Dwarsliggers door de eeuwen heen

‘Wij zijn dolblij met onze Zoon. Vanmiddag heeft onze Riet de boy van 9 pond ten Doop gehouden. We gaven hem de namen van Hubertus Johannes. Stien heeft het deze keer zwaar gehad, maar nu alles voorbij en ten goede gekeerd is, knapt ze met het uur weer op. De baby lag bij haar n.l. opzij en moest met specialistenhulp gedraaid worden voor het ter wereld kwam. Het duurde nu veel langer dan gewoon en de spanning was bij ons allemaal zeer groot. De hele buurt leefde mee, want lange tijd hebben twee doktersauto‚ voor de deur gestaan.’

Dat schreef mijn vader op 2 december 1947. Het was de dag na mijn geboorte. Ik ben een geboren dwarsligger. Al voor mijn geboorte was ik een dwarsligger. (zie hier). En ik zal ook wel als dwarsligger de kist in gaan. Dat krijg je als er zolang om je gebeden is. Jarenlang had mijn vader gebeden om een zoon, een stamhouder van het geslacht der Mousen. Zonder mij was de rechte lijn onderbroken: Manus Durk, Durk Manus, Manus Durk, Durk Manus, Manus Durk, Durk Manus…., ik had Manus Durk moeten heten, maar dat wilde mijn moeder mij niet aandoen. Manisch Depressief, ja dat zou ik later mogen worden. Maar Manus Durk, nee dat nooit!

Hoe dan ook, na vier dochters was het dan eindelijk zover. Het gebed van mijn vader was verhoord. Al was de geboorte zeker niet makkelijk gegaan, de Heilige Geest had mijn vader begrepen. Hij was nedergedaald ter aarde en de zoon was verwekt. Ik was in de baarmoeder tot wasdom gekomen en had een eerste schreeuw van leven de wereld in gestoten. Als een ware erfgenaam van Christus. Wat heet, als een erfgenaam van alle dwarsliggers door de eeuwen heen.

De Heilige Geest? Wie was dat?

De Heilige Geest was het die de Manicheeërs in vervoering bracht. Hij deed de gnostici verlangen naar de goddelijke vonk in zichzelf. Hij deed de Katharen uitzwermen in de bergen en heuvels rond Agen, Albi en de Carcassonne. De Heilige Geest brak de De Vinci Code. Hij bezegelt niet, hij verbreekt elke belofte. Als de koning dood is wordt hij een levende God. Hij sluimert in ons bewustzijn en kan elk moment worden wakker gekust. Hij slaapt in de zoete vervoering van de mystici. Hij huist in het binnenste binnen en in het buitenste buiten. Hij heeft de macht over alle talen. Hij brengt ons altijd weer in trance. Shakespeare deed hij verzen schrijven. Hij kan met woorden werelden scheppen. Hij vliegt waarheen hij wil op woorden van papier. Hij is de duif die langs de wolken scheert. Hij is het bevlogen denken. Hij is het denken zelf voor altijd op de vlucht.

De Heilige Geest is het tegendeel van het gezonde verstand. Het tegendeel ook van het correcte denken. Wie zijn code weet te kraken ziet het christendom in een ander licht. De Heilige Geest is het eeuwige NEE tegen de mislukte schepping. De Heilige Geest is de eeuwige opstand tegen de schandelijke beunhaas die de stroom van de tijd ooit uit de eeuwige bron heeft laten ontsnappen. De Heilige Geest heeft achting voor het lijden van de Zoon, maar veracht de Vader die nooit aan het kruis heeft gehangen. Tegelijk is de Heilige Geest ‘de brug der verzoening’ die als enige de kloof weet te slechten tussen Vader en Zoon. De Heilige Geest is de goddelijke adem de mens het leven inblaast, die de mens bezielt, begeestert, opstandig maakt.

De Heilige Geest is ‘de mens in opstand’. Hij is de vogel die hoog in de boom zit en de wereld uitfluit. De Heilige Geest is de eenvoud van het hart. Hij is de rochel in de poëzie, echolalie in een litanie van liefde. Hij is het spraakwater voor de vurige tongen en tegelijk het goud van het zwijgen. De Heilige Geest wacht op het Ware Derde Rijk dat ons nog altijd te wachten staat. De Heilige Geest wacht op die ene generatie die het eeuwige koninkrijk op aarde zal stichten. De Heilige Geest is de virtuoze vlucht uit de wereld van banaliteiten.

De Heilige Geest wil slechts één ding, namelijk dit: dat hij niets wil. De Heilige Geest heeft slechts één doel: de doelloosheid. De Heilige Geest is de eeuwige stilte die het geluid van dit moment – hier en nu – omgeeft. De Heilige Geest doet wat hij wil en laat zich niet vangen. De Heilige Geest huist in het eeuwig gespleten heden. De Heilige Geest is voor eeuwig afwezig, daar waar hij verschijnt. De Heilige Geest is blind. God is goddeloos. Geloven kun je alleen tegen beter weten in, en de ware aankomst voltrekt zich pas als je de verwachting laat varen dat je ooit nog eens ergens zult arriveren.

Zo, dat is er uit. U zult denken, hoe kom ik hier op. Welnu, ik schreef deze woorden in een staat van vervoering die ik nu moeilijk meer kan navoelen. Zo’n tien, twaalf jaar geleden was ik gefascineerd door het fenomeen ketterij binnen het christendom. Ik las De linker hand van God. Een biografie van de Heilige Geest (1998) van Adolf Holl. In dit boek wordt de geschiedenis verteld van de Heilige Geest en dat in een kerk ‘waaruit de geest grotendeels is verdwenen’. De Heilige Geest, zo laat Holl zien, duikt altijd weer op als onruststoker die de gevestigde orde overhoop gooit.

De sporen van God zijn niet terug te vinden in de officiële kerkgeschiedenis maar in de geschiedenis van ketters, exorcisten, kluizenaars, mystici, vrijdenkers, excentriekelingen, kunstenaars, communisten, anarchisten en wellicht ook onder gekken, dwazen en psychotici, kortom: de dwarsliggers door de eeuwen heen. Ik was op het spoor gekomen van deze alternatieve geschiedenis van het christendom na het lezen van het boek De toekomst der religie van Simon Vestdijk. Wie over de toekomst van de religie wil nadenken, moet zijn inspiratie niet zoeken in de officiële geschiedenis van het christendom, maar in de schaduw daarvan. Het verhaal van de ketters is boeiender dan dat van de orthodoxie en de dogmatiek.

sierksma0001

Onlangs heb ik het proefschrift van Fokke Sierksma herlezen Phaenomenologie der religie en complexe psychologie. Het viel me op hoe vaak hij daarin naar Vestdijk verwijst. Op het gebied van de godsdienstwetenschap was Vestdijk voor Sierksma een autoriteit van vergelijkbare statuur als zijn eigen professoren in Groningen. Bij het lezen van Sierksma’s dissertatie  stuitte ik op de theoloog Johannes Lindeboom. Hij was de promotor van Sierksma in 1950. Lindeboom had op het laatste moment professor Van der Leeuw vervangen. Van der Leeuw was op 18 november van dat jaar overleden. Sierksma promoveerde nog geen maand later, op 12 december 1950, in Groningen.

Dat moet dus een dramatisch gebeuren zijn geweest, temeer omdat de dissertatie van Sierksma grotendeels een kritiek was op de fenomenologische methode die Van der Leeuw in de godsdienstwetenschap had ontwikkeld. Van der Leeuw had het manuscript Van Sierksma’s proefschrift nog in het geheel gelezen en de drukproeven heeft hij ook grotendeels mede gecorrigeerd. Sierksma gedenkt zijn leermeester in de inleiding als een zeer groot geleerde ‘die steeds zoekend naar wegen en grenzen, alleen koninklijke wegen ging en alleen natuurlijke grenzen erkende.’ (…) ‘Er blijft niets anders over dan dit proefschrift, waarin ook de aanvallen op zijn werk zijn glimlachende goedkeuring hadden, op te dragen aan zijn nagedachtenis.’

_par009199901ill0031

W.F. Hermans, F. Sierksma en D. Vriesman, Luxemburg, 1953 ( foto: dbnl)

Hoe Lindeboom Van der Leeuw bij de promotie heeft vervangen, is mij niet bekend. Ook Lindeboom was hoogleraar in Groningen en wel in de kerkgeschiedenis. Hij had zich bekendheid verworven door een inmiddels klassiek geworden boek, dat al in 1929 was verschenen: Stiefkinderen van het christendom. Het is een historische studie naar sektariërs en ketters door de eeuwen heen. Theologische anarchisten, zo zou je ze ook kunnen noemen. Ik ben direct naar dat boek op zoek gegaan. Het bleek dat er een exemplaar aanwezig was in de Provinciale Bibliotheek in Leeuwarden, maar ik wilde natuurlijk zelf een origineel bemachtigen. Dat is tegenwoordig niet zo moeilijk. Je googelt even op internet en dan zie je welk antiquariaat er nog een in voorraad heeft. Dat bleek een antiquariaat in Dieren te zijn. Dat wonderlijk plaatsje tussen Deventer en Arnhem, met een heel mooi, oud stationnetje. Vroeger zei de conducteur daar altijd: ‘Dieren uitstappen. Mensen blijven zitten.

Hoe dan ook, ik heb het boek besteld en een paar dagen later werd het mij keurig toegestuurd in een grote kartonnen doos. Het blijkt nog in redelijke staat te verkeren. De band is wat beschadigd en er zitten wat bruine vlekken op de titelpagina, maar dat is dan ook alles. Op de Franse pagina trof ik een klein ex-librisstempel aan met de naam R.B. Evenhuis. Na opnieuw even googelen kwam ik erachter dat dit een predikant was die in 1965 Ook dat was Amsterdam het licht deed zien, een 5-delig standaardwerk over de kerk der hervorming in de gouden eeuw. De goede man zal wel niet meer leven, anders komt zo’n boek niet in een antiquariaat in Dieren terecht.

Slide1

Ik heb Stiefkinderen van het christendom nog niet gelezen, maar ik ben natuurlijk wel nieuwsgierig naar de inhoud. Kennelijk was er al in de jaren twintig van de vorige eeuw serieuze aandacht voor de ketterse geschiedenis van het christendom. De romantische traditie ven de negentiende eeuw had een andere kant van de religie aan het licht gebracht. Het gevoel ging het dogma verdringen. De natuur werd meer centraal gesteld, niet in de laatste plaats door een herleefde belangstelling voor Spinoza. De opkomst van de psychologie aan het einde van de negentiende eeuw wierp nieuw licht op de psychologische aard van de mens, wat zijn repercussies had op het denken over de religie.

In de periode rond 1900 stond spiritualiteit hoog in het vaandel. Men wilde meer weten over de rijke verscheidenheid die de religie als persoonlijke ervaring te bieden had. William James schreef zijn ‘Varianten van religieuze beleving‘ al in 1902, twee jaar na het hoofdwerk van Freud Die Traumdeutung. De theologische benadering van Schleiermacher kreeg uiteindelijk een vervolg bij Rudolf Otto met zijn nadruk op het irrationele element in de religieuze ervaring. Zo ontstond stilaan een verruimde blik op het fenomeen religie. Daarbij kwamen niet alleen de religies van primitieve volken en niet-westerse culturen, ook die van ketters en sektariërs in een ander licht te staan.

De geschiedenis van de ketterij bracht ook andere typen christenen aan het licht. De driedelig die Vestdijk hanteert in zijn boek De toekomst der religie – te weten: het metafysische type, het sociale type en het mystieke type – , was in zekere zin al door Lindeboom voorbereid met zijn driedeling in het intellectualistische, het socialistische en het mystieke type. Niet alleen Simon Vestdijk maar ook Fokke Sierksma moet het werk van Lindeboom goed hebben gekend. Sterker nog, Sierksma verwijst ernaar in stelling XVIII van zijn proefschrift die luidt ‘

‘Bij een verdieping in dieptepsychologische zin van Lindebooms’s waardevolle psychologische beschouwingen verdienen ook de alchemisten een eigen zinvolle plaats in de ‘rij der stiefkinderen van het christendom’.

Daarmee was zijn kritiek op de methode van Van der Leeuw in een notendop verwoord. De godsdienstfenomenologie had immers de godsdienstpsychologie van Jung tot dan toe links laten liggen en dat was Sierksma een doorn in het oog. Vestdijk daarentegen nam Jung wel degelijk serieus. Jung had voor alles belangstelling wat ook maar iets met religie te maken had. Niet alleen de lange stoet van ketters, die Lindeboom behandelt, zoals de Manicheeërs de Katharen, de Waldenzen, de mystici, de reformatorische individualisten, de Mannen van het inwendig woord van de Heilige Geest, de sociale ketters uit de hervormingstijd, de ketters van het humanisme, de natuurwetenschappelijke en de theosofische verlichting, Paracelsus, Jacob Böhme, de Seekers, de Quakers, de Behmenists, de Vrijdenkers, de Theosofen. de Collegianten, de Gichtelianen, de Hernhutters en de Plockhoyisten.

Dit bonte gezelschap was voor Jung nog niet genoeg. Hij richtte zijn aandacht ook ver buiten het christendom: op de Tao – jawel, ook Jung had belangstelling voor de Tao! – maar ook op het animisme, de Eleusische mysteriën, het polytheïsme, de zonnemythologie, de mythe van het goddelijk kind, de triniteit en de quaterniteit, en de gelijkenis tussen Osiris, Christus en Dionysus, het Zenboeddhisme, Yoga en mandala’s. Kortom, te veel om op te noemen.

De religie heeft  waarschijnlijk nog veel meer stiefkinderen dan kinderen gehad. Veel van die wonderlijke varianten zijn inmiddels ver achter de horizon verdwenen. De eclips van het christendom in het proces van de secularisering heeft ons niet alleen de blik op ‘de toekomst der religie’ ontnomen, maar ook op het verleden met al zijn dwarse eenlingen en onruststokers. We gaan wellicht een tijd tegemoet dat het christendom zelf een ketterij zal worden. Daarmee is deze religie weer terug bij af, want de eerste christenen waren de stiefkinderen van het Jodendom. Zij waren de eerste anarchisten. Het christendom begon als een ketterij. De ware erfgenamen van Christus waren de dwarsliggers door de eeuwen heen.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)