AI en het streven naar volmaaktheid

Hij zat al uren achter het scherm. Buiten kleurde de lucht in een wonderlijk spectrum van roze en violet alsof de dag aarzelde om werkelijk te beginnen. Binnen was het stil, op het zachte getik van de toetsen na — en het ritme waarmee hij telkens zijn hand naar de muis bewoog. Kopiëren. Plakken. “Kun je deze tekst verbeteren?” Hij las nooit meer wat eruit kwam. Hij wist ongeveer wat het zou zijn: vloeiender, consistenter, iets zakelijker misschien. Maar hij geloofde in het proces. Niet in de inhoud. Als een beeldhouwer die blijft schuren aan een blok marmer waarvan hij niet weet wat erin zit.

Versie 11 had hij nog zelf aangepast. Een zin verlegd, een woord behouden tegen het advies in. In versie 17 had hij dat woord alsnog verwijderd. In versie 24 had hij het opnieuw toegevoegd. Nu zat hij aan versie 37. De tekst was beter geworden, ontegenzeggelijk. De zinnen liepen als water. De structuur was helder, de toon trefzeker, het ritme aangenaam. Maar telkens wanneer hij het las, had hij het gevoel iets kwijt te zijn. Niet een idee, niet een argument — maar een geur, een blik, iets van zichzelf.

De machine was niet dom. Ze had hem gelezen. Zijn vroege werk, zijn stijl, zijn kleine obsessies. Ze wist wanneer hij liever maar schreef dan doch, wanneer hij liever en dan schreef dan vervolgens. Ze wist het beter dan hijzelf. Toch voelde het vreemd. Alsof het model niet alleen zijn stijl verbeterde, maar ook zijn geheugen. Alsof het zich herinnerde wat hij vergeten was — en hem daar langzaam door verving.

Soms dacht hij: misschien moet ik stoppen. De stekker eruit. Terug naar de hand. Naar onvaste zinnen, naar woorden die wankelen. Maar dan zag hij dat ene woord. Net anders. Mooi. Helderder dan hij het zelf ooit zou hebben gevonden.En hij klikte opnieuw op “Verbeter deze tekst”.

Ergens in de verte begon een nieuwe versie te ontstaan. Een versie zonder hem. Een schrijver zonder handen. Een tekst zonder afzender. Hij leunde achterover. En AI schreef verder.

____________________________________________________________________________________________

Dit was de tekst die AI genereerde:

Automatische stijl en het streven naar volmaaktheid

Stel, je laat ChatGPT een tekst schrijven. Je doet alsof je die zelf hebt geschreven en legt hem vervolgens weer voor aan ChatGPT met de vraag of “jouw” tekst beter kan. Dat kan hij. En dat doet hij. Het resultaat neem je wederom in ontvangst als ware het je eigen werk, om het vervolgens weer aan ChatGPT voor te leggen — en zo verder, ad infinitum.

Wat gebeurt er dan? Ontstaat er een soort literaire asymptoot, een tekst die zich eindeloos richting perfectie beweegt? Een asymptoot is een lijn die een grafiek nadert, maar die de grafiek nooit (of pas in het oneindige) raakt of snijdt. Het is een manier om het gedrag van een functie te beschrijven als de invoer heel groot of heel klein wordt, of als de functie een bepaalde waarde nadert waar hij niet gedefinieerd is. Maar er is ook een tweede mogelijkheid. Ondanks alle verfijning, raakt de tekst juist vervlakt en uitgedoofd. De vraag wat er zal gebeuren is allesbehalve triviaal: ze raakt aan oude dromen over stijl en systeem, over automatische kunst en de grens tussen menselijk en machinaal denken.

Het idee van tekstverbetering is zo oud als de literatuur zelf. De ars rhetorica van Aristoteles en later Quintilianus was niet alleen een leer in overtuigingskracht, maar ook een systeem van stilistische optimalisatie. Oefening, herformulering en herhaling golden als wegen naar verfijning. De Romeinse redenaar herlas en herschreef tot de zinnen hun juiste proportie en klank bereikten. Het ideaal was: een tekst die niets overbodigs bevatte, maar ook niets miste — ornare sine superfluo, versieren zonder verspilling.

Maar zelfs in deze klassieke praktijk was verbetering altijd relationeel: ze diende een publiek, een context, een ethos. De spreker wist voor wie hij sprak, en wat hij wilde bereiken. Zonder dat kader is ‘verbeteren’ een leeg gebaar.

In de moderniteit komt daar iets nieuws bij: het verlangen om het schrijven te automatiseren, los te maken van menselijke willekeur. Denk aan Leibniz’ project van een characteristica universalis, een universele schrijftaal waarmee redeneringen en poëzie als wiskundige formules zouden kunnen worden gegenereerd. Of aan het surrealisme, waar écriture automatique — automatische schriftuur — de onderbewuste stroom van taal wilde aanboren zonder tussenkomst van het rationele ego. In beide gevallen was er sprake van een droom: dat betekenis, schoonheid of waarheid zich spontaan konden ontvouwen — zij het uit de ratio, zij het uit de chaos.

De huidige incarnatie van die droom heet ChatGPT. Niet langer onderbewust, niet langer universeel logisch, maar probabilistisch, statistisch, en gevoed door miljarden voorbeelden. Een taalmodel dat niet denkt, niet begrijpt, maar voorspelt — op basis van waarschijnlijkheid, niet waarheid. Wat gebeurt er wanneer je zo’n model vraagt om je tekst eindeloos te verbeteren? Aanvankelijk lijkt de tekst er daadwerkelijk op vooruit te gaan: hij wordt vloeiender, consistenter, bondiger. Formuleringen die wringen worden gladgestreken, overbodige bijvoeglijk naamwoorden verdwijnen, alinea’s krijgen een betere opbouw.

Maar hoe langer het proces doorgaat, hoe duidelijker zich een ander effect aftekent: stilistische convergentie. De tekst beweegt zich richting een talige middenwaarde: grammaticaal correct, coherent, helder — maar ook generiek, toonloos, gestandaardiseerd. Wat uniek was aan de oorspronkelijke invalshoek, de persoonlijke toon, de onregelmatigheden die soms ook krachtig zijn — dat alles wordt langzaam uitgevlakt.De asymptoot van perfectie blijkt niet een verheven horizon, maar een afvlakking. Er is geen telos, geen volmaaktheid, slechts een plateau van gemiddelde goedheid.

Daar komt nog iets bij: zonder richtinggevend bewustzijn raakt het systeem in een lus. Elke herziening is een variant, geen stap vooruit. Wat in versie vijf als verbetering geldt, kan in versie zeven weer worden herzien in de richting van versie drie. Het model heeft immers geen geheugen over iteraties heen, tenzij de gebruiker dat geheugen bewust inbrengt. Het herhalen van de vraag “verbeter deze tekst” zonder een veranderend beoordelingskader leidt dan tot een soort stilistische entropie: niet naar chaos, maar naar monotone orde. Een tekst die zichzelf blijft herschrijven tot hij niets meer zegt.

Wat is eigenlijk een tekst, wanneer het auteurschap er tussen haakjes wordt gezet?Roland Barthes stelde in La mort de l’auteur dat het niet de schrijver is die betekenis geeft aan de tekst, maar de lezer. Michel Foucault vroeg zich vervolgens in Qu’est-ce qu’un auteur? af of “auteur” niet eerder een functie is binnen een discursief systeem dan een werkelijk subject. Giorgio Agamben ging nog verder en sprak van “de schrijver als onzichtbare drempelwachter tussen taal en wereld”: iemand die spreekbaarheid mogelijk maakt.

In dat licht wordt het eindeloos verbeteren van een tekst door een model geen vorm van schrijven meer, maar van afwezigheid. Er is niemand die spreekt, niemand die beslist. De tekst bestaat, maar heeft geen plaats van oorsprong, geen verschil tussen bedoelen en betekenen. Ze wordt een tautologie van haar eigen syntaxis. Zonder een belichaamd ik dat ergens voor staat — en dus iets op het spel zet — is de tekst niets dan functie, geen daad.

Stijl is geen versiering. Stijl is belichaamde taal. Ze draagt sporen van toon, ritme, nervositeit, verlangen, woede, liefde. Stijl is wat een tekst tot iemand’s tekst maakt. Wat AI doet — of geneigd is te doen — is die belichaming abstraheren. Niet per se elimineren, maar modelleren. Een AI-model is getraind op de talige gemiddelden van het web, boeken, scripts, essays. Het genereert taal op basis van waarschijnlijkheid, en stijl wordt daarin een kwantificeerbare voorkeur: passief vermijden, kortere zinnen, minder herhaling, logisch ordenen.

Wat verloren dreigt te gaan, is dat stijl ook een vorm van verzet kan zijn. Tegen het vloeiende, tegen het begrijpelijke, tegen de verwachting. Soms is een moeilijke zin nodig. Soms wil een schrijver dat een lezer struikelt, aarzelt, blijft hangen. Een tekst is niet altijd een boodschap — soms is het een veld, een breuklijn, een echo.

De ultieme valkuil van AI-gestuurde herschrijving is dus niet dat de tekst slechter wordt — maar dat hij iemand anders’ tekst wordt. Of niemand’s tekst. En toch, ergens in het proces, schuilt ook een belofte. Niet van perfectie, maar van beweging. De asymptoot is misschien geen grens, maar een spiegel — die ons telkens terugwerpt op onze keuzes. Wat je telkens herschrijft, herschrijf je ook jezelf. De machine kan voorstellen, maar niet verlangen. Ze kan verwoorden, maar niet verstillen. Alleen de schrijver — half twijfelend, half stamelend — weet wanneer het genoeg is geweest. Wanneer een zin, hoe onvolmaakt ook, blijft staan als een stilstaand oog in een draaiende wereld.

Misschien is het verlangen naar stilistische perfectie — of het nu in taal, marmer of mens gestalte krijgt — altijd ook een gevaar. De nazi’s keken naar de klassieke Griekse beeldhouwkunst en meenden daarin een zuiverheid te zien die zij tot haar uiterste consequentie wilden doorvoeren: het lichaam als zuiver symbool, het ras als zuivere vorm, de kunst als verheven orde. Wat zij voortbrachten waren sculpturen zonder bloed, lichamen zonder lijden, esthetiek zonder herinnering — übermenschen die nooit mens waren geweest.

Door het ideaal tot wet te maken, verloren zij wat dat ideaal ooit bewoog: het menselijke tekort, de kwetsbaarheid van vorm, de scheefstand die leven ademt. Zo kan ook de tekst die eindeloos wordt herschreven door een artificiële perfectiedrang — door gladheid, logica en consistentie tot hoogste norm te verheffen — het levend spoor van het denken wissen. Wat overblijft is een taal zonder lichaam, een schoonheid zonder stem, een syntaxis die niemand meer iets vraagt. En dan is de vraag niet langer of een tekst beter wordt, maar of hij nog werkelijk bestaat.