What’s in a name?

Het is al weer lang geleden dat ik Freark van der Wal ontmoette bij een opening in het Fries Museum. Hij vertelde mij toen dat ik een boek van de Belgische filosoof Antoon van den Braembussche moest lezen, dat als titel had: ‘Denken over kunst, een kennismaking met de kunstfilosofie’. Daarbij het hem een passage getroffen, waarin de Italiaanse schrijver Cesare Pavese werd geciteerd, die schrijft: 

‘Interessant is de idee dat het gevoel in de kunst het zuiver mimetische deel is, de nauwkeurige beschrijving van de stilte der zee.’

Deze woorden waren bij Freark blijven hangen, temeer omdat Van den Braembussche hieraan had toegevoegd, dat Pavese het woord ‘mimesis’ (dat wil zeggen: de nabootsing van de werkelijkheid) in deze context overdrachtelijk had bedoeld.

Het duizelde mij even bij deze opeenstapeling van moeilijke woorden. Vervolgens ontspon zich tussen Freark en mij een discussie over de ware betekenis van deze uitspraak van Pavese. Bedoelde hij te zeggen, dat het bij de nabootsing van de werkelijkheid niet gaat om de natuurgetrouwheid, waarmee de werkelijkheid in een kunstwerk is weergegeven, maar om het gevoel dat door de kunstenaar in de weergave is gelegd? 

Of wilde Pavese beweren dat er in feite helemaal niet zoiets als ‘mimesis’ bestaat? Elke vorm van nabootsing, hoe natuurgetrouw ook, verraadt immers tegelijk ook het innerlijk van degene die nabootst. De mimesis is uiteindelijk niet meer dan een nabootsing van een beeld dat correspondeert met een innerlijk beeld bij de kunstenaar en niet zozeer met een uiterlijk beeld dat in de werkelijkheid voorhanden is.

Bent u er nog? Deze anekdote moest ik even kwijt. Aan dat gesprek tussen Freark en mij moest ik terugdenken, toen ik van de week samen met hem rondliep op deze prachtige tentoonstelling in het melklokaal. Wij hadden het toen over over hoe ingewikkeld kunstenaars soms over hun eigen werk kunnen theoretiseren. Tot die slotsom waren wij gekomen naar aanleiding van een recentelijke tv-interview van de Belgische schilder Luc Tuymans, een interview dat niet om aan te horen was. Wat kon die man ouwehoeren! 

En terwijl wij zo spraken werd ik getroffen door het betoverende scala van gelaagde kleuren en tinten in de schilderijen en tekeningen om mij heen. Het onderling verband van deze kleuren en tinten leek mij niet in woorden vatten, maar ook dat wonderlijke handschrift in de getekende en geschilderde vormen. Beide – het kleurenpalet en het handschrift van Freark – onttrekken zich niet alleen aan de nabootsing van de werkelijkheid, maar ook aan de weergave in taal.  

De planten en bloemen in Frearks tuin in Zurich, en de zwevende kogels die voortdurend van gedaante veranderen en de gestalte aannemen van lipsticks of wijzende trompetten of wat dan ook. Wat betekent hier het begrip ‘mimesis, de nabootsing van de werkelijkheid? Wat wordt hier eigenlijk nagebootst? Is het een uiterlijk beeld van de werkelijkheid of een innerlijk beeld in de verbeelding van de kunstenaar. 

Ik heb het werk van Freark kunnen volgen sinds het begin van zijn loopbaan in het midden van de jaren tachtig. En telkens weer kwam deze vraag in zijn werk naar voren. Wat is de werkelijkheid waar we naar kijken? Het gaat er niet om wat je ziet, maar hoe je het ziet. Het onderwerp doet er eigenlijk niet zoveel toe. Al vanaf het eerste begin schilderde hij wat direct voor handen was. In zijn kleine huis in Loënga, dat had toebehoord aan Maria van Everdingen, was dat het nabijgelegen kerkhof, in een schilderij waarin niet alleen de kleur en de verf maar ook de zon en de maan op drift leken geraakt. Later, toen hij verhuisd was naar Zurich, waren het de schapen op de dijk en de ondergaande zon die weg leken te drijven in het niemandsland tussen golven en wolken. 

De wisselwerking tussen werkelijkheid en de nabootsing, tussen het origineel en de reproductie daarvan, dat was van begin af aan de rode draad in zijn werk. Het was een thematiek die in de jaren tachtig ook in de filosofie opdook. Bestaat er wel een origineel of is alles representatie? Die vraag kwam centraal te staan in het postmodernisme, een vraag die voortaan ook het leitmotiv werd in het denken over kunst. 

Ook in het denken van Freark over kunst. ‘De val van de reproductie’ zo luidde de titel van een kenmerkend schilderij van hem uit de jaren tachtig. Het zou het motto van zijn gehele oeuvre kunnen zijn. Beelden, afbeelden, uitbeelden, verbeelden… die begrippen lopen in het werk van Freark voortdurend door elkaar. Ze zijn niet te vangen in woorden. Het  antwoord dat je hierop kunt geven is: kijken en nog eens kijken. 

Wat ik nu hier voor u aan het doen ben, is dus pure onzin. Sterker nog, het is geouwehoer. Ik probeer woorden te vinden voor iets wat er niet is. Een waarheid die geen waarheid is, maar alleen maar verf. The truth in painting, zo heette een belangrijk boek van de filosoof Jacques Derrida in de jaren tachtig. Welnu, die waarheid bestaat niet, zoals de filosofie in die tijd tot de ontdekking kwam dat er mogelijk geen enkele waarheid bestaat. 

Alles is representatie. De taal, waartoe wij veroordeeld zijn, is doortrokken van een leegte. De woorden die wij uitspreken zijn doorboord met afwezigheid’. En dat alles vanwege een slippend mechanisme dat in elk verwijzingssysteem werkzaam is. In de taal, maar ook in de schilderkunst. Wat we zien is er niet. Het was er. Wat we zeggen is niet waar. Het was een weergave van wat waar zou kunnen zijn. Maar niets is waar, en zelfs dat niet. We kennen de dingen niet. Weten alleen maar de namen van de dingen. Het uitspreken van woorden is als het schilderen van namen.    

What’s in a name?

Het moet in 1984 zijn geweest, bij de opening van de tentoonstelling van de provinciale kunstaankopen in het Provinciehuis in Leeuwarden, dat ik werd aangesproken door Maria van Everdingen. Zij vertelde mij dat ze een zeer begaafd, jong kunstenaar had leren kennen, wiens werk ik nodig moest gaan bekijken. Freark van der Wal was zijn naam. Who the hell is Freark van der Wal, dacht ik toen. 

Nogmaals, what’s in a name? 

Een paar maanden later, maakte Freark zijn debuut met een solotentoonstelling in het Coopmanshûs, een tentoonstelling die in de Leeuwarder Courant door Rudy Hodel als een ‘droomdebuut’ werd bestempeld. Een mooiere start voor een jong talent leek ondenkbaar. In de jaren tachtig leek de carrière van Freark een hoge vlucht te gaan nemen. 

Vijf jaar later, in 1989, werd ik gebeld door de directeur van het Museum Bommel en van Dam in Venlo. Hij liet mij weten dat men dat jaar de Bommel en Van Dam prijs wilde toekennen aan een talentvolle, Friese kunstenaar, maar dat men bij de eindbeoordeling was blijven steken bij een onmogelijk dilemma. Er waren twee jonge, Friese kunstenaars  die beiden even getalenteerd leken te zijn. Aan mij werd de vraag gesteld wie men moest kiezen. Freark van der Wal of die andere, wiens naam ik hier uit beleefdheid nu niet zal noemen. 

En wederom…  what’s in a name? 

Ik heb destijds bedankt voor de eer en gezegd dat beide namen mij even lief waren en bovendien verwezen naar twee jonge kunstenaars die inderdaad allebei heel veel talent hadden, en dat de jury zich aan geen van beiden een buil zou vallen. Het is uiteindelijk Freark mogen worden. Met die andere jonge kunstenaar is het overigens niet verkeerd afgelopen. Integendeel. Wonderlijk genoeg zijn ze nu beiden, zo’n drie decennia later, bezig net het schilderen van hun eigen tuin. Alsof dat het laatste is wat een begenadigd schilder te doen heeft. 

Maar hoe schilder je je eigen tuin? Zoals ik al zei, van begin af aan heeft Freark nagedacht over het schilderen. De woorden ‘denken over kunst’ – zoals het boek van Antoon van den Braembussche heette, golden voor  Freark zelf als geen ander. In die zin hoort hij beslist niet bij dat selecte gezelschap van Friese kunstenaars die de mythe als een nostalgisch aureool met zich meetorsen en zelf niets over hun werk willen of kunnen zeggen, omdat je de mythe beslist niet moet verbreken. Omdat alles puur intuïtie is. Omdat kunst een kwestie van gevoel of van de onderbuik. De kunst van Freark komt niet voort uit de onderbuik. Waarmee allerminst is gezegd dat zijn schilderijen en tekeningen geen gevoel zouden hebben. 

Freark schildert en tekent, terwijl hij nadenkt en steeds dieper graaft naar hoe je moet schilderen, wat er gebeurt met het schilderen, in het schilderen, door het schilderen… met het mengen van de verf en het aanbrengen van de pure kleur die helemaal niet puur is, maar telkens weer een duizeldun vertakte mengeling van ongrijpbare tinten die zich op het doek aaneenvoegen tot een alchemistische synthese van verf en poëzie…. U begrijpt, ik begin weer te ouwehoeren…

En toch, misschien is dat wel het geheim van deze begenadigde schilder, die zelf – als de persoon Freark van der Wal –  het grootste geheim vertegenwoordigt. 

Wie is Freark van de Wal? What’s in a name? 

Nog altijd is hij het niet volledig ontdekte, grootste talent van Friesland. 

Het wordt hoog tijd dat in dit melklokaal dat best bewaarde geheim nu eindelijk eens wordt onthuld. 

(Deze woorden werden gisteren uitgesproken bij de opening van de tentoonstelling The Green and Bullets in het melklokaal in Heerenveen)

Reageren is niet mogelijk.