De waan dat het kwaad zichzelf straft

Aan het idee van Socrates dat niemand welbewust het kwaad begaat, voegde Plato toe dat bepaalde mensen geen morele grenzen voor hun eigen daden erkennen. Bij Plato zijn absolute heersers daarvan het duidelijkste voorbeeld. Dictators denken dat zij niet gebonden zijn aan de moraal, omdat alleen hun macht bepaalt waar de grenzen van hun daden liggen. Het gevolg daarvan is dat dictators steeds excessiever worden als het gaat om het bestrijden van hun vermeende vijanden.

Poetin is een voorbeeld van Plato’s opvatting: hij lijkt geen morele grenzen te aanvaarden voor zijn veroveringszucht. Na oorlogen in Tsjetsjenië, Georgië en Syrië annexeerde hij de Krim. En na de Krim werd zijn veroveringszucht nog groter, excessiever, en viel hij Oekraïne binnen. Het is de vraag of hij daar uiteindelijk zijn eigen belangen mee dient. Plato voorspelde dat dictators zoals Poetin door hun misdaden zelf niet gelukkiger worden, maar met het opheffen van alle morele grenzen juist hun eigen ondergang veroorzaken. Die richting lijkt het ook op te gaan met Poetin.

Dat verkaarde de filosoof Klaas Rozemond twee jaar gelden in een interview in Trouw. Rozemond is auteur van het boek Het menselijk kwaad (2020). Ik vraag me af of hij daar nu nog net zo over denkt.  Filosofen hebben wel eens de neiging te denken dat het ultieme kwaad vanzelf ten val komt. Hitler zou daar een voorbeeld van zijn. Wacht maar, hij overspeelt zijn kaart en dan is het gauw afgelopen. Maar we leven in een andere tijd dan die waarin Hitler zijn gang kon gaan. In het interbellum was het christendom nog een dominant waardensysteem in Europa. En Hitler keerde dat waardensysteem radicaal om. Hij koos voor de duisternis in plaats van het licht.

En wie zich ver verwijdert van het theologisch firmament van Augustinus – omdat het licht hem daar te helder is – komt uit bij de Romantiek en weldra bij de Zwarte Romantiek van lust, dood en duivel. Omgekeerd, wie – zoals Hannah Arendt – het gnostisch-manicheïsme als de meest gevaarlijke, aantrekkelijke en wijdverbreide ketterij van de toekomst gaat zien, zal vroeg of laat – en misschien wel tegen beter weten in – weer zijn toevlucht moeten nemen tot de theologische oplossing die Augustinus had bedacht. 

Hannah Ahrendt groeide op in een huis waar geen interesse meer bestond voor religie, zo laat Anne Heberlein weten in haar biografie van Arendt. In haar boek over Eichmann had Arendt willen aantonen dat het kwaad kan worden beoordeeld zonder een geloof in God. Betekenis en doel, alles wat een religie de mens kan bieden, het geloof in een transcendentie, dat bestond niet meer. Er was geen God meer die een hand boven je hoofd houdt. Dat mag dan zo zijn, maar voor Hitler was daarmee niet alles gezegd. Hitler zag in het christendom een omgekeerd waardensysteem, waarvan hij de grondregels goed bestudeerd had. Hij draaide dat systeem radicaal om. Zo zei hij in 1940 in en gesprek met Hermann Rauschning  het volgende:

‘Het zou dwaasheid zijn van onze kant om van Jezus een Ariër te maken. Wat Chamberlain heeft geschreven is belachelijk; en dan ben ik nog beleefd. Wat we gaan doen? Ik zal het u zeggen: we gaan zorgen dat de kerken alleen maar doen wat ze nu ook al doen en dat is: ieder dag een stukje terrein verliezen. Denkt u werkelijk dat de massa weer christelijk wordt? Onzin! Nooit meer. Dat sprookje is uit. Niemand zal er meer naar luisteren en wij zullen daarvoor zorgen. De pastoors zullen hun eigen graf moeten graven. Ze zullen hun eigen God aan ons verraden. Ze zullen als goed vinden als ze hun baantjes en armzalige salarissen maar mogen behouden’

In datzelfde gesprek met Rauschning zette Hitler uiteen welk programma hij zou volgen om dit doel te bereiken. Hij zou hetzelfde doen wat de Rooms-Katholieke Kerk gedaan had toen ze haar geloof aan de heidenen opdrong: behouden wat in haar kraam te pas kwam en de rest radicaal veranderen. Elke religie is eclectisch, dat gold voor het christendom maar evenzeer voor de paganistische religie van ras en bloed, die de nazi’s wilden stichten in de duisternis voorbij goed en kwaad.

Als het om het kwaad gaat, was het voor Hitler linksom of rechtsom. En hij koos voor een radicale ompoling van goed en kwaad, een radicaal tegenbeeld van het christendom. Andere wegen waren er niet in die tijd, zo leek het. Of bestaat er dan toch zoiets als een derde weg, het idee – zoals Hannah Arendt dacht – dat een mens het zelf op kan knappen, zonder de waan van het godsgeloof of de mythe van het manicheïsme? Als God dood wordt verklaard, keert de mythe van het manicheïsme vroeg of laat sluipenderwijs weer terug. Dat idee lijkt moeilijk te weerleggen. De polaire structuur van goed en kwaad ligt mogelijk diep verankerd in de menselijke natuur, zo niet in de natuur zelf.

Maar wat dan? Hadden de Joden dan toch gelijk? Is God niet de liefde of het goede, maar slechts de stichter van de wet, de mythische verankering van de moraal in slechts tien geboden, die elke malloot uit zijn hoofd kan leren en vervolgens na kan leven. Simpeler kan het immers niet. Waarom is het christendom dan zo moeilijk gaan doen? Werd het zaad van Hitler niet al door Jezus van Nazareth gezaaid? Dat is de vraag die blijft rondtollen in dit betoog. 

Zo ontstaat een cascade van vragen die terugvoert tot een en dezelfde, wrange constatering. Het christendom berust op de mythe dat God de mens als zodanig liefheeft en dat hij zelfs zijn eigen zoon aan het kruis heeft laten sterven. Maar bij elke mythevorming is er iets raars aan de hand. Alles wat ooit tijdelijk was, wordt in de mythe opgewaardeerd tot een tijdloze essentie. Wat tot de tijd behoort stijgt in de mythe op naar de tijdloze ruimte. 

Bij het ontstaan van een waan voltrekt zich een vergelijkbaar proces. Ook dan ontstaat een soort semiotiek van de tweede graad, een bovenverdieping van de taal, waarin alles vanzelf waarheid en werkelijkheid word. Maar in tegenstelling tot de mythe gaan in de waan ruimte en tijd volledig door elkaar lopen, wellicht door een kortsluiting tussen de beide hemisferen van het brein. De omlijsting gaat dan de inhoud overnemen. Het medium wordt de boodschap. Een fictieve hogere instantie neemt dan de vrijheid van de wil volledig in bezit. 

Zo is het totalitarisme verwant aan de godsdienstwaan. Beide bevinden zich aan de rand van de glijdende schaal tussen mythe en waan. Juist daar bevindt zich een terra incognita, een nog onbekend podium voor de verbeelding, waar teken en betekenis in een hoger register van het betekenen zijn beland, in de wetenschap, zoals Hitler met de macabere luciditeit van en door een waan bevangen acteur vaststelde: …’dat er nooit een eindtoestand mogelijk is, dat duurzaamheid niet bestaat, maar alleen eeuwige verandering. Alleen wat dood is, is onveranderlijk. Het verleden is eeuwig. Maar de toekomst is de onuitputtelijke stroom van een oneindige reeks van nieuwe scheppingsdaden.’

Als God dood is, kan een nieuwe God zich openbaren in de duisternis van de afgrond, in de schaduwzijde van de menselijke geest, in het onbewuste, de droom, het orakel en niet in de laatste plaats: in de waan. Met het verval van de hemel begon de droom van de rede, een droom die niet alleen de huiveringwekkende en fascinerende gestalte van een nieuw soort schoonheid voortbracht, maar ook de monsters van verbijstering en doodsangst. Dat is een vaak verteld verhaal. Maar is dit verhaal niet te simpel, te zwart-wit. Te veel goed en te veel kwaad? Is het niet te dualistisch, te manicheïsch? Zo’n metafysische, bovenaardse redenering verklaart ineens alles, maar tegelijk ook niets, of het zouden de veronderstellingen moeten zijn die er jezelf vooraf hebt ingestopt en met deze verklaring tot zekerheden verklaart. 

Het zwart-wit denken over de oorlog was tot ver na de oorlog heel gebruikelijk in Nederland. In zijn boek Grijs verleden (2001) noemde Chris van der Heijden dit zwart-wit denken een vorm van seculiere religie. Was Hitler soms het ultieme kwaad dat we gaandeweg niet meer willen zien, omdat we historiseren, relativeren, vermenselijken en uiteindelijk verdonkeremanen.

Wie zich overlevert aan het manicheïsch ‘zwart-wit denken’ houdt tenminste nog iets van God en zijn transcendente bovenwereld in stand, ook al vervalt hij daarmee tot een van de oudste ketterijen van het christendom. Zonder die hogere instantie moet de mens het zelf opknappen. Hij moet dan geloven in zijn intuïtie, in het morele besef dat hem door de natuur en de beschaving is meegegeven, zonder in de verleiding te komen om in die erfenis een nieuwe God te herkennen. Kortom, hij moet balanceren tussen mythe en waan. 

Evenals de waan kruipt de mythe van goed en kwaad telkens waar hij niet gaan kan. Zwart wordt weer zwart en wit weer wit. Ewoud Kieft verwoordt deze mythe in zijn boek Oorlogsmythen (2012) als volgt: ‘Wat bedoeld was als correctie op gangbare oorlogsmythen werd zelf een oorlogsmythe, het beeld van de oorlog dat nu gang- baar is door boeken als Grijs verleden, maar ook door films als Zwartboek en Soldaat van Oranje.’ Om God in leven te kunnen houden, zouden we Hitler tot onmens moeten verklaren.

Hitler was het zwartste zwart dat denkbaar is, al was het maar om onszelf als wit te kunnen blijven zien. Het is de logica van de tegenpolen die telkens weer opduikt als de verleidelijke mythe van het manicheïsme. Maar kan het ook zijn, dat de mythe van het manicheïsme zo hardnekkig is omdat de waan als de ware oorzaak van het kwaad hiermee uit zicht blijft? Hoe zit het met zwart-wit en de waan? Kun je werkelijk verantwoordelijk zijn voor het kwaad dat je aanricht, als je in een waantoestand verkeert? 

In zijn boek De onbekende Hitler vraagt Fontaine zich af hoe het zou zijn als een gevangengenomen Hitler moest verschijnen voor een commissie van internationaal befaamde psychiaters die een onderzoek zou doen naar zijn geestelijke gezondheid. Was Hitler door de waan waarin hij gevangen zat ontoerekeningsvatbaar te noemen? Of omgekeerd, zou een psychiater in Neurenberg hem uiteindelijk volledig toerekeningsvatbaar hebben verklaard door een positieve uitspraak te doen over zijn geestelijke gezondheid? Fontaine ziet het voor zich hoe de psychiaters niets met hem konden aanvangen. 

Hitler bleef wat hij altijd al geweest: een uitermate gesloten, hoewel praatzuchtige man, die alleen maar af en toe, en dan, om zo te zeg- gen per ongeluk, een normale persoonlijkheid was. Ik kan me deze fantasie van Fontaine goed indenken. Per slot van rekening had Hitler al eens eerder ervaring opgedaan met een rechtbank. In 1924 was hij tot vijf jaar gevangenisstraf veroordeeld. Maar dat proces had hij uiterst bekwaam uitgebuit als een podium voor zijn denkbeelden, die hij in de rechtszaal in alle toonaarden voor het voetlicht bracht.

Wellicht dat hij de rollen nu had omgedraaid en zelf de rechter had aangeklaagd, zoals ook wel gebeurde bij de rechtsza- ken bij het Joegoslavië-tribunaal. Misschien zou hij – zoals Slobodan Praljak deed – uit protest voor de ogen van zijn rechters gif hebben ingenomen. Hoe dan ook, ik vrees dat het optreden van Hitler voor zijn rechters in Neurenberg een vertoning zou zijn geworden. Of hij was volledig dichtgeklapt of hij had voortdurend zitten razen en tieren. Zijn waanwereld was dan pas echt een toneelstuk geworden waarin hij andermaal de hoofdrol opeiste. Zijn waan had dan haar ultieme podium gevonden. Maar had hij het ooit anders gedaan? 

Een ding is zeker, acteren kon hij als geen ander. De tegenstelling tussen ‘Hitler de acteur’ tegenover ‘Hitler de gelovige’ roept een ongemakkelijke vraag op. Bestaat er eigenlijk wel zoiets als het echte kwaad? Of is het kwaad altijd een vorm acteren, anders gezegd, een vorm van misleiden of misleid worden? Zijn we na de dood van God met het probleem van het kwaad uiteindelijk op het toneel beland? Als dat zo is, dan is dit geen vooruitgang te noemen. Intgendeel, op het toneel kunnen de grenzen tussen waarheid en fictie volledig verdwijnen. Wie is dan nog verantwoordelijk voor wat? 

Als Hitler er werkelijk volledig van overtuigd was dat het verdelgen van de Joden een goede zaak was, zoals het verdelgen van bacillen een heilzame werking heeft op het menselijk lichaam, dan is het kwaad dat hij beging in wezen relatief geworden. Nep wordt echt en omgekeerd en niemand die daar nog acht op slaat. Complotdenkers zijn dan onzichtbaar geworden omdat ze volledig zijn opgegaan in het complot van de wereld. Als iedereen in intensieve mate onderworpen is aan hetzelfde, verwerpelijke waansysteem, dan is het onmogelijk geworden om nog buiten dat systeem om te kunnen denken. Iedereen wordt dan gegijzeld door de leugen op dit schouwtoneel van de waan. 

Is elke waan niet een lucide vorm van acteren die voortkomt uit een patstelling? Ook Hitler moet zo’n patstelling in zijn leven hebben gekend, wellicht voorafgaande aan het moment waarop hij zijn uitzonderlijke acteertalent ontdekte, een openbaring die hij moet hebben ervaren toen hij zich in 1919 van zijn retorische gaven bewust werd. Zo bezien acteerde Hitler een waan waarin hij zelf volledig ging geloven. Maar ook de psychotische waan zou in wezen een toneelspel kunnen zijn, een rol die de acteur op het lijf geschreven is en waarin hij zijn eigen waan als werkelijkheid is gaan ervaren.

De acteur vergeet dan dat hij acteert en gaat het toneel als werkelijkheid zien. Maar wat is dan nog het kwaad, als degene die het kwaad begaat voor zichzelf een toneelspel speelt met de waan als een werkelijkheid die hij zelf niet meer als een vorm van acteren ervaart? Wie denkt dat hij Jezus is, kan evengoed de duivel zijn. De meest lucide waan kan onmachtig zijn om het kwaad te kunnen ontmaskeren, als die waan wordt gespeeld alsof het echt is. 

Reageren is niet mogelijk.