Voor altijd in de diaspora

Het is augustus 1959. We zijn op vakantie in Zuid-Limburg, waar we logeren in pension Linckens in Valkenburg: mijn ouders, mijn zusters Trees en Lucie, en ik. Mijn vader wilde een dagje naar Heerlen. Een paar jaar geleden ontving ik een mailtje van een zekere Gusta Mous. Zij is twee jaar ouder dan ik en moet familie van mij zijn, maar hoe dat precies in elkaar zit weet ik niet. Zij liet mij weten dat ook haar vader wel eens sprak over de herkomst van de Mousen, maar had het dan over een streek die nu in het huidige Palestina ligt. Ze had als kind haar vader daar nooit over doorgevraagd. Hij stierf toen ze 21 was en nam het verhaal dus mee in zijn graf. Het is een geschiedenis die iets weg van het Oera Linda Boek. Het is mogelijk een verzonnen verleden, veel mooier dan de werkelijkheid zelf ooit is geweest. Mythevorming is eigen aan Friesland, maar de Mousen konden er ook wat van.

In augustus 1958 verscheen in het blad De katholike Fries (jaargang 10, nummer 4) een artikel over de Mousen. Het is geschreven door mijn grootvader – mijn pake dus – Manus Durk Mous. Het verhaal gaat over drie broers die in 1794 meevochten met de Poolse generaal Kosciuszko in een oorlog om het behoud van oude Roomse, Poolse Rijk. Ze werden gevangenen genomen en belandden in een gevangenis in Hongarije. Daar wisten ze te ontvluchten, waarbij een van hen sneuvelde.

De twee overigen ondernamen een barre tocht dwars door Europa, een haast Bijbelse Exodus op weg naar de vrijheid, totdat ze uiteindelijk in Friesland belandden. De oudste broer, ‘Jozep’ geheten, heeft zich daar toen gevestigd, eerst in Wijckel, later in Sloten en uiteindelijk in Bakhuizen. Hij overleed op 10 januari 1849 en ligt begraven op het kerkhof van Mirns. Dat laatste klopt met een stamboom die ik ooit terugvond in een familie-missaal van de Mousen dat ik van mijn vader heb geërfd. Daarin  heet hij Jozef Michiel Gersjes. Hij is geboren in 1767 in Jasso in Hongarije.

Ook mijn grootvader noemt die plaats, waarmee waarschijnlijk het huidige Jaslo wordt bedoeld, dat tegenwoordig in het Zuiden van Polen ligt en dus niet (meer) in Hongarije of Tsjecho-Slowakije, zoals Manus Durk Mous veronderstelde. Als we mijn grootvader mogen geloven, waren de drie broers ook in Polen al Rooms-Katholiek, en niet Joods, zoals ik ook wel heb horen beweren. Jozef Michiel Gersjes kreeg een dochter Evertje Gersjes, die in mei 1833 trouwde met Manus Mous, de zoon van een andere Durk Manus Mous – de grootvader van mijn grootvader. Dat was de zoon van Hermanus Johannes Mous, die in 1781 was geboren en uit het Duitse Oldenburg afkomstig was. Volgens de stamboom uit het familie-missaal vormt de Poolse tak van de Mousen dus niet de rechte lijn.

Herdenkingskopje uit 1893 t.g.v. het 25 jarig huwelijksfeest van mijn overgrootvader Durk (roepnaam Dirk) Manus Mous (1823-1912) en mijn overgrootmoeder Johanna Vogelzang.

Mijn vader heette Durk Manus en was de oudste zoon van mijn grootvader Manus Durk. Als oudste zoon had ik zelf ook weer Manus Durk moeten heten, maar dat wilde mijn moeder niet. Hoe dan ook, ik ben de stamhouder van de Mousen, ook kun je dat aan mijn voornaam niet zien. Mijn zoon heet Jurriaan, dus aan die naam kun je het ook niet meer zien. De Poolse tak heette van oorsprong Gersjes. Die naam zou in 1797 in Friesland zijn ontstaan als verbastering van de naam Görcsös, die uit Hongarije afkomstig is.

Maar hoe zit het dan precies met dat Joodse bloed van de Mousen? Zeker is dat het Poolse Jaslo een sterke Joodse gemeenschap heeft gekend. Voor wat mijn Joodse roots betreft, maakt dit allemaal niet zo veel uit. Een Jood ben je door afstamming van moederszijde. Maar ook de voorouders van mijn moeder (achternaam: Sanders) waren Joods. Mijn moeder kwam uit Arnhem maar haar voorouders van vaderszijde kwamen oorspronkelijk uit de Achterhoek en ook zij bekeerden zich tot het katholicisme.

Hoe dan ook. Evenals de Joden hebben de Friezen van oudsher een nogal verticaal gerichte band met God, de enige ook die ze tot knielen weet te bewegen. ‘De Friezen zijn religieus’ schreef J.B. Charles ooit in zijn boek Volg het spoor terug. ‘De roomsen onder hen behoren tot de sympathiekste roomsen in Nederland, terwijl de combinatie van Friese taal en calvinist bijzonder onaangenaam valt: plechtiger, expressie-armer, zelfverzekerder, ‘liberaler’, commerciëler en geborneerder Nederlanders bestaan er niet’. Over dat laatste kun je natuurlijk van mening verschillen, maar zeker is dat de roomse Friezen, geïsoleerd als ze eeuwenlang zijn geweest binnen hun benarde enclaves als Bakhuizen, Blauwhuis en Witmarsum, een grote geloofsijver hebben ontwikkeld.

Bij de volkstelling van 1947 bleek in de categorie 65 jaar en ouder maar liefst zeven procent van de Amsterdamse bevolking in Friesland geboren te zijn. Dat meldt Goffe Jensma in zijn boek Het rode tasje van Salverda. De Friese emigratie had desastreuze gevolgen gehad. In de periode 1860 tot 1920 verlieten in totaal 150.000 mensen Friesland. It heitelân verpauperde, niet alleen door de landbouwcrises, maar ook vooral door de ontvolking van het platteland. Mijn vader was een van de laatsten die uit Friesland wegtrok. Dat moet in 1918 zijn geweest. ‘Hij is daar veel te lang blijven hangen,’ zei mijn moeder altijd, ‘hij had door moeten leren, want hij had een heldere kop’.

Studieboekje van mijn vader uit zijn jeugdjaren in Friesland (1897-1918). De eerste druk verscheen in 1910.

Wat mijn vader met zijn ogen zag, kon hij met zijn handen maken. Hij kon ook alles repareren wat stuk was. Als puber al bouwde hij zendertjes en zat hij altijd met radiolampen te knutselen. De eerste decennia van de vorige eeuw vormden de pionierstijd van de telecommunicatie. Toen mijn vader uit Friesland wegging was hij 21 jaar. ‘Ik ben nog van de vorige eeuw,’ zei hij vaak. En inderdaad, hij was nog van een de oude stempel. Een Pietje Precies ook met respect voor het degelijke handwerk van een echte ambachtsman. In 1914 verliet mijn vader de ambachtsschool in Sneek, maar in Friesland was geen droog brood te verdienen. Vier jaar later pas belandde hij in Limburg, waar zijn oom Jozef Mous zich later zou opwerken tot directeur van de Staatsmijnen.

Mousen hebben iets met Friesland, maar ook met de tegenpool daarvan, het zuiden, Limburg en ook Spanje. De noordenwind was kil en guur, maar uit het zuiden stak telkens weer een windvlaag op, warm en recht uit het hart. Mijn vader verlangde ook nooit echt naar Friesland terug, maar wel naar Limburg. Het land dat zoveel op Gaasterland leek, met zijn glooiend landschap, waar – zoals de dichter Jan Engelman ooit had beweerd, – God zelf zijn hand op de aarde te ruste had gelegd. Maar ook naar Limburg is hij nooit terug gegaan. Hij bleef een reiziger in de tijd die zich overal een beetje thuis voelde, maar nooit ergens helemaal. Voor altijd in de diaspora.

Ik heb nog een foto, waarop hij is te zien terwijl hij telefoonleidingen aanlegt ergens langs een spoorlijn in Nederland. Later kwam mijn vader bij de afdeling huistelefonie in Amsterdam en daar is hij tot zijn pensionering werkzaam gebleven.

Reageren is niet mogelijk.