De ruïnes van het heden

German_Autobahn_1936_1939

Het komt niet zo vaak meer voor dat mijn brein gekweld wordt door rare dromen, maar vannacht was het weer raak. Ik droomde dat Hitler de oorlog gewonnen had. We leefden nog steeds in het Derde Rijk. Al het verzet daartegen was verstomd. We waren trouwe onderdanen geworden van een totalitaire staat waarin alles van bovenaf werd bepaald. De Leider, De Partij, Het Geloof in De Partij en De Wetenschap dat alles alleen maar beter wordt, omdat De Leider dat ons elke dag vertelt. Na de oorlog waren er geen babyboomers gekomen, hoewel babyboomers en natuurlijk niets aan gedaan hebben om Hitler te verdrijven. Dat konden ze ook niet, daarom zijn ze juist babyboomers. Babyboomers zijn verzetsstrijders zonder Hitler. Ze zijn te laat geboren en dromen daarom hun leven lang alsnog de held te kunnen worden die ze van de geschiedenis niet mochten zijn.

Hoe dan ook, in mijn droom was er uiteindelijk helemaal geen verzet meer. Er waren alleen maar volgelingen die alles klakkeloos deden wat De Partij, De Leider en de enige echte Ideologie, waar we met zijn allen in geloofden, ons voorschreef. De wereld was flink vooruitgegaan en dat zou altijd zo blijven. Hoe meer Techniek, hoe meer Natuur! Die schizofrene Waarheid van Hitler was Werkelijkheid geworden. Vooruitgang en economische groei waren ingrediënten van Het Nieuwe Geloof dat aan de basis lag van de metastabiele gedaante die de samenleving had aangenomen. Dat wil zeggen, het was de geheiligde status quo die alleen maar beter kon worden.

De Toekomst was de kern van een nieuwe religie, waarin het begrip Verlossing had plaatsgemaakt voor Technologische Maakbaarheid. Wetenschap had de religie vervangen. Sterker nog, Wetenschap was de nieuwe religie geworden. Niemand mocht dit geloof tegenspreken. We leefden in het eeuwige perspectief van de nog niet gerealiseerde Toekomst. Er werden voortdurend snelwegen aangelegd. Autobahnen. Gras maakte overal plaats voor beton. Alles was maakbaar geworden, dus ook landschap. Ruimtelijke Ordening was een uitvinding geweest van de nazi’s en dat moesten we weten ook. Ordnung muss sein, auch im Raum. Lebensraum ! We waren de laatsten der Mohikanen, de Uitverkorenen, de Bovenmensen die zich elk uur van de dag verplaatsten in auto’s.

Afbeelding van nieuw ontwerp voor knooppunt de Werpsterhoek. Het grote verschil met het vorige ontwerp is dat de bochten in de verbindingswegen zijn verruimd, zodat hier met 70 a 80 km/uur gereden kan worden. Daarnaast zijn er geen weefvakken meer. In de verbindende wegen zijn nu wel verschillende splitsingen en samenvoegingen opgenomen. De aansluiting Overijsselseweg is in het ontwerp aangepast waardoor er minder ruimte nodig is.

Knooppunt Werpsterhoek, Leeuwarden

Maar ik wilde daar niet bij horen. ‘De toekomst kan me gestolen worden’, dacht ik. Ik had zin om alles om me heen te laten ontploffen. Ik verkeerde in de veronderstelling dat een buitenaards wezen had een chip in mijn brein getransplanteerd. Daarin zat een ontstekingsmechanisme dat door mijn eigen wil kon worden aangestuurd. Als ik zei ‘Vuur!’, dan explodeerde voor mijn ogen precies datgene waar ik mijn blijk op gericht had. Het was een fascinerende ervaring. Ik ben mijn bed uitgestapt en de straat op gegaan. De zon was net op. Lopend door de straten van Leeuwarden bedacht ik mij welk gebouw ik als eerste zou willen opblazen. Ik besloot dat dit het Paleis van Justitie op het Zaailand moest zijn. Het was een fantastische klap. Als verdoofd bleef ik staan kijken naar de vele brokstukken die – vertraagd als in een film – de lucht schoten en hoog boven de stad weg zweefden

Daarna heb ik me omgekeerd en ben ik naar het Fries Museum gelopen, en ook dat verschrikkelijk lelijke gebouw moest eraan geloven. Ik kon het niet laten om verderop ook de Blokhuispoort eventjes mee te nemen. Als laatste ging de Oldehove met een daverende klap de lucht in. Ik heb genoten vannacht. Geheel verkwikt werd ik wakker na zoveel verdrongen vernietigingsdrang die eindelijk een uitweg kon vinden. Het moest er even uit, zo dacht ik bij mijzelf. Kennelijk schuilt er diep in mijn ziel zoiets als een drang naar vernietiging. Explosies kunnen ook een zekere vorm van schoonheid hebben, zo heb ik ontdekt. Ze raken aan het sublieme, het genotvolle afgrijzen, waar elke terrorist aan verslaafd is. En een terrorist dat zijn we deepdown in onze ziel allemaal.

Niet alleen een terrorist, maar ieder mens ziet immers graag iets de lucht in vliegen, daar ben ik van overtuigd. Het vuurwerk in de oudejaarsnacht levert daar elk jaar weer het bewijs van. Voor een grote klap heeft een mens heel wat over. Het zien van een echte explosie is het summum van genot. Dat is de ultieme daad van vernietiging die nog mooier is dan de schepping zelf. Exploderen overtreft dan ook elke vorm van creativiteit. Alles valt hierin samen. De tijd stort in. In het moment van een ontploffing onthult zich heel even de energetische uitgestrektheid van de vernietiging. Nog mooier dan een explosie is wat er op den duur van deze abrupte catharsis overblijft. De puinhopen van elke oorlog vormen de brokstukken voor archeologie van de toekomst. In wat voor een wereld leven wij? Moet dit een wereldbeeld verbeelden? Ik verlang naar een toekomst, waarin dit heden een ruïne zal zijn. Ik heb heimwee naar de ruïnes van het heden.

paasdorf

Hoe ziet die archeologie van de toekomst eruit? Dichtbij het Oostenrijkse plaatsje Paasdorf is in een verlaten landschap een gigantische opgraving te zien. Diep in een uitgegraven put worden daar de restanten zichtbaar van een twintigste-eeuwse vierbaans snelweg op de as Berlijn – Wenen. Hier had  Hitler in de jaren dertig een Autobahn gepland, maar die is er nooit gekomen. Dit is dus een stukje ‘nooit gebouwd Derde Rijk’, dat door de kunstenaar alsnog is opgegraven. Zo wordt de bezoeker een fictieve kijk gegund op de toekomst van een verleden dat nooit heeft bestaan. Een fictieve ruïne zogezegd.

Op zich is dat niet nieuw want de nazi-architect Albert Speer had al een esthetische theorie over de ruïne-waarde bedacht. In zijn megalomane ontwerpen voor Germania, de nieuwe hoofdstad van het Derde Rijk, was rekening gehouden met hun toekomstige status als ruïne. Stel dat over een paar honderd jaar Friesland veranderd is in een verlaten steppe van radioactief vervuilde grond. De toekomstige restanten van de afvaloven in Harlingen verschillen niet zoveel van de Acropolis. Het is slechts een kwestie van tijd. De winst van vernietiging is de schoonheid van de ruïne.

En nogmaals, het heden had er heel anders uit kunnen zien als Hitler de oorlog gewonnen had. Tot eind 1942 was nog lang niet zo zeker dat Nazi-Duitsland de oorlog ook zou kunnen verliezen. Men zag het doembeeld voor ogen van een verdwijnende beschaving. De geschiedenis der mensheid had immers eerder voorbeelden laten zien van zulke grote omwentelingen. Of zoals Willem Frederik Hermans – schrijvend vanuit het perspectief van 1942 – het verwoordde in zijn debuutroman Conserve (1947):

‘… als Hitler de oorlog wint, betekent dit dat de normen van democratie en christendom worden weggevaagd door een systeem, waarin het geoorloofd en nobel is grote massa’s mensen, die als nutteloze mee-eters worden beschouwd, op te ruimen als wrak vee.’

En even verderop: ’

‘Zoals godsdienst en levenswaarden van het oude Egypte uitgevlakt zijn door christendom en islam, zoals de beschaving der Azteken verpletterd is door de Spanjaarden, zo worden straks onze heilige goederen opgeblazen door Hitler.’

Dat was een gevoel van de machteloze buitenstaander die de beschaving in de oorlog ten onder zag gaan. De mythe van de absurde mens dook kort ma de oorlog op in allerlei varianten. In Archibald Strohalm (1952) bijvoorbeeld, de debuutroman van Harry Mulisch, met een verhaal dat letterlijk verwijst naar Le mythe de Sisyphe’ van Camus. Ouwe Opa geeft en poppenkastvoorstelling voor de toegestroomde jeugd, waar de beginselen van de christelijke godsdienst worden ingeprent. De existentialistische levensvisie werd in deze roman uitgespeeld tegenover de christelijke van ‘Ouwe Opa’.

De oorlog had het bestaan getransformeerd tot een zinloze onderneming. Wat restte was is een grenzeloos cynisme. Het besef ook dat het vernis van de beschaving maar heel dun is. Ook dat vernis was slechts een tijdgebonden code. Of zoals Harry Mulisch het later verwoordde in Het stenen bruidsbed (1959): ‘Achter die code ligt een werkelijkheid die op de codemens lijkt als een mens op een museumharnas.’

Ik heb de eerste jaren na de oorlog niet bewust meegemaakt, maar de verwerking daarvan kreeg ik als nieuwsgierige puber wel voor de kiezen in de naoorlogse literatuur, waarin het desolate levensgevoel van het existentialisme hoogtij vierde.  Als ik daar nu op terugkijk kan ik mij heel goed voorstellen dat men zo kort na de oorlog de gewaarwording had ontwaakt te zijn uit een boze droom. Tegelijk creëerde die gewaarwording het besef dat de afschuwelijke werkelijkheid van het nationaal-socialisme een mogelijkheid was die het moderne bewustzijn in petto had.

De religie hulde van oudsher de werkelijkheid in een sluier, maar toen die wegviel na de dood van God kwam het naakte bestaan als een natuurlijke waarheid bloot te liggen. In onze seculiere tijd behoort die sluier van de religie tot een verleden dat overwonnen is. Wij leven in een humane tijd met zijn gepaste scala van democratie, neoliberalisme en politiek-correct engagement. Maar het naakte bestaan als een natuurlijke waarheid ligt nog altijd bloot, klaar voor elke malloot die dat doorheeft en de helse machinerie opnieuw in werking zet. 

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)