Een mythe die de tijd overleeft

In de twintigste eeuw is het begrip ‘mythe’ in verkeerde handen gevallen. Nazi-ideoloog Alfred Rosenberg schreef Der Mythus des XXen Jahrhunderts. De tijd zelf was een mythe geworden. Daarmee werd het hele bestaan uitgeleverd aan het kwaad. Na de oorlog moest het begrip ‘mythe’ dan ook worden schoongewassen van de smetten van het kwaad. In welke monden had het begrip ‘mythe’ asiel gevonden? Dat was de vraag die Harry Mulisch zichzelf stelde in zijn vroege essay Opweg naar de mythe (1954). En zijn antwoord was duidelijk: 

In die van de massamoordenaars: die van de fascisten. Hun concentratiekampfilosofen, zoals het canaille van Alfred Rosenberg, voorgegaan door Houston Stewart Chamberlain en Georges Sorel, schreven het in hakenkruisvlag om de barbarij te canoniseren. En in welke vorm zij het ook kleedden, wanneer zij het woord ‘mythe’ in de mond namen, kwam dat neer op regressie. Regressie naar het wodanisme in de mens. Voor hen was het begrip ‘mythe’ – dat een groot en sterk begrip is – het middel om alle consideratie, nuance en psychologie van tafel te schuiven, ten einde de prehistorie in al haar woestheid en met al haar verschrikkingen te ontketenen. 

Mulisch wilde het begrip ‘mythe’ zijn humane krachten teruggeven. Hij bedoelde er een mythe mee waar de psychologie, de nuance en de consideratie tezamen opnieuw geïntegreerd werden tot een humane harmonie. Kortom, het tegendeel van de mythe van de moordenaars. Zelf ben ik mijn hele leven gefascineerd geweest door mythes. De mythe van het kwaad bijvoorbeeld, maar evenzeer de mythe van de liefde. Om die fascinatie te illustreren zal ik mij vandaag richten op het gedachtengoed van Oliver Sacks. Om te beginnen een kort verhaal dat ik ooit las in een van zijn boeken.

Dat verhaal gaat over een man die in de jaren zestig hippie was geweest, aan de drugs raakte en uiteindelijk in een oosterse sekte belandde. Gaandeweg bleek dat de radicale karakterverandering, die hij daarbij onderging, niet veroorzaakt werd door drugs en meditatie, maar door een tumor in zijn hersenen die uiteindelijk de omvang van een sinaasappel had bereikt. Na de operatieve verwijdering van het gezwel leed de man aan een ingrijpende vorm van amnesie. Alles wat na de jaren zestig was voorgevallen leek uit zijn geheugen gewist. Alleen het geheugen voor de zeer korte termijn was in tact gebleven en daarnaast de herinnering aan zijn hippietijd.

In feite leefde hij in een ommuurd heden met uitzicht op een ver verleden. Zijn favoriete popgroep uit die tijd was Grateful Dead. In 1969 had hij een live concert van hen bijgewoond in het Central Park in New York. Toen deze groep in 1991 op diezelfde locatie opnieuw live optrad, besloot Sacks om zijn patiënt mee te nemen naar dit concert. Zo kwamen de jaren zestig in een goeddeels vernietigd brein voor even opnieuw tot leven. De muziek riep intense herinneringen en emoties op totdat ze stilaan haar vertrouwdheid verloor en zelfs vreemd en futuristisch gingen klinken. De patiënt beleefde met terugwerkende kracht een reis naar de toekomst.

Ik las dit verhaal ooit in het boek Een antropoloog op Mars (1995) van Oliver Sacks(1933-2015). Onlangs las ik ook zijn autobiografie. Onderweg is de titel, met een verwijzing naar het beroemde On the road van Jack Kerouac. Sacks is in dat boek ook veel onderweg, op zijn zware motor dwars door Amerika. Het is vooral een fysiek boek als hij schrijft over zijn fascinatie voor motorrijden, gewichtheffen en bergbeklimmen, seks en drugs.

Maar het is ook een ontroerend boek, waarin hij niet alleen zijn ontwikkeling als wereldvermaard hersenwetenschapper schetst, zijn bijzondere omgang met patiënten, maar ook veel inzage geeft in zijn  roerige leven. Over zijn moeder bijvoorbeeld die aanvankelijk niet wilde accepteren dat hij homoseksueel was. Veel van zijn boeken zijn gebaseerd eigen ervaringen, ziektes en zelfs ongelukken. In zijn jonge jaren is Sacks ook stevig verslaafd geweest. Hij schrijft hierover in zijn autobiografie het volgende.

‘Op oudejaarsavond kreeg ik midden in een amfetamine-euforie opeens een helder moment en zei ik tegen mezelf: ‘Olïver, als je geen hulp zoekt, haal je de volgende oudejaarsavond niet. Er moet iets gebeuren.’ Ik was me er terdege van bewust dat er dieper liggende psychologische problemen waren voor mijn verslaving en drang tot zelfvernietiging, en dat als die niet grondig werden aangepakt, ik voortdurend weer mijn toevlucht zou nemen tot de drugs, tot die me uiteindelijk definitief de das om zouden doen.’

Ziekten en verslaving hebben niet zelden iets van doen met dieperliggende patronen die op afstand bezien in een levensloop zichtbaar worden. Dat is een heikel onderwerp waar tegenwoordig verschillend over wordt gedacht. Je mag mensen die getroffen worden door een ernstige ziekte niet belasten met een schuld, een gebeuren of handelen in hun eigen leven, dat wellicht als oorzaak aan de basis van hun ziekte lag. Dat is ook zo, maar dat neemt niet weg dat een objectieve wetenschapper als Oliver Sacks hier anders over dacht toen hij geconfronteerd werd met zijn eigen verslaving.

Sacks overleed in 2015. In zijn autobiografie schrijft hij over zijn moeizame laatste jaren toen hij gekweld werd door veel pijn. Hij beschrijft verschillende soorten pijn: pijn die je kunt omarmen, waardoor ze draaglijk wordt en de doffe pijn die je totaal in bezit neemt en waar geen kruid tegen gewassen is, alleen drugs en morfine. Ooit hoorde ik hem  op televisie een verhaal vertellen over de therapeutische werking van muziek. Dat was in de documentaire Tales of Music and the Brain, die gemaakt was naar aanleiding van zijn boek Musicophilia (2007).

In deze documentaire bewijst Sacks dat muziek heilzaam kan zijn voor mensen met een bepaalde neurologische aandoening. Een en ander deed mij terugdenken aan een eigen ervaring met de genezende werking van muziek. Ik ben niet bepaald muzikaal aangelegd. Klassieke muziek zegt mij doorgaans niet zo veel. Popmuziek en Franse chansons, daar houdt het zo’n beetje mee op.

Begin jaren tachtig heb ik last gehad van een stevige depressie die bijna twee jaar heeft geduurd. Ik kon daardoor niet of nauwelijks werken. Eigenlijk kon ik niets, behalve wat uit het raam staren en in mijn bed liggen. Een van de kenmerken van een depressie is dat je absoluut nergens zin in hebt, maar ook dat je geen enkel gevoel hebt voor muziek. Niks hielp, pillen niet en praten ook niet, zelfs niet een maandenlange, en door mij als gruwelijk ervaren groepstherapie.

Het moest gewoon vanzelf overgaan. Het moment waarop ik voor het eerst merkte dat er iets ten goede ging veranderen, kan ik me nog goed herinneren. Ik was in de keuken bezig met de afwas en hoorde muziek op de radio. Het was een onbeduidend liedje, dat even een hit is geweest en sindsdien vrijwel nooit meer te horen is: January, February van Barbara Dickson. Het werkte bij mij als een blikseminslag. Daarna ging het elke dag een beetje beter, totdat ik weer helemaal was opgeknapt.

Het brein zit raar in elkaar. Oliver Sacks wist er alles van en kon er prachtig over schrijven. Op het eind van zijn boek, hij is dan al zevenenzeventig – vijf jaar voor zijn dood – werd hij opnieuw verliefd. Als twintigjarige was hij verliefd geweest, als zesentwintigjarige en als tweeëndertigjarige, maar daarna was hij er mee opgehouden. Maar dan schrijft hij het volgende:

‘We zwemmen vaak samen, thuis of in het buitenland. Soms lezen we het werk dat we onder handen hebben aan elkaar voor, maar meestal praten we, net als andere stellen, over wat we aan het lezen zijn; we kijken naar oude films op televisie, we kijken naar de zonsondergang of eten samen tussen de middag een broodje. We delen ons leven op een rustige, meerdimensionale manier, een groot en onverwacht geschenk op mijn oude dag, na een leven lang afstand te hebben bewaard.’.

Sacks en zijn geliefde voelden zich als twee bomen in het landschap. Altijd als ik vanuit de trein twee van dat soort bomen zie, moet ik denken aan de mythe van Philemon en Baucis. Deze mythe vertelt het verhaal van een oud echtpaar dat gastvrijheid verleende aan Zeus en Hermes, die incognito rondreisden op aarde Nadat ze door iedereen waren afgewezen voor onderdak, waren Philemon en Baucis de enigen geweest die hen in hun huis wilden ontvangen. De goden onthulden hun ware identiteit en vroegen het echtpaar of ze als beloning een wens wilden doen. Philemon en Baucis vroegen toen om niet gescheiden te worden in de dood.

Die wens werd door de goden vervuld. Philemon en Baucis werden veranderd in twee bomen die naast elkaar in het landschap stonden. Deze bijzondere mythe laat zien, dat het bij de liefde niet alleen gaat om romantische gevoelens, maar ook om vriendelijkheid, verbondenheid en deugdzaamheid jegens anderen. Philemon en Baucis waren twee geliefden die samen de tijd hadden doorstaan, en ook in de laatste periode van hun leven, hun liefde niet alleen voor elkaar, maar ook voor anderen hadden behouden. Het is een mythe die een tijdloze waarheid bevat. Voor Oliver Sacks zelf waren die laatste jaren een teder slotakkoord in een heftig en bewogen leven. Alsof het leven nogeven de tijd nam om alle wonden te helen.

Sacks kon ook bijzondere dingen beweren over gezondheid, ziekte en het genezen daarvan. Toen begin jaren twintig alle ellende van de Spaanse griep voorbij leek, zorgde een nieuw virus – mogelijk een mutant van de Spaanse griep – nog voor een nieuwe golf van ellende: de lethargische encephalitus, ook wel slaapziekte genoemd. Deze ziekte  kwam eind jaren zestig opnieuw in beeld door de ontdekking van het medicijn L -dopa en de beschouwingen die Sacks hier aan wijdde onder meer in zijn boek Ontwaken in verbijstering.

Sacks spreekt in zijn autobiografie over het wonderlijke ‘opgeschorte bestaan’ dat deze patiënten hadden geleid toen zij jaren later weer bij bewustzijn werden gebracht. Er leek sprake van een ‘volledig ontwaken’: fysiek, perceptueel en emotioneel, wat volgens Sacks strijdig was met neuro-anatomie van de jaren zestig, toen men meende dat het intellect en het affectieve deel van het brein onderling niet communiceerden. Dat bleek dus wel het geval te zijn, al gingen het intellect en het affectieve deel na het ontwaken van de patiënt wel behoorlijk uit de pas lopen. Alsof een ruiter het paard weer volop de sporen gaf, nadat het paard eerst door zijn hoeven was gezakt.

Dat beeld van de ruiter en het paard herinnert mij in de verte aan het ‘op hol slaan van het leven’ na de een periode van rouw. Een dergelijke periode heb ik ook in mijn eigen leven gekend, en niet eens zo lang geleden. De dissonantie die dan optreedt tussen ‘het opgeschorte leven’ en ‘de hervonden levensliefde’ manifesteerde zich ook na het verdwijnen van de Spaanse griep op allerlei niveaus. Het is het keerpunt van de ziekte, de beslissende wending, de peripetie in het drama of de radicale omslag van een organisch systeem.

Hoe dan ook, voor elk individu verloopt die omslag anders, en nooit is dit keerpunt in algemene termen te beschrijven. En toch, misschien is er ook zoiets als een universeel moment van heling, tijdloos zoals de terugkeer van de mythe, maar dan in de goede zin van het woord. Dat wil zeggen, niet de mythe van het kwaad, maar de mythe van de liefde, zoals zij altijd is geweest en ook altijd zal blijven. Wat in het hart leeft, sterft niet. Ook al verdwijnt de tijd, alleen de liefde blijft bestaan. Zij is er altijd, maar manifesteert zich vooral op haar moment van terugkeer, op die onzichtbare breuklijn van het gevoel. Daar waar het verdriet van de rouw en de uitzichtloosheid van de depressie elkaar kruisen in een nieuw begin.

Reageren is niet mogelijk.