Het viraal gaan van de waan

Speaking days after the death of the Russian opposition leader Alexei Navalny, Trump hinted at a self-comparison by adding: “I stand before you today not only as your past and hopefully future president but as a proud political dissident. I am a dissident.” The crowd whooped and applauded. Trump noted that he had been indicted more often than the gangster Al Capone on charges that he described as “bullshit”. The audience again leaped to their feet, some shaking their fists and chanting: “We love Trump! We love Trump!”

 Dat stond te lezen in The Guardian van 25 februari j.l. .In zijn huidige verkiezingscampagne gaat Trump steeds radicalere taal uitslaan. Rusland mag doen wat hij wil met de Navo-landen die weigeren om de volledige contributie te voldoen. Een paar dagen geleden verklaarde Trump openlijk dat immigranten ‘het bloed van ons land vergiftigen’, niet alleen in de Verenigde Staten, maar ook ‘in de hele wereld’. Hitler beweerde ooit over de Joden het volgende: ‘Alle grote culturen zijn verdwenen omdat het oorspronkelijke creatieve ras uitstierf door bloedvergiftiging.’ Het woord ‘bloedvergiftiging’ had Trump dus beter niet in de mond kunnen nemen. Of deed hij dit soms met opzet?

Hitler zag de Joden ook letterlijk als biologische bacillen, die zijn zuivere Duitsland, het symbool bij uitstek van zijn moeders lichaam, dreigden te besmetten met de vreselijkste geslachtsziekten. Niet voor niets moest Duitsland Judenrein worden gemaakt. De overgang van de beeldspraak (‘Joden zijn bacillen’) naar de letterlijkheid (‘Joden moeten verdelgd worden als bacillen’) is een opvallend gegven bij Hitler. ‘Der Jude sitzt immer in uns,’ verklaarde hij tegenover Rauschning. De Joden waren niet alleen bacillen maar ook demonen. ‘Demonen zijn immers verschijnselen die in en buiten de mens leven die aan hen gelooft.’ Voor Hitler waren de Joden dus ‘demonische bacillen’. Wie zo gaat denken passeert weldra de grens van de waan – in dit geval de ‘besmettingswaan’ – of heeft die al gepasseerd. 

Als Hitler er werkelijk volledig van overtuigd was dat het verdelgen van de Joden een goede zaak was, zoals het verdelgen van bacillen een heilzame werking heeft op het menselijk lichaam, dan is het kwaad dat hij beging in wezen relatief geworden. Nep wordt echt en omgekeerd en niemand die daar nog acht op slaat. Complotdenkers zijn dan onzichtbaar geworden omdat ze volledig zijn opgegaan in het complot van de wereld. Als iedereen in intensieve mate onderworpen is aan hetzelfde, verwerpelijke waansysteem, dan is het onmogelijk geworden om nog buiten dat systeem om te kunnen denken. Iedereen wordt dan gegijzeld door de leugen op dit schouwtoneel van de waan. 

Na zijn controversiële uitspraken over ‘immigranten als bloedvergiftigers’ stelde Trump zijn aanhangers gerust met de mededeling dat hij nooit in zijn leven Mein Kampf had gelezen. Dat mag dan zo zijn, de retoriek van het kwaad heeft Trump steeds meer met Hitler gemeen. Ook Poetin heeft daar tegenwoordig een handje van. Het lijkt of er mondiaal sprake is van een collectief geheugenverlies als het gaat over de waanwereld van de nazi’s. Hoe is dat zo ver kunnen komen?

De tijd verandert en daarmee ook het zicht op Hitler, die zelf nog altijd zijn schaduw werpt op de tijd van na de oorlog. Die schaduw vervaagt met het klimmen der jaren, anderzijds lijkt het beeld van het verleden soms scherper te worden. Als je scherpe herinneringen hebt aan het verleden, werkt het verleden als een telescoop waardoor de illusie ontstaat dat iets veel korter geleden gebeurd is. Maar hoe ontwikkelt zich het zicht op het verleden in de wetenschap die zich met het verleden bezighoudt? Wat geestelijk was, wordt letterlijk. Het symbool verliest zijn diepgang. Het geheim wordt onttoverd. Mythen worden voortdurend van hun inhoud ontdaan, terwijl er tegelijk nieuwe mythen ontstaan. Laat ik om dat te illustreren even teruggaan in mijn eigen verleden.

In 1970 begon ik aan mijn studie kunstgeschiedenis en in het eerste jaar werd mij vooral geleerd dat wat ik met eigen ogen kon zien in een kunstwerk allereerst exact beschreven moest worden. Wat je vooral niet moest doen was interpreteren en associëren. In haar boek Against Interpretation (1966) had Susan Sontag beweerd dat interpretatie geen absolute waarde is, zoals de meeste mensen denken, dat wil zeggen: een tijdloos vermogen van de geest. Interpretatie moet altijd worden opgevat in een historisch kader van het menselijk bewustzijn. 

Soms kan interpretatie een bevrijdende daad zijn als middel om te ontsnappen aan een verleden dat dood is. Maar meestal is interpretatie vooral een reactionair en verstarrend instrument. Anders gezegd, alleen de feitelijkheden zijn van belang en die moeten koel en afstandelijk beschreven worden. Elke tijdgebonden interpretatie verminkt de inhoud van een kunstwerk of een tekst. Dat was de methodologisch adagium dat mij in de jaren zeventig werd bijgebracht. Bij historici was in die tijd sprake van een verwetenschappelijking van de geschiedschrijving, een verschuiving van ‘het narratieve naar een meer analytisch, probleemgerichte benadering.’

 Later pas ging ik beseffen dat dit adagium op zichzelf ook tijdgebonden is geweest. Het was een veranderende zienswijze in de filosofie, die zich voltrok in een tijd toen Wittgenstein in de mode kwam en de vrije associaties van de fenomenologie plaatsmaakten voor de strakke regelgeving van de methodologie. Het was een omslag van het domein van het associatieve beeldvorming naar het domein van de reducerende taalanalyse. 

Deze verandering van denken van beeld naar taal – van de gelijktijdigheid van de ruimte naar de opeenvolging van de tijd – was een ingrijpende transformatie, die in laatste instantie ook een verlies van werkelijkheid teweegbracht. Er liepen rechte lijnen van een mythische vlucht uit de werkelijkheid, die in het interbellum zijn beslag kreeg, naar de processen van ontmythologisering en secularisering, die zich na de oorlog en vooral in de jaren zestig en zeventig voltrokken. Deze stapsgewijze onttovering kreeg uiteindelijk zijn bekroning in het soms als magisch ervaren realiteitsverlies van het postmodernisme. 

Veel mensen lijken tegenwoordig op de rand van een individuele waanwereld te leven, en dan is een collectieve waan soms dichtbij. Gelukkig is dit type waan voor het gezonde verstand herkenbaar. In het Duitsland van de jaren dertig gingen uiteindelijk ook legio mensen met ‘gezond verstand’ overstag. Er zat destijds iets onontkoombaars in de fatale loop der dingen. De wet en ‘het gebeuren’ schoven in elkaar.

Alles was op weg naar een bestemming en dat proces werd door een eigen logica van binnenuit aangestuurd. Het verstand sloeg op tilt en belandde in een specifieke toestand van de ratio, waarbij onontkoombare consequenties direct volgden uit één enkele premisse, zonder dat de voortgang van dit logisch gebeuren onderweg nog getoetst kon worden aan de context van het systeem of de zich wijzigende omstandigheden. Maar is het ontstaan van zo’n waanwereld ie waanwereld zo. Gata het bij religies niet net zo?

Geestesziekte en religie verhouden zich tegenover elkaar als de spreekwoordelijke kip tot het ei. Volgens de een is geloof een voorwaarde en hoeder van geestelijke gezondheid, voor de ander is het godsgeloof juist een zwakke vorm van geestesziekte. Vanuit beide perspectieven kun je spreken van een ontwaken uit een waan. Geloof of ongeloof, vanuit mijn huidige optiek doet het verschil tussen die twee er niet zoveel meer toe. Dat geldt niet alleen voor de relatie tussen geestesziekte en geloof, maar ook voor ed relatie tussen een waanwereld en de totalitaire verleiding. In dat opzicht zijn er nogal wat overeenkomsten zijn tussen het interbellum en de huidige tijd. 

Ook in het interbellum beleefde het christendom – en vooral ook het katholicisme – een doorstart. Er waren toen ook heel wat katholieken die in ideologische zin de weg kwijt raaksten en zich ‘bekeerden’tot het fascisme of het nationaal-socialisme. Het was ook een tijd waarin de werkelijkheid steeds meer als onecht werd ervaren. Die ontwikkeling heeft zich na de oorlog in zekere zin herhaald in de filosofie. In de jaren zeventig kwam in de filosofie een ontwikkeling op gang, waarin de waarheid niet langer als werkelijk ‘aanwezig’ werd ervaren om de simpele reden dat het woord ‘aanwezigheid’ van aard was veranderd. 

Aanwezigheid werd steeds meer opgevat als een letterlijke, dat wil zeggen fysische aanwezigheid, de aanwezigheid van de atomen, de concrete werkelijkheid van het aanwezig zijn. Een vergelijkbaar fenomeen had zich aangediend bij de snelle secularisatie, zoals die zich na de jaren zestig in Nederland voltrok, bijvoor- beeld bij het verdwijnen van de religieuze symboliek in de katholieke liturgie en de felle, orthodoxe reacties daarop. De woorden stelden voortaan de dingen slechts aanwezig in het hier en nu. Aanwezigheid in een ander register van de werkelijkheid – een transcendent of metaforisch register – raakte steeds meer op de achtergrond. 

De presentia realis, de magische aanwezigheid van de Verlosser in de katholieke liturgie, werd onder invloed van deze ontwikkeling zoiets als een waandenkbeeld. Het was een totalitaire vorm van tovenarij. Het ‘zijn’ van de ‘werkzame aanwezigheid’ maakte plaats voor het ‘zijn’ van de ‘werkelijke aanwezigheid’. Die overgang spoor- met een verandering in het denken over de waan en daarmee ook over de waanwereld van Hitler.

Naarmate de werkelijkheid steeds meer concreet en werkelijk aanwezig werd, verdween ook het zicht op de waan als een werkzame aanwezigheid.Dat onderscheid tussen werkelijke en werkzame aanwezigheid heeft alles te maken met een overgang van symbolisch taalgebruik naar de letterlijkheid, een overgang die zich ook geruisloos voltrok in het secularisatieproces. 

In deze maalstroom van naoorlogse ontwikkelingen op weg naar een nieuwe leegte, kwam de theologie in problemen. Na de Holocaust had de christelijke theologie ook nauwelijks een antwoord gehad op het ultieme kwaad van Hitler. Het Jodendom heeft dat antwoord beter weten te formuleren, bijvoorbeeld in de gedachten die David Flusser (1917-2000) ontwikkelde over de noodzaak van Joodse herijking van het christendom. In zijn boek Das Christentum, eine jüdische Religion (1990) wees Flusser op de Joodse wortels van het christendom en de Joodse identiteit van de profeet Jezus. 

In de jaren zestig waren het juist deze gedachten die de jezuïet Huub Oosterhuis bevestigden in zijn opvatting dat de presentia realis, het centrale leerstuk van het rooms-katholicisme, op een historische misvatting moet berusten. Dat centrale leerstuk was het idee dat God zijn Zoon heeft geofferd in de kruisdood, een offer dat telkens weer herhaald wordt in de daadwerkelijke tegenwoordigheid van Christus in de eucharistie.

Dit soort processen van secularisering en ontmythologisering liepen in de jaren zestig en zeventig uit op de teloorgang van het ritueel en wat ook wel ‘dood van het symbool’ is genoemd. Die teloorgang leidde van de weeromstuit tot nieuwe in- zichten in de ingrijpende veranderingen die zich in de tijd van het modernisme in de menselijke geest hebben voltrokken. Achteraf beschouwd heeft een vergelijkbare verschuiving in het semantisch veld van teken en symbool zich ook in de tijd van het nationaalsocialisme voorgedaan.

Bij Hitler was sprake van een ontsporing van de letterlijkheid, een proces dat uiteindelijk psychotische trekken aannam. Joden werden bacillen die het lichaam van de natiestaat verziekten. Of dit soort fenomenen op de grens van psychologie en linguïstiek zich ook kunnen aandienen bij hedendaagse vormen van complotdenken, die vooral voorkomen in nieuwe vormen populisme, is een vraag die in deze tijd van zwalkende wereldleiders met soms broeierige waanideeën opnieuw aan de orde komt. 

Niet alleen de geestesgesteldheid van Poetin vraagt in dit opzicht om een nadere analyse. Ook het taalgebruik van de voormalige president van de Verenigde Staten, Donald Trump, zou een casus kunnen vormen om deze hypothese nader te onderzoeken. Is de ontsporing van de letterlijkheid soms het eerste symptoom van de waan? Zelfs de wereldwijde opkomst van het islamitisch fundamentalisme, die zich in de laatste decennia heeft voltrokken, zou verband kunnen houden met de teloorgang van het symbool in de moderne, westerse beschaving. 

Dat proces, waarin de gevoeligheid voor transcendentie en symboliek stilaan plaatsmaken voor een fixatie op letterlijkheid, feitelijkheden en functionele rationaliteit, voltrekt zich haast ongemerkt, niet alleen in snelle moderniseringsprocessen, maar evenzeer in de radicale reacties daarop die vaak nog moderner en letterlijker zijn dan de vermeende letterlijkheid waartegen zij zich verzetten.

Zo bezien is er sprake van een interactie tussen het letterlijke en het symbolische, waarin niet alleen de waan, maar ook het kwaad zich aandient. Hitler bevond zich op het culminatiepunt van een dergelijke interactie, daar waar het symbool letterlijk wordt in de meest letterlijke zin van het woord. Dat is het moment suprème van een sluipend proces dat plotseling viraal kan gaan, zodat een individuele waanwereld moeiteloos overgaat in een massapsychose. 

Reageren is niet mogelijk.