Melancholie en Groggelgijn

 

Het is 10 januari 1954. Op de hoek van de Middenweg en de Ringdijk, ter hoogte van het Rechthuis is een vrachtwagen uit de bocht gevlogen. Ik kan me dit ongeluk niet herinneren. Ik was toen zes jaar oud. Maar als kind kwam ik hier vaak. Later zou ik even verderop op kamers gaan wonen, in het huis van Hans Kraan dat hij had overgenomen van zijn ouders. Op de achtergrond is de Transvaalkade te zien. Daar woonde Wim Jordans, een klasgenoot van ons in klas 1B van het Ignatiuscollege. Even verderop aan de Transvaalkade zou later het boetiekje L’Abeille komen. Ze verkochten daar letterbakken, wierook en allerlei hippe hebbedingetjes. Marijke en ik hebben hier ooit onze zilveren trouwringen gekocht. Ook zat daar een fotowinkeltje, Olsthoorn genaamd, waar je in de jaren vijftig zwart-wit foto’s kon laten ontwikkelen met van die gekartelde randjes. Afijn, zo komen de herinneren boven als spoken uit een ver verleden.

Gisteren hoorde ik van Hans Kraan dat hij het adres van Wim Jordans heeft weten te vinden. Hans ontpopt zich als een ware Sherlock Holmes die alles weet op te sporen. Van nog slechts vier oud-klasgenoten op de klassenfoto van 1960  ontbreken nu nog de whereabouts. Het gaat om Rob de Jong(h), Michel de Lange, Michael Man en Co Oud. (zie mijn blogs: KlasgenotenVerdomme Kees, en As tears go by) Co Oud moet architect zijn geworden, want we hebben samen nog even bouwkunde gestudeerd in Delft. Hij woonde in Loenen. Bij de fietsenrally van het IG in 1963 – een barre tocht die verreden werd met windkracht tien – stapte hij onderweg af toen de route langs Loenen leidde, waardoor het team waarin hij reed onder leiding van Pater Verhofftstadt uiteindelijk werd gediskwalificeerd, terwijl ze de beste tijd hadden gereden. Het was de tijd van de Kennedymars. Tachtig kilometer wandelen… Kom daar nog eens om.

Wim Jordans heeft een tijdje in de band Ivo en the Furies gespeeld, zo vernam ik van Hans Kraan. Dat was de band van Ivo Niehe die ook op het Ignatiuscollege zat, maar twee klassen hoger dan wij. Ivo Niehe zat in de klas van Antoine Bodar, maar die heeft het maar twee jaar uitgehouden, daarna ging hij naar een andere school.

‘Gerard Reve noemde Ivo Niehe ooit “een plastic lul met paardenhaar.” Toen de schrijver later eens Niehe opbelde om naar aanleiding van zijn nieuwste roman in zijn programma te mogen verschijnen, confronteerde Niehe Reve met deze uitspraak. Volgens Niehe ontkende Reve zoiets te hebben gezegd en noemde hij Niehe een “buitenkansje voor het soort dat er van houdt.”‘ (Bron: Theaterencyclopedie)

Op onderstaande foto van een klassenfeest op het Ignatius staat Wim Jordans helemaal rechts en is Ivo Niehe in het midden te zien. De foto moet midden jaren zijn genomen. Toen was alles nog zoals het was op het Ignatiuscollege. Maar de tijden zouden snel gaan veranderen. De paters zijn inmiddels al lang verdwenen. Nu zit het Montessori-lyceum erin. Nog even  en we staan weer met bijna de hele klas 1B op de trap van het voormalige patershuis. De cirkel is bijna rond, de geschiedenis herhaalt zich. ‘We zullen doorgaan,’ zong Ramses …..’ tot we samen zijn.’

Er zat heel wat muzikaal talent op het Ignatius. Behalve Ivo Niehe was er ook nog Pieter Nieuwint, medeoprichter van het Kabaret Ivo de Wijs en auteur van absurdistische teksten zoals het lied Groggelgijn, dat menig ignatiaan heeft meegezongen in het koor van Pater Huijbers SJ.  Een paar jaar geleden ontmoette ik Pieter Nieuwint nog eens in een middernachtelijk uur in Café Welling in Amsterdam. (zie mijn blog: Café Welling) Antoine Oomen was een begaafd organist, en tot op heden de huisorganist van de Amsterdams studentenekklesia. Met Jacques Klöters zat ik samen in de redactie van het schoolblad De Harpoen. Hij was medeoprichter van de cabaretgroep Don Quishocking en werd uiteindelijk de opvolger van Wim Ibo als nestor van het vaderlandse cabaret. En niet te vergeten onze klasgenoot Rob Goorhuis. Hem ontmoette ik onlangs weer – na vijftig jaar – bij de boekpresentatie in Blauwhuis. Rob Goorhuis werd componist en zette ooit gedichten van Gerard Reve op muziek. Ambrozijn en Groggelgijn heette het grammofoonplaatje uit 1962 met muziek van het Ignatiuskoor, waarop ook mijn sopraanstem nog altijd te horen is. Cabaret en lichte tonen, dat was het geluid van het Ignatius. Het was de humus van de liturgievernieuwing. Het vruchtwater van Huub Oosterhuis.

Ambrozijn_Groggelgijn

GROGGELGIJN

De knierps die knalde in de blubs
En gilde van de giebelgubs.
Hij knelde knul van Kniekelklops
Maar Gebbelgebs was in de bobs!
En Gebbelgebs, die glome kneddel,
Die grolde in de paardekleddel.
De giebelmulle, knops en knuit,
Die plarde Gebbelgebs eruit.
Zij kwabbelden een snottebebbel,
en kloorden zo de bibbelgebbel.
Een slobbermieper, knips en knaps,
Was binks daarbij een gnuifde raps,
Zodat de sobbel van de fabbel
En ook de robbel van de babbel
Zich knoersden naar de knubbergrol
Een ploerteboer zat op de loer,
En kwalde kwebbel op de plint,
Een Hobbel floepste in het grint.
De gier die gabbel uit de goot,
Die gubsde daar een kwebbelnoot.
De knispel knarpel knollepijn
Die grilde van de groggelgijn.
En Gebbelgebs was ook tevree,
En giepelmummel riep: Hoezee!
De slobbermieper ook daarbij,
Toen kotsten zij de rijstebrij.,

Pieter Nieuwint  
(De Harpoen, jaargang 42, no 9, 1959)

4 april, 1980(3)0001

De Harpoen, jaargang 50, nummer 4, oktober 1966

 IMAGE00011

Love is blind and it changed the man I used to be
Love is blind and you made a fool out of me

The Outsiders

Begin september 1911 was het nieuwe schoolgebouw met bijbehorend patershuis van het Sint Ignatiuscollege gereed. Het verrees aan de Hobbemakade in Amsterdam, waar het nog altijd staat. Het ontwerp was van de Roomse architect Jos Cuypers, die onder meer ook de Bavokathedraal in Haarlem, en in Amsterdam de Obrechtkerk en de Effectenbeurs ontwierp. In het boek ‘n Eeuw IG, 1895 -1995 wordt de bouwgeschiedenis uiteengezet.

Aan twee zijden van de binnenplaats, die de cour werd genoemd, stond een L-vormig bouwwerk. In de ene poot waren de klaslokalen van het gymnasium en in de andere een klooster dat onderdak bood aan de paters jezuïeten. Aan de overzijde stond een oude melkfabriek, waarin sinds jaar en dag de HBS gehuisvest was. In vergelijking met het voorname onderkomen van het gymnasium was dit duidelijk een B-locatie. Verder was er nog een wonderlijk gebouwtje dat dienst deed als gymnastieklokaal en een tuin waar de paters bij tijd en wijle konden brevieren. De vierde kant van de cour was afgesloten door een stenen muur, waarin een houten poort toegang bood tot de buitenwereld.

Elk gebouw had uitzicht op de cour waar tussen de middag gevoetbald werd. Je kon een tennisbal huren bij een broeder (pater in opleiding) die ze altijd in een zwarte zak bij zich droeg. De rechthoekige cour was bekleed met asfalt en aan weerszijde stonden doelen. Daaromheen lag een trottoir. In het vrij kwartier werd er niet gevoetbald. Dan liepen alle klassen blokjes om de cour, terwijl ze werden gadegeslagen door dienstdoende broeders die altijd op strategische plekken stonden opgesteld. Pater prefect (bijgenaamd ‘De Pens’), die de eindverantwoordelijkheid had voor de openbare orde, stond in de vrije uren meestal op het bordes van het klooster. Dit bordes lag vrijwel in de hoek van de cour en vormde de meest centrale plek van de school.

De orde van de jezuïeten was in feite op militaire leest geschoeid. Zo heette de hoogste gezagsdrager ‘generaal’ en was er ook een ‘pater minister’ die belast was met de foeragering. De strengheid van dit systeem had zijn weerslag gekregen in de ruimtelijke ordening van het scholencomplex. Niet op een dwingende manier. Het complex was ook niet in één keer gebouwd, eerder organisch gegroeid uit een aantal bouwwerken dat deels een andere functie had gehad. Door de jaren heen had het geheel het karakter gekregen van een vriendelijke vesting.

Alles was overzichtelijk en onder controle van het centrale gezag, zonder dat je daar als leerling direct last van had. De omgeving was vanuit één centraal punt te overzien, maar bood tegelijk ook voldoende schuilplekken. Zo was er bijvoorbeeld de fietsenstalling, dicht bij het gymnastieklokaal, waar je het gevoel had even onzichtbaar te zijn. Ook de tuin, waar je officieel niet mocht komen, was een domein met onweerstaanbare aantrekkingskracht. Dat gold helemaal voor het klooster, waar je zo nu en dan werd uitgenodigd op de kamer van een pater, meestal voor stichtend gesprek.

 

In het midden van de jaren zestig werd alles opeens anders. De Mammoetwet van Cals was aangenomen en er werden plannen ontwikkeld voor nieuwbouw. De melkfabriek en het gymnastieklokaal werden gesloopt. Er kwamen nieuwe gebouwen die in een L-vorm gegroepeerd werden tegenover het oude gymnasium en het klooster. Belangrijker nog was de invoering van het nieuwe onderwijssysteem dat met deze nieuwbouw gepaard ging. De scherpe scheidslijn tussen gymnasium en HBS verdween.

Er kwam een geïntegreerd model voor in de plaats, waarbij de indeling van het gebouw niet meer in schoolsoorten uiteenviel, maar in vaklokalen die gegroepeerd werden in zogeheten clusters. In de nieuwe situatie had dus niet meer de klas een eigen lokaal, maar een vak. Niet de leraren maar de leerlingen moesten tussentijds verkassen. Zo kwamen er talenpractica met allerlei audiovisuele snufjes. Ook de nieuwe gymzaal werd voorzien van de nieuwste apparatuur.

Deze plannen brachten op school enige onrust teweeg. De nieuwe tijd diende zich aan, een tijd van efficiënte structuren, integratie, schaalvergroting en gestroomlijnde onderwijsmethoden. Tegelijk sloop er – zowel bij leerkrachten als leerlingen – iets van heimwee naar binnen. Misschien verlangden we wel terug naar de organieke beslotenheid van het Rijke Roomse leven. Een periode die kort daarvoor nog het eeuwige leven leek te hebben, maar nu in snel tempo onder onze ogen verdween.

Het Tweede Vaticaanse Concilie had zijn uitwerking niet gemist. Ook de tijdgeest veranderde snel. De eerste paters pakten hun biezen. In die sfeer van weemoed en bezorgdheid tekende ik in het voorjaar van 1965 een inktzwarte spotprent voor het schoolblad De Harpoen. De nieuwbouw had de vorm gekregen van een koepelgevangenis met cellen als lokalen en transportbanden voor een adequate afhandeling van de verkeersstromen. Dit geolied onderwijssysteem van de toekomst, waarbij alles letterlijk op rolletjes zou lopen, kreeg als titel Brave new school.

klienschool.jpg

De stoet opwindbare robotleraren wordt voorafgegaan door mijnheer De Cloet (Engels). Daarachter volgen Pater Lorié S.J. (klassieke talen), Pater Zaat S.J (klassieke talen),  Pater Van der Lee S.J. (klassieke talen) en mijnheer Reynders (aardrijkskunde). In de gymzaal heeft de gymnastiekleraar, mijnheer Seebrechts zich zelf verhangen in de ringen.  Pater Lorié overleed op 18 april 1997 en de Pater Zaat in de zomer van 1999. Van de overigen is mij geen sterfdatum bekend, maar ik vrees dat ook zij niet meer in leven zijn.

Het zijn karikaturen uit een voorbije tijd. Tussen Golgotha en Gomorra lagen de jaren van radicale verandering, waarin verouderde opvattingen over lichamelijke genegenheid en ‘geestelijke hygiëne’ snel op de helling gingen. Het Ignatiuscollege was rond 1960 nog ‘een luchtzak in de tijd’, maar dat veranderde in een tempo dat in feite ongehoord was. Het oude bleef er te lang bewaard in een soort onderdruk van de atmosfeer. Totdat de overdruk van buitenaf opeens volledig onhoudbaar werd. In tien jaar tijd voltrok zich toen een culturele revolutie.

In zijn boek Nieuw Babylon in aanbouw (1995) formuleert James Kennedy het als volgt: ‘Na een decennium vol provo’s en rebelse katholieken bleek Nederland voorop te lopen in tolerantie en progressiviteit. De Nederlandse visie op soft drugs, prostitutie, homoseksualiteit, het koningshuis, orde en gezag trok veel aandacht in de buitenlandse pers. Amsterdam werd beroemd en berucht als een internationaal Babylon.’ Vanuit die optiek bezien was het Ignatiuscollege als bolwerk van de Jezuïeten ook een laboratorium van de culturele revolutie die in aantocht was. Dat bolwerk zou in no time als een kaartenhuis in elkaar storten.

2 Reacties »

  1. Paul Souverein

    4 april 2015 op 11:45

    Beste Huub,

    mooie blog, mooie nostalgie, veel herken ik nog. Bv Ambrozijn en Groggelgijn heb ik nog helpen verkopen (voor de missie in Libanon!).
    En zo zijn er veel andere dingen/mensen. De leraren, de paters (goed contact met pater Kropman, stimulans om Frans te gaan studeren. Ik ging nog biechten bij hem! Later heb ik het contact met hem verloren.
    Ik was op het Ig (HBS-A) van 1959 tot eindexamen 1964.
    Een aantal reünies heb ik nog bezocht, samen met mijn klasgenoot/schoolvriend Erik van Geijn. De beste vond ik nog ter gelegenheid van het jubileum in het oude gebouw aan de Hobbemakade.
    Ik ben ook op schoolbank.nl
    Ik heb ooit nog eens een gedichtje geschreven dat gepubliceerd werd in de Harpoen, ik ben er naarstig naar op zoek, hoop het eens te vinden (ik heb niets meer van de Harpoens van toen, 1959-1964 dus). Wie weet, heeft iemand die oude Harpoens nog.
    Met vriendelijke groet, en veel succes.
    Paul Souverein, Breukelen

  2. Theo Willemsen

    15 juni 2015 op 19:59

    Huub, je haalt broeders en surveillanten door elkaar. De aspirant Jezuiten die nog geen priester waren, fungeerden als surveillanten op school en hadden ook functies bij de sportverenigingen. Er waren ook een paar broeders. Die bekleedden interne functies in het patershuis (portier, kok) en zag je niet tot nauwelijks op school. Surveillanten uit mijn tijd (1957/8 – 1963/4): Bremer, Peter Leeuwens (beiden HIC), van Beek, Vlaar, Wieuwel (RKAVIC), voor zover ik me nu herinner.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)