De duende van Picasso

Onlangs heb ik dit boek geleend bij Tresoar: Picasso’s Picassos (1961) van David Douglas Duncan. Het ziet er een beetje verfomfaaid uit, ongeveer zoals het exemplaar op de foto hierboven. Het weegt ook zeker drie kilo, maar het is wel een prachtig boek, vooral door de schitterende kleurenplaten. Die zijn achteraf ingeplakt – zoals het hoort – en gedrukt volgens een heel bijzonder drukprocedé. Ik denk dat er tegenwoordig niet meer zulke mooie kunstboeken op de markt worden gebracht. De foto’s werden gemaakt door de Amerikaanse fotograaf Douglas Duncan, die in 1956 het vertrouwen verwierf van Picasso. Zo kreeg hij toestemming om in de buitenverblijven van Picasso in Cannes en Vauvenargues al zijn werken te fotograferen. Hij maakte ook prachtige foto’s van Picasso zelf. Bij de werken van Picasso, die Douglas Duncan fotografeerde, zaten ook honderden, tot dan toe onbekende schilderijen en tekeningen, onder meer uit de periode 2 april tot 5 mei 1936, toen Picasso in een geestelijke crisis verkeerde. Dat was achteraf een beslissende periode, niet alleen in Picasso’s leven, maar ook in het oeuvre van deze kunstenaar die ook wel ‘de kunstenaar van de eeuw’ werd genoemd.

In negentiende eeuw met zijn groeiende tweespalt tussen idealisme en materialisme ontstond een controverse tussen imaginaire vervoering en extreme objectivering. Als  reactie daarop werd de kunstenaar faustisch. Zo kon de duivelskunstenaar Pablo Picasso uiteindelijk het toonbeeld worden van de twintigste-eeuwse mens. Picasso werd de spiegel van alles wat mis was met de moderniteit, maar hij werd ook de  man die alles kan, de kunstenaar die alle wetten overtreedt en zich telkens weer vernieuwt. Picasso werd de verpersoonlijking van alles wat Freud en Nietzsche over de mens hadden beweerd. Hij was het ‘uit het lood geslagen dier’, de mens op drift. Sterker nog, hij was de drift zelf, de lust van de man die zijn basis vindt in een dierlijke agressie, de doodsdrang ook, de wil tot macht en de drang naar vernietiging, Kortom, Picasso was alles wat er je maar in hem wilde zien. Hij was een blauwbaard en een vrouwenversierder. Hij was het beest dat in de moderne mens was komen bloot te liggen na de dood van God.

Die ene maand in het jaar 1936 is een periode van Picasso waar veel over is geschreven. Ook het artikel, dat Fokke Sierksma in 1975 in Totwaer publiceerde, gaat grotendeels over deze korte periode. Bij het schrijven heeft Sierksma het boek Picasso’s Picassos bij de hand gehad. De tekst van Douglas Duncan vond hij maar niks, maar dat valt bij lezing best wel mee. Het is achteraf wonderlijk, dat de tekst van Sierksma zelf, die maar liefst 42 gedrukte pagina’s omvat, destijds door de redactie van Trotwaer zonder enige illustratie werd afgedrukt. Wellicht waren die illustraties te duur vanwege het copyright. Hoe dan ook, ik denk niet dat de gemiddelde Trotwaer-lezer er destijds veel van begrepen zal hebben, want die illustraties zijn wel noodzakelijk voor het kunnen volgen van de tekst.  Ik heb nog even gedacht dat Fokke Sierksma wellicht hetzelfde Tresoar-exemplaar heeft gebruikt als ik nu in huis heb. Hij zat ’s zomers vaak in zijn vakantiehuisje in Wiske bij Workom, dus dat zou zomaar gekund hebben. Maar het oude uitleenfiche, dat nog achter in het boek zit, vermeldt geen uitleendatum in het jaar 1975. Bovendien mocht het boek destijds niet eens uitgeleend worden. Kennelijk verkeert het inmiddels in zo’n  gehavende staat, dat dit wel mag.

4 april, 1980(3)0001

De Friese versie van het Trotwaer-artikel staat inmiddels online (hier), maar wederom zonder illustraties. Tegenwoordig kun je die er gemakkelijk bij zoeken, omdat het totale werk van Picasso te vinden is op de site Online Picasso Raisonné.  

De kunst van Picasso, zo wordt beweerd, is primair een agressieve reactie op de onweerstaanbare seksuele aantrekkingskracht van de vrouw. Hij zette de wereld opnieuw in elkaar uit woede dat hij zijn driften niet in bedwang had. De vrouw werd door hem letterlijk afgebroken en opnieuw van de grond af opgebouwd. Schoonheid wordt onttakeld en opnieuw geconstrueerd. Dat gebeurde allerminst in dolle razernij, maar stap voor stap en uiterst bedachtzaam. Picasso deformeerde niet. Hij formeerde. Niet verbeelden, meer béélden, dat was het nieuwe adagium. Hij schiep de vrouw opnieuw volgens zijn eigen formele wetten. En onderwijl vond hij iets nieuws uit: een nieuwe basis voor de kunst. Wie daar iets op tegen had werd de mond gesnoerd. Trouwens, wat is een criticus? ‘Critici’, zei Picasso, ‘zijn te vaak mensen met cijferlijsten voor het zingen van vogels.’ Maar deze vogel zong wel een heel vreemd lied.

Wat dreef Picasso? Wat was echt in zijn kunst? En wat was een theatraal spel van Eros en Thanatos, zoals ook elk stierengevecht een theaterstuk is van drift en dood? Als het waar is dat de moderne kunst de ware stem van de mens één keer in al zijn waarachtigheid heeft laten horen, dan heeft Picasso door zijn gedrevenheid die stem wellicht laten klinken. Mooi of lelijk was niet langer van belang.

De industrialisatie, de urbanisatie en de koortsachtige versnelling van het moderne leven hadden niet alleen angst en vervreemding gecreëerd, maar ook een macaber vermoeden over de ware wetmatigheden in de ons omringende werkelijkheid. Zelfs in onszelf. Die wetten waren volgens Picasso niet van de god Apollo afkomstig, maar van de niets ontziende driften in de dithyramben van Nietzsche. Maar – zoals Camus schreef in De mens in opstand (1951): ‘Dionysus’ naam heeft slechts de dithyramben aan Ariadne onsterfelijk gemaakt, die Nietzsche schreef in zijn waanzin.

De Spaanse dichter en toneelschrijver Frederico Garcia Lorca heeft ooit gesproken over een demonische kracht die kunstenaars en dichters volledig in bezit kan nemen. Het was een tijdelijke, trance-achtige staat van bezetenheid, een kracht die diep van binnen komt en die – in tegenstelling tot de Engel of de Muze – dood en vernietiging niet ontvlucht, maar juist opzoekt. Garcia Lorca herkende deze innerlijke kracht, die hij ‘duende’ noemde, in de Spaanse volkscultuur en vooral ook in de dans van de Flamingo die voortkomt uit de pijn van het hart en altijd het merg van de vorm opzoekt. Die duende moet ook Picasso hebben gekend.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)