De verbondenheid van leven en dood

Er bestaan verschillende filosofische en spirituele perspectieven die stellen dat er een oorspronkelijke verbondenheid bestaat tussen leven en dood, het organische en het anorganische, de geest en de materie. Deze perspectieven zien de wereld als een onderling verbonden geheel, waarbij alles in het universum met elkaar in relatie staat en invloed op elkaar uitoefent.

Een voorbeeld van een filosofische stroming die deze verbondenheid erkent, is het Taoïsme. Het Taoïsme gaat ervan uit dat alles in de wereld ontstaat uit de Tao, een onbeschrijflijke kracht die de bron is van alle leven en beweging. Volgens deze visie zijn leven en dood, organisch en anorganisch, geest en materie allemaal manifestaties van de Tao, en zijn ze onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Ook in sommige inheemse tradities en spirituele stromingen wordt deze verbondenheid erkend. Bijvoorbeeld in de sjamanistische tradities van veel inheemse volkeren wordt de natuur gezien als een levend organisme waarin alles met elkaar in verbinding staat. De geestelijke wereld wordt niet los gezien van de materiële wereld, maar als een integraal onderdeel ervan.

Hoewel deze perspectieven niet wetenschappelijk bewezen zijn, kunnen ze helpen om een gevoel van verbondenheid te creëren met de natuurlijke wereld en ons bewustzijn te verruimen.

Dat antwoordde ChatGPT op mijn vraag: bestaat er zoiets als een oorspronkelijke verbondenheid van leven en dood, het organische en het anorganische, de geest en de materie?

De eclips van de moderniteit ontneemt ons wellicht het zicht op een oorspronkelijke verbondenheid van leven en dood. We leven immers in de tijd van het materialistische paradigma waarin het bewustzijn niet meer is dan een vluchtig fenomeen binnen de uiterst complexe elektrochemische structuur in het organisch weefsel van hersencellen.

Die tweedeling tussen geest en materie is pas een paar honderd jaar geleden ontstaan. Alleen de alchemisten konden zich aanvankelijk niet losmaken van de twee-eenheid van geest en materie. Zo ontstond hun onontwarbare santenkraam van chemische processen en spirituele transformaties. Maar de eeuwen van de Verlichting met zijn nieuwe impulsen voor wetenschap en techniek hebben de ziel langzaam uit zicht doen verdwijnen. 

De natuurkundige en filosoof Ernst Mach – wiens gedachten veel invloed hebben gehad op Albert Einstein – ging er vanuit dat er niet zoiets kan zijn als ‘de wereld op zichzelf’, dat wil zeggen, dat dingen niet geheel los van onszelf kunnen bestaan, buiten onze ervaringen om. Misschien heeft ook hem het onvermogen van de moderne mens heel even door het hoofd gespookt, toen hij terugdacht aan de verwondering van de oude, Chinese filosoof Licius. In zijn boek Erkenntis und Irrtum, dat in 1905 verscheen, schreef Ernst Mach het volgende:

‘We kunnen de wetenschap van de toekomst niet scherp omlijnd tekenen. We kunnen alleen vermoeden dat dan de scherpe scheiding tussen de mens en de wereld langzamerhand zal verdwijnen, dat de mensen minder egoïstisch en met een warmer gevoel niet alleen tegenover zichzelf maar ten opzichte van de hele organische en ook de zogenaamd levenloze natuur zullen staan. Zo’n vermoeden heeft misschien 2000 jaar geleden de grote Chinese filosoof Licius aangegrepen, toen hij wees op een oud menselijk geraamte en in een korte en krachtige stijl, die gedicteerd werd door het tekenschrift, tot zijn leerlingen de woorden sprak: “Alleen dit gebeente en ik bezitten de kennis dat wij noch leven noch dood zijn.’

Zonder materieel substraat werden begrippen als ‘geest’ en ‘ziel’ ondenkbaar. ‘Ohne Phosphor keine Gedanke,’ zo luidde de materialistische mantra van de Nederlandse fysioloog Jacob Moleschott, de grondlegger van de moderne geneeskunde. ‘Der Mensch ist was er iszt’. Maar dat was ook het doembeeld waartegen de romantici zich hardnekkig bleven verzetten. Zij bleven geloven in een geestelijk fluïdum, een élan vital, een synthese tussen materie, ziel en mysterie.

Dat was ook de drijfveer van schrijvers en kunstenaars als Couperus en Pier Pander. Zij bleven dromen van een stof waar dromen van gemaakt zijn. Dat soort gedachten waren ook nog altijd te vinden in de verhalen die in de mythologie en de religie bewaard zijn gebleven. Na de Romantiek werd de kunst in feite het domein van het ‘alsof’. Alsof de oppergod Zeus nog altijd naar believen van gedaante kan veranderen, switchend tussen geest en materie. 

Wat is de mens? Een zielloos uurwerk van atomen of een goddelijk bezield wezen? Die vraag, die aan de basis lag van de moderne tijd van wetenschap en mechanisering, lijkt vandaag opnieuw actueel. Dankzij nieuwe technologieën kunnen lichamen van dode mensen tegenwoordig duurzaam en levensecht tentoongesteld worden, niet alleen voor educatieve doeleinden, maar ook in grote exposities voor het brede publiek. Zo krijg je pezen, spierbundels, botten, organen, doorzichtige lichaamsdoorsneden en volledige lichamen te zien, die door het vernieuwende conserveringsproces zijn getransformeerd tot tentoonstellingsobjecten.

Sommige mensen laten zelfs bij de notaris vastleggen dat hun lichaam na de dood op een dergelijke wijze mag worden ‘opgezet’ en geëxposeerd. Dat soort macabere shows levert telkens weer een publieke discussie op. Ook in de beeldende kunst is deze fascinatie voor het opengesneden of opgezette lichaam al enige tijd actueel. Misschien wel het belangrijkste kunstwerk van deze tijd is de dode haai die door Damien Hirst op sterk water is gezet. Dit beeld heeft de veelzeggende titel The Physical Impossibility of Death in the Mind of Someone Living (De fysieke onmogelijkheid van dood in de geest van een levende).

De gedachte dat er meer kan bestaan dan het sterfelijke lichaam is voor veel mensen vandaag de dag  vrijwel ondenkbaar geworden. In levend vlees zou geen ziel kunnen zitten, zo luidde de redenering. De ziel is hooguit een soort Duracel-batterij die het mechaniek aan de praat houdt. Kijk maar naar het hart van de kikker, dat nog een uur doorklopt als je het uit het lichaam verwijdert. En wat te denken van de kalkoen die je de kop hebt afgeslagen, en die vervolgens nog met zijn vleugels fladdert, zelfs nog even doorloopt om dan pas om te vallen.

Is dat niet het levend bewijs dat een dier slechts een machine is? Met de mens zou het niet anders zijn gesteld. Met de dood houdt immers alles op. We zullen het moeten doen met het leven dat we hebben. Al mag dit leven dan nog wel intrinsiek verbonden zijn met de dood, het is wat het is. Mooier kan ik het niet maken. Dit is mijn uitspraak. Hier zult u het mee moeten doen.

Ik vroeg aan ChatGPT: schrijf een tekst op het thema: wat moet men doen als men slechts de liefde heeft? Dit was het resultaat.

Reageren is niet mogelijk.