, die de horror kan uitoefenen in gruwelromans en griezelfilms. Welkom in het spookhuis van de werkelijkheid! 

Na de aanslagen van 9/11 werd er door filosofen gedacht over de mogelijkheid dat we ooit nog eens de fabel van Borges zouden beleven, waarin ‘de cartografen van het rijk’ een kaart hadden opgesteld, die zo gedetailleerd was dat deze uiteindelijk het gehele grondgebied precies zou beslaan. Het zou dan de echte werkelijkheid zijn en niet de kaart, waarvan de overblijfselen hier en daar zouden blijven voortbestaan in de woestijn die niet langer die van het rijk zou zijn, maar de onze. Dat wil zeggen, de woestijn van de werkelijkheid. Welcome to the desert of the real, zo heette een beroemd essay van Slavoj Žižek.

Ook de politiek werd stilaan een fabel, want met de komst van het populisme was ook de politiek in de woestijn van de werkelijkheid beland. In zijn profetische boek De dramademocratie, dat in 2002 verscheen – kort voor de moord op Pim Fortuyn – , betoogde de Belgische socioloog Mark Elchardus dat onze westerse democratie steeds meer wordt bepaald door de wetten van de media. Ook de democratie wordt dus onecht, een fabel. De burgers worden niet meer vertegenwoordigd door de politiek. De westerse democratieën zouden in een overgangssituatie verkeren, waarin sprake is van een groeiend onbehagen, gevoed door een diepgaand ongeloof in het vermogen van de politiek om de problemen het hoofd te bieden. Met als gevolg populisme in Europa… en Trump in Amerika.

Zo werd wellicht al vroeg de kern aangeduid van het hedendaagse complotdenken, dat eens temeer gevoed wordt door een groeiend wantrouwen in de media. Het complotdenken is een logisch vervolg op het populisme, dat op zichzelf uit complotdenken voortkomt. Zo gaat de spiraal van kwaad tot erger . De waan is het eindstation van een trein in de geschiedenis, de trein die met Hitler is gaan rijden. 

Het onwerkelijk worden van de werkelijkheid is een trend die de laatste decennia in meerdere varianten is opgedoken. We leven steeds meer in een wereld, waarin de kopie het origineel is gaan overtreffen. De kopie heeft zich geëvolueerd tot iets wat zelf geen origineel meer heeft en daarmee het origineel naar de kroon steekt. We leven een nepwereld. In Nederland beschikken we over wat Geert Wilders met een demagogisch verfijnd gevoel voor tijdgeest een ‘nep-parlement’ en een ‘nep-democratie’ heeft genoemd. Wilders zelf is mogelijk een ‘nep-politicus’, die ondertussen echter is dan echt. Ook Donald Trump was voor velen een ‘nep-figuur’, totdat hij tot president van de Verenigde Staten werd gekozen. 

Cruciaal in dit soort ontwikkelingen is dat er een fake-versie van de maatschappij ontstaat, of op zijn minst dat dit door velen als zodanig wordt ervaren. Je zou het een vorm van collectieve waan kunnen noemen. Iedereen maakt in zo’n intensieve mate deel uit van een als onwerkelijk ervaren systeem, dat het onmogelijk is geworden om nog buiten dat systeem om de werkelijkheid als echt te kunnen ervaren.

Het complot wordt dan de herrezen God, omdat de waan een gat in de werkelijkheid heeft gedicht, waar voorheen God precies inpaste. Maar er is al lang geen God meer. Sindsdien hebben we zonder het te merken de realiteit verlaten. Er is geen weg meer terug. Het onleesbare script van de waan is niet meer te ontcijferen. Het is een schande, maar voor wie? Alleen schaamte kan ons nog redden.

Reageren is niet mogelijk.