De oceanische ervaring

(Foto: Dolph Kessler)

Toen ik zo’n jaar of veertien was fantaseerde wel eens dat ik een oliedruppel was. Ik had ergens gelezen dat moleculaire structuur van olie zodanig was dat één druppel olie zich vrijwel eindeloos op het oppervlak van de zee kon uitspreiden. De moleculen onttakelden zich dan in hele lange ketens die zo een vliesdun olietapijt op het water konden vormen. Dat leek me prachtig: mezelf als een oliedruppel uitspreiden over de oceaan. Later bedacht ik dat dit oceanisch verlangen een puberale, orgastische fantasie moet zijn geweest en tegelijk op een diep gevoeld heimwee moest duiden. Een basaal terugverlangen niet alleen naar de prilste kindertijd, maar ook naar de zee. Kortom: heimwee naar het embryo. De zee staat immers voor de moeder, maar de moeder staat ook voor de zee.

Inderdaad werd in dat vermoeden bevestigd toen ik jaren later het boek las van Sándor Ferenczi: Het oceanisch gevoel (1924). Ferenczi, die door Freud als zijn meest briljante leerling werd beschouwd, trekt in dit boek – op uiterst speculatieve, maar ook fascinerende wijze – allerlei paralellen tussen de ontwikkeling van het biologisch leven op deze planeet en het ontstaan van menselijke seksleven. Het biologisch leven op aarde heeft een spectaculaire ontwikkeling doorgemaakt toen de visachtigen – door het droogvallen van de zeeën – het land opkropen. Je ziet dan opeens dat hun kieuwen zich langs de evolutionaire wetten van Darwin ontwikkelen tot instrumenten voor kruipen en lopen.

Zo ontstaan de eerste kruipende wezens, eerst met ‘achterpootaandrijving’ en daarna met ‘vierpootaandrijving’. De ademhaling, die voorheen middels kieuwen gebeurde, krijgt dan een nieuw respiratief systeem, waarbij de zuurstof niet langer aan het water maar aan de lucht moet worden onttrokken. Deze dramatische veranderingen voltrekken zich zich telkens weer als een soort echo uit een ver verleden in de embryonale ontwikkeling van de foetus, waarin de transformatie van vis via amfibie, reptiel naar zoogdier nog stap voor stap valt af lezen. Deze parallellen waren voor een deel gebaseerd op – zoals we nu weten – uiterst dubieuze tekeningen van de negentiende eeuwse bioloog en filosoof Ernst Haeckel (1834-1919). Ook de geboorte zelf – met zijn eerste oerschreeuw die de longen open moet scheuren – was vogels Ferenczi een soort basale herhaling van het traumatisch vertrek uit de zee.

Heimwee naar de zee ligt dus diep verankerd in het menselijk organisme. Vanuit die gedachte ziet Ferenczi een reeks van parallellen niet alleen in het embryo, maar ook in de geslachtsdaad, de roes, het slapen en zelfs het stervensproces. De mens wordt gekenmerkt naar het streven naar herstel van het zeebestaan in het vochtige en voedselrijke lichaamsinwendige van de moeder. Op grond van ‘het principe van de symbolische omkering’, dat Freud had ontdekt in zijn droomduiding, zou dus de moeder als symbool of partieel surrogaat of de zee optreden en niet omgekeerd.

De psychoanalyse had geleerd dat alle biologische en psychische processen zijn gemotiveerd en gedetermineerd en zo ontstond de hypotese van het heimwee naar de zee – ‘de thalassale regressiedrang’ – dat als een soort ‘moedermal’ niet alleen het driftleven van de mens bepaalt, maar in feite als een onderliggende drijfveer in al het menselijk voelen, denken en handelen te herkennen valt. Het vruchtwater van het embryo staat in feite voor een – in de moederschoot geïntrojecteerde – zee, waarin het tere en uiterst kwetsbare embryo zich letterlijk als een vis in het water voelt.

De traumatische ervaringen uit onze oertijd van deze soort zijn niet alleen nog in de mens zelf aanwezig, ze vormen ook een belangrijke motor in de evolutie. Wat wij ‘overerving’ noemen is in feite afschuiven van onverwerkte traumatisch onlust naar het nagelacht. Seks bedrijven is een tot opperste lust verheven traumatische verwerking van heimwee naar de zee. De reukzin, die bij seks zo’n cruciale rol speelt, is nog altijd uiterst gevoelig voor maritieme geuren. Niets voor niets ruikt de vagina naar vis. Ferenczi beschrijft heel specifiek hoe onze wijze van seks beoefenen zich mogelijk evolutionair ontwikkeld heeft na het verlaten van de zee. Vissen, die begiftigd waren mate een speerachtige uitstulping, beginnen het wijfje letterlijk te doorboren, waardoor bij het wijfje zich een vagina-achtige schacht voor de bevruchting ontwikkelde en de biologisch polariteit van de seksen een feit is.

Deze speerachtige uitstulping is nog altijd te zien bij de narwal. Recent onderzoek heeft aangetoond dat hun ‘zeesperen’ niet als wapen dienen maar als uiterst gevoelig tastorgaan dat met heel ontelbare gevoelssensoren is uitgerust, een soort hypergevoelige ‘penis avant la lettre’ dus. De speer van de narwal is dus de doeloorzaak bij uitstek van ons seksleven. Ferenczi wijst ook op de foetushouding die de mens nog altijd aanneemt tijdens de slaap, waaruit niet alleen het verlangen naar de moederschoot tot uiting komt, maar ook het heimwee naar de oceanische ervaring van de zee.

Ferenczi trekt zijn theorie zelfs tot het uiterste door. De embryonale houding keert niet alleen terug in de slaap maar ook bij de dood. Primitieven begraven hun doden in een embryonale hurkzit en bij ook bij stervenden is vaak de embryonale houding te herkennen, zoals bij de door lava overvallen slachtoffers bij de ondergang van Pompeï. Het doel van het leven, zo stelt Ferenczi letterlijk, is de biologische dood, want het levenloze was er eerder dan het leven. Heimwee naar de dood is in feite de oerkracht van de levensdrift. Daarbij komt hij op een gedachtegang die zo rond 1900 wel meer voorkomt. Dood en leven zijn geen tegenpolen, maar nauw met elkaar verweven in de meest letterlijke zin. Ook Ernst Mach (1838-1916) speelde met die gedachte. Niet voor niets verwijst Ferenczi naar in dit verband naar de woorden van Nietzsche: ‘Alle organische materie is uit anorganische ontstaan, het is dode organische materie. Lijk en mens.’

De grens tussen het dode en levende is vaag en zelfs in biologische zin nooit scherp te trekken. De anorganische en organische wereld vormen in feite een permanent op en neer golven van levensmoed en stervenswil. Op de oceaan van het leven drijft het heimwee naar de dood. Vandaar ook dat doodsangst, volgens Ferenczi, niet zelden gepaard gaat met de opperste seksuele opwinding, de zogeheten ‘angstlust’ die zelfs tot een ejaculatie kan leiden zoals bekend is bij gehangenen en gekruisigden. Eros en thanatos zijn twee keerzijden van dezelfde medaille. Die gedachte was niet een ontdekking van Freud, maar komt in de late negentiende eeuw op tal van plaaten tot uiting. Het waren niet alleen de hoogtijdagen van positivisme en materialisme, maar ook de jaren waarin wetenschappers soms nog grote verbanden durfden te leggen tussen psychologie,  biologie, de cultuur, de geschiedenis en de allesomvattende leer van de evolutie.

Gisteren las ik nog eens een hoofdstuk uit het boek De oceanische ervaring van Sándor Ferenczi. Om me zag ik spartelende potvissen en narwallen met van die prachtige speren op hun snuit. Ze leken aangespoeld, klaar om tot het bot schoongemaakt te worden om voor eeuwig aan den volke als skelet te worden getoond. Lijk en leven waren  voor even één in een wonderlijke osmose die in het teken stond van het heimwee naar de zee. Ik hoorde de geluiden van de oceaan in een gedicht van Jack Kerouac. We beleven de dagen van angst voor de ondergang, de teloorgang van onze planeet. En toch, deze geluiden van de golven klinken over de hele wereld…. rrrooesjjj…. rrrooesjjj… rrrooesjjj…

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)