De waan van de alomtegenwoordigheid

‘Een naam die allen bekend in de oren klinkt. Hij is een alomtegenwoordig wereldpoliticus die een enorm en voor velen onbekend land voorstelt. Als dominant leider van het politiek toneel is hij het onderwerp van verschillende onderzoeken. Iedereen heeft wel een eigen mening over de huidige president van de Russische Federatie. In deze masterproef nemen we Vladimir Poetin onder de loep om het beeld dat het Westen van hem heeft te analyseren. ‘

Zo begint de aankondiging van een bekroonde doctoraalscriptie van Alexia Papadis met als titel ‘Vladimir Poetin door de westerse bril’. Zij beschrijft ondermeer de almaar groeiende populariteit van Poetin bij het Russische volk. met gebruikmaking van alle middelen werd persoonlijke cultus rond hem gecreëerd Dit blijkt onder andere uit propagandaliedjes met het refrein Iemand zoals Poetin (Такого как Путин), waarvan de videoclip ook op YouTube is te zien ( zie filmpje onder dit blog).

Verder liet Poetin zich geregeld in allerlei macho-poses fotograferen als jager, judoka of wildwatervisser, met een ontblote torso, die een bewijs moest leveren van zijn ‘gemilitariseerde en geseksualiseerde viriliteit’. Zo verwierf Poetin gaandeweg een heroïsch imago met een bijna goddelijke dimensie. Papadis schrijft: : ‘Anderen in de orthodox christelijke kerk zijn er zelfs van overtuigd dat God hem letterlijk gezonden heeft (King, 2010).’

Deze scriptie kreeg als ondertitel: ‘Een kwalitatieve analyse van de invloed van interculturele verschillen in non-verbale communicatie op de perceptie van Vladimir Poetin in het Westen.‘ Dat is een hele mond vol. De scriptie verscheen in 2016, twee jaar na de inname van de Krim en zes jaar voor het begin van Poetins ‘militaire operatie’ in Oekraïne. Dat maakt dit overigens interessante betoog nu al behoorlijk gedateerd. Zo schrijft Papadis onder meer:

‘Poetins afkomst beïnvloedde het beeld dat het Westen zich van hem vormde. Gaande van zijn vroege jaren als officier van de KGB in de DDR naar zijn rol als hoofd van de FSB; het Westen grijpt naar elke kleinigheid uit zijn verleden om hem als een onsympathieke figuur voor te stellen (Hubert, 2014). Daarbij bekrachtigt de westerse media dit beeld van de Russische president door nadelige beschrijvingen en dubieuze vergelijkingen met andere historische figuren, zoals Adolf Hitler, toe te voegen.’

Die vergelijking met Hitler was in 2016 blijkbaar niet correct, maar wat me opvalt in bovenstaande aankondiging van de scriptie is het woord ‘alomtegenwoordig’: ‘Hij is een alomtegenwoordig wereldpoliticus die een enorm en voor velen onbekend land voorstelt.‘ ‘Alomtegenwoordig’ is een woord dat kenmerkend is voor het type van ‘de alomtegenwoordige despoot’ die door de geregisseerde waan van de propaganda in leven wordt gehouden. Ook Hitler had op deze wijze bij zijn onderdanen de illusie laten wekken dat hij ‘alomtegenwoordig’ was. Die constatering brengt mij andermaal terug bij mijn betoog over ‘het algoritme van de waan’, waarin ik het volgende beweerde.

Ds film Triumph des Willens van Leni Riefenstahl opent met een beroemde scène , waarin een vliegtuig boven de wolken komt aanvliegen. Opeens gebeurt het. Het vliegtuig werpt zijn schaduw op de grond in de vorm van een kruis dat over de daken van de zonovergoten stad trekt. Het is de stad Neurenberg, waar Hitler die in het vliegtuig zit een militaire parade zal afnemen ter gelegenheid van de Reichsparteitag die daar in september 1934 gehouden wordt. Hitler straalt als hij voor het eerst in beeld komt, volop genietend van zijn charisma en zijn mateloze macht. De messias zet vaste voet op aarde en is waarlijk aanwezig. Met deze apocalyptische symboliek legde Riefenstahl op filmische wijze een direct verband tussen Adolf Hitler en de herrezen Christus die uit de hemel neerdaalt als de Verlosser. De propaganda had een nieuwe religieuze orde gecreëerd. 

Deze filmische ervaring van een sacrale alomtegenwoordigheid had iets weg van de presentia realis zoals die zich ook in de Heilige Mis voltrekt tijdens de consecratie. Het woord ‘tegenwoordigheid’ veranderde door Hitler van aard, zoals ook de taal van de nazi’s erop uit was om de breuk tussen volk en leider volledig weg te nemen, waardoor vrij baan kon worden gegeven aan de mateloosheid van de waan. Er werd een gordijn opengetrokken waardoor het uitzicht zich ontvouwde op een grotere werkelijkheid. De waan wàs voortaan de werkelijkheid. 

Ook de realiteitservaring van het gezonde verstand is in laatste instantie misschien niet meer dan een subtiel geregisseerde illusie, zoiets als ‘het complot van de werkelijkheid’ waarvan we de ware aard nooit gewaar worden. Het christendom predikte de ophanden zijnde onthulling van het ‘nog niet’. Maar ‘de donkere spiegel’ , war Paulus over sprak, kan ook al eerder doorzichtig worden gemaakt. In een totalitair systeem kan de grens tussen waan en werkelijkheid gaan vervagen in het wenkend perspectief van een paradijs op aarde. Dan ontvouwt de mateloosheid van de wereld zich volledig in het hier en nu. 

En toch, de hysterische waanwereld die Hitler voor zichzelf en anderen creëerde had ook veel weg van een goedkope versie van de werkelijkheid, een stuiversroman of een soap. Maar dan wel een waanzinnige soap. Menno ter Braak vertaalde in 1940 het toen pas verschenen boek Gespräche mit Hitler van Hermann Rauschning onder de titel Hitlers eigen woorden. Rauschnings boek Gespräche mit Hitler is omstreden. Het is nog altijd onduidelijk welke citaten van Hitler verzonnen zijn en welke authentiek, maar ook wat hem in de mond werd gelegd bleek in de jaren daarop de doorgaans wel degelijk realiteit te worden. Hitler-biograaf Joachim Fest bestempelde de Hitler-gesprekken van Rauschning als ‘creatieve dialogen’.

In zijn inleiding schreef hij: ‘Inderdaad, op alle mensen die gewoon zijn in de categorieën van het gemiddelde fatsoen te denken, zal dit merkwaardige boek de indruk maken van een stuiversroman; maar de stuiversroman is gelééfd, is een stuk geschiedenis dat nog niet is afgesloten, waarbij wij ten nauwste zijn betrokken.’ Hitler verving het echte leven door een soap, maar dan wel de wreedste variant van dit genre. Of Hitler in klinische zin de waanzin nabij is geweest, was volgens Rauschning, die hem vier keer persoonlijk ontmoette, niet te beoordelen.

Maar wat hij in dit persoonlijk contact met Hitler wel ervaren had en wat zijn kennissen ook bevestigden – was een ongeremdheid die tot een algehele desintegratie van de persoonlijkheid leidde. ‘Zijn geschreeuw en getier’, zo stelde Rauschning, ‘zijn stampvoeten, de vele driftbuien en uitbarstingen van een ongezeglijk verwend kind – het was grotesk en afschuwelijk, maar het was geen waanzin.’

Maar als het geen waanzin was, wat was het dan wel? Hoe kun je in leven blijven als je plotseling tot de ontdekking komt dat je leeft in een waanzinnige soap, of anders gezegd, in een wereld die niet meer echt blijkt te zijn? Als de waan ergens kan verschijnen, dan is het in een wereld waarin de werkelijkheid zelf is verdwenen. De waan wordt dan zoiets als een theologie die werkelijkheid is geworden, maar dat is dan, zoals gezegd: een theologie in spiegelbeeld.

Wonderlijk genoeg leek deze ervaring van een omgekeerde wereld ook een voortzetting te zijn van het christendom, maar dan met andere middelen. Er was een nieuwe religie ontstaan die het aloude probleem van het kwaad had losgekoppeld van het idee dat God zowel almachtig als goed moest zijn. Maar kwam dat niet op hetzelfde neer? Was dat niet alleen de religie, maar ook de waan in een nieuwe gedaante: een nieuwe waan in de schaduw van een oude? 

Hitlers seculiere religie was een voortzetting van het christendom, maar dan letterlijk zonder de Joden. Aan Hitlers pathologische neiging tot letterlijkheid ging een grove generalisatie vooraf. Dé Joden bestaan niet en hebben nooit bestaan. Joden zijn mensen, al hebben Joden zelf beweerd dat zij tot een bijzonder soort mensen behoren: een door God uitverkoren volk. De neiging om de Joden in te kaderen binnen één kwalijk etiket is zo oud als het antisemitisme. In onvermoede varianten duikt deze neiging telkens weer op, ook als het niet gaat om kwalijke karaktereigenschappen, maar om specifieke eigenaardigheden, zoals een vermeende typisch Joodse verhouding tot de werkelijkheid. 

Zo schrijft Harry Mulisch in De zaak 40/61 (1962) dat Joden van oudsher in een ‘juridisch-telekinetische’ verhouding tot de werkelijkheid staan. Zij hebben een juridische verhouding tot hun God, een verhouding die geregeld is door wetten en voorschriften. Joden zouden ook nooit ‘opgaan’ in hun God. Zij staan met hem niet ‘in contact’, maar ‘in contract’ met hem. Deze Joodse geest bracht ook ‘wettisch denkende’ genieën voort zoals Marx, Einstein en Freud. Het gemeenschappelijke kenmerk van al deze Joodse ‘wetgevers’ is volgens Mulisch: ‘dat zij met het verstand doordringen tot daar, waar dat mogelijk werd geacht: tot gebieden, die vóór hun optreden nu juist tot de ‘mystiek’ behoorden. Hetgeen mathematisch tegenovergesteld is aan de beweging van Hitlers geest.’

Met deze woorden begaf Mulisch zich op glad ijs. Wellicht had hij zich laten inspireren door Jung, die ooit beweerde dat Joden in vergelijking met Ariërs meer’ over-bewust’ waren en minder openstonden voor het creatieve impulsen uit het onbewuste. Maar dan wordt het er niet beter op, integendeel. Mulisch’ bewering dat Joden nooit ‘opgaan in hun God’, en daardoor de mateloosheid van de mystieke godservaring niet zouden kennen, is hoe dan ook aanvechtbaar.

Ook de geschiedenis van het Jodendom kent immers zijn mystieke stromingen, al wordt deze mystiek wellicht eerder gekenmerkt door de ervaring van Gods afwezigheid dan een op- gaan in Gods aanwezigheid. Ondanks alle extatische geestestoestanden die christelijke mystici kunnen ervaren, wordt ook hun mystiek niet gekenmerkt door een spiritueel narcisme of een extatisch ‘opgaan in God’. Er is ook nog nooit een christelijke mysticus heilig verklaard vanwege de intensiteit van zijn of haar mystieke extases. Het ging de Kerk bij heiligverklaringen altijd om de menslievendheid van de mysticus, los van zijn of haar mystieke vervoering. 

Maar los daarvan, de eventuele relatie tussen mystiek en de Holocaust is een beladen onderwerp, dat een theologische dimensie heeft. Elie Wiesel beweerde dat de Shoah een mystieke betekenis heeft gehad in de ervaring van een totale verlatenheid van God. En ook Levinas noemde de Shoah een ervaring van totale verlatenheid, waarin een mystieke betekenis schuil gaat die op geen enkele manier getekend wordt door een spirituele vorm van narcisme. 

Je kunt je zelfs afvragen of deze mystieke dimensie van de Holocaust voor Joodse historici van de Jodenvervolging, die zelf door assimilatie het contact met hun eigen religie enigszins verloren hadden, onzichtbaar bleef. Abel Herzberg bijvoorbeeld vond dat de Joodse agnosticus Jacques Presser zich in zijn boek Ondergang vooral beperkt had tot de feiten en niet aan een begin van een antwoord op de waarom-vraag was toegekomen. 

Conny Kristel maakt hier melding van in haar onderzoek naar de drie Nederlandse historici die zich met dit onderwerp hebben bezig gehouden: Abel Herzberg, Loe de Jong en Jacques Presser. Herzberg beklemtoonde dat in Auschwitz een poging was gedaan ‘om eeuwige dingen te vergassen en niet alleen sterfelijke mensen’.In de toestand van totale weerloosheid, die in een concentratielamp voordeed, zou de mogelijkheid tot een mystieke en denkbeeldige ontmoeting met lotgenoten zijn ontstaan, waaruit een een nieuwe weerbaarheid werd geboren.

Zo bezien zou er zelfs een verband kunnen bestaan tussen de Joodse mystiek van totale verlatenheid, die in de kampervaringen tot uiting kwam, en de christelijke lijdensmystiek die onder meer door Titus Brandsma in nieuwe ter- men werd verwoord. De mysticus ‘ontledigt’ zijn verlangen van beelden en hoopt dat in de leegte die zo ontstaat de vereniging met God als het Eeuwige Niets mogelijk wordt. 

Daarnaast ging Mulisch er vanuit dat er een diametrale tegenstel-ling bestaat tussen mystiek en ratio. Maar mystiek en ratio hoeven niet elkaars tegendeel te zijn. Mystiek heeft alles te maken met het- geen niet benoembaar is voor het verstand, en dat is veel. Maar een ervaring kan het verstand ook te boven of te buiten gaan, zonder dat de onbenoembaarheid van die ervaring in principe in tegenspraak hoeft te zijn met het verstand als zodanig, omdat het menselijk verstand ook zijn begrenzingen kan hebben.

‘Een mens weet evenveel van God als een mier kan weten over de inhoud van het Brits museum.’ Ook dat schijnt Jung eens gezegd te hebben. Karen Armstrong vertaalde deze uitspraak later in haar eigen woorden door te beweren dat het brein van een mens evenveel kan vatten van God als een vis snapt van een computer. De menselijke ervaring schiet voortdurend heen en weer tussen het ‘wat’ en het ‘hoe’. Naast ervaringen die wij kunnen beredeneren bestaan er ook ervaringen die niet beredeneerd kunnen worden, maar daarmee nog wel te beredeneren zouden kunnen zijn voor een groter verstand dan waarover een mens tot nog toe kan beschikken. 

De ervaring van een waan zou misschien onder die categorie kunnen vallen, evenals de mystieke ervaring. Ze gaan de mens letterlijk te buiten. Mateloosheid heeft de waan met de mystiek gemeen en binnen een totalitair systeem leent die overeenkomst zich uitstekend voor manipulatie en propaganda. En als de nazi’s ergens goed in waren, dan was het ‘doen geloven.’ Propaganda bracht de waan aan de man als was het een oud verhaal dat iedereen gelooft. In Nazi-Duitsland was propaganda de van staatswege gelegitimeerde waan geworden. 

En dan nu: Такого как Путин …oftewel: Iemand zoals Poetin

Reageren is niet mogelijk.