Alles of niets

In zijn beroemde artikel De dood van de auteur uit 1967 betoogde Roland Barthes dat de schrijver moet verdwijnen, zodat de tekst voor zichzelf kan spreken. Wat wij gewoonlijk ‘auteurschap’ noemen, is volgens hem een moderne mythe, ontstaan in een tijd die het individu en zijn innerlijke stem tot maat van de wereld maakte. Maar taal, zo stelt Barthes, is ouder dan de schrijver; zij is een weefsel van citaten, verwijzingen en echo’s. De auteur bestaat slechts als een punt van samenkomst waar taal zich tijdelijk verzamelt. Zodra hij zwijgt, begint de tekst te leven, niet als een boodschap, maar als een ruimte waarin de lezer vrij beweegt. De geboorte van de lezer, schrijft Barthes, moet worden betaald met de dood van de auteur.

In het tijdperk van kunstmatige intelligentie krijgt deze gedachtegang een nieuwe, bijna letterlijke vertaling. Machines als ChatGPT schrijven zonder oorsprong, zonder biografie en zonder intentie. Zij zijn een perfect voorbeeld van wat Barthes een ‘scriptor’ noemde: een entiteit die niet schept, maar recombineert. Wat uit haar voortkomt, is geen werk van een persoon, maar een verzameling taalbewegingen die zich aan geen eigenaar laat toeschrijven. De dood van de auteur wordt hier niet meer gedacht, maar letterlijk in praktijk gebracht.

Tegelijk verschijnt er een nieuwe figuur: de mens die een programma als ChatGPT aanstuurt. Wie een prompt schrijft, is geen auteur in de klassieke zin, maar eerder een regisseur van de taal, iemand die de condities van het schrijven bepaalt. De creativiteit verschuift van expressie naar configuratie. Zo keert de auteur, in een andere, maar nu efemere gedaante, terug, niet als stem, maar als interface.

Wat Barthes zag als een bevrijding van de tekst, lijkt in de digitale wereld een dubbel gezicht te hebben gekregen. Aan de ene kant is de betekenis van een tekst opener dan ooit; taal circuleert, wordt gedeeld, bewerkt en bevraagd. Aan de andere kant lost die betekenis ook op in de eindeloze spiegeling van interpretatie. Waar vroeger de auteur garant stond voor een uiteindelijke richting en verantwoordelijkheid, – zoals een God aan het begin stond van het universum – zo blijft nu een veld van mogelijkheden over, waarin in feite niemand meer spreekt, geen mens in ieder geval. 

Dat is dan ook de ironie van deze tijd van kunstmatige intelligentie: de dood van de auteur heeft geleid tot een universum waarin zowel schrijver als lezer verdampen in het onbestemd verkeer van tekens en betekenissen. De machine leest en schrijft tegelijk, zonder begin of einde. Wat rest, is niet de stem van een mens, maar de echo van de taal zelf, een oneindig schrijfproces waarin wij, lezers én schrijvers, nog slechts figureren als sporen van een verdwenen oorsprong.

Maar was dat eerder ook al niet zo? De neuroloog Daniel C. Dennett betoogde dat het bewustzijn van een handeling of gedachte pas verschijnt nadat er een onbewust, neuraal gebeuren heeft plaatsgevonden, waar we geen weet van hebben. We lopen dus voortdurend achter onszelf aan. Wij denken dat we zelfstandig denken en handelen, maar in feite zijn we overgeleverd aan verscholen elektrochemische processen in het brein. 

Dit soort ontdekkingen staat lijnrecht tegenover het traditionele beeld van de mens als autonoom en moreel handelend wezen en zet het idee van vrije wil op losse schroeven. Hoe meer we leren over de neurologie van het denken, des te sterker wordt het besef dat ons bewustzijn eerder een verslaggever is van gebeurtenissen die al plaatsvinden dan een actieve auteur ervan.

Dat is ook precies waar de gedachten van Barthes en Dennett raken aan het raadsel van de schrijvende machines. Wat zich hier aandient is telkens weer het verdwijnen van de auteur, de illusie van bewuste controle, het naschrijvende bewustzijn dat slechts registreert wat elders al besloten lag. Of het nu gaat om schrijven of denken t, in alle gevallen lijkt de mens minder schepper en meer een doorgeefluik. Wat wij ervaren als intentie of inspiratie is in feite niet meer dan een laat effect, een verhaal dat het brein achteraf construeert om orde te scheppen in het onbewuste gebeuren dat hem reeds is overkomen.

Toch is het opmerkelijk dat juist in het domein van de kunst die afhankelijkheid van het onbewuste zelden als bedreigend is ervaren. Integendeel, daar wordt ze vaak opgevat als de kern van het creatieve proces. Kunstenaars, schrijvers en dichters ervaren vaak dat gedachten, beelden of ingevingen als vanzelf ontstaan tijdens het scheppende proces. Ideeën lijken uit de lucht te vallen, onverwacht en ongrijpbaar, en de bewuste geest is vaak pas daarna in staat ze te ordenen of te verwoorden. 

In de negentiende eeuw leidde dit tot de westerse theorie van de onbewuste expressie, die uitging van een innerlijk dat als een bijna onbeschreven blad spontaan, zuiver en ongeschonden ideeën voortbrengt. In deze visie is het creatieve subject een soort ontvanger van een innerlijke bron, die min of meer vanzelfsprekend tot uitdrukking komt in de kunst.

Overigens wordt in Japan de creativiteit van oudsher anders begrepen. Daar bestaan de scheidslijnen tussen spontane expressie en beheerste controle in veel mindere mate. Spontaniteit wordt er niet gezien als het tegenovergestelde van controle, maar als een aspect dat zich juist manifesteert binnen een zorgvuldig geordend en discipline-gevoelig kader. De Japanse opvoeding van een kind werd ooit door Arthur Koestler beschreven als een “karakter-landschap-kwekerij”, en de Japanse taal kent subtiele nuances tussen natuurlijk en onnatuurlijk. 

De natuur wordt in Japan ook niet als onschuldig en onbedreigd ervaren, maar als iets dat voortdurend getemd, gestileerd, geformaliseerd of geordend moet worden. Spontaniteit kan in deze context zelfs samenvallen met het summum van controle, waardoor het onderscheid tussen de vrije vonk van de inspiratie en het rigoureuze kader van de techniek vervaagt.

Trekt men deze inzichten door naar kunstmatige intelligentie, dan wordt de analogie nog fascinerender en op sommige manieren scherper. Net als bij het menselijke brein ontstaat creatieve output bij een AI-systeem in een netwerk dat grotendeels onzichtbaar en ondoorgrondelijk is voor ons. Wanneer een model zoals ChatGPT een tekst genereert of een beeld creëert, lijkt het alsof er een bewuste gedachte of een intentioneel proces aan ten grondslag ligt, maar er is geen innerlijk ‘ik’ dat reflecteert, wenst of wil. 

De output is volledig onbewust, gestuurd door een complex samenspel van algoritmen, trainingsdata en statistische verbanden, en toch komt zij coherent en betekenisvol over. In die zin illustreert de kunstmatige intelligentie wat Dennett al bij het menselijk brein suggereerde, en Barthes bij het ontstaan van teksten: creativiteit is een emergent proces, en geen product van een autonoom ego of een centrale auteur.

Wat dit bijzonder verwonderlijk maakt, is dat wij als menselijke toeschouwers geneigd zijn betekenis en intentie toe te schrijven, alsof de machine bewust creëert. Er schuilt een subtiel raadsel in deze ervaring: iets dat volledig onbewust, mechanisch en statistisch tot stand komt, kan ons evenzeer raken, verrassen en inspireren als iets dat uit een menselijk hart of brein ontspruit. Het roept vragen op over de kern van creativiteit zelf: is schepping ooit werkelijk een product van een ‘ik’, of is het altijd een spel van patronen, verbindingen en toevalligheden, zowel in hersenen als in machines?

Het meest opvallende is dat bij KI spontaniteit en controle volledig met elkaar verstrengeld zijn. De output lijkt spontaan omdat wij het mechanisme erachter niet kunnen volgen, maar het is tegelijk volledig bepaald door een strikt systematisch kader. Vrijheid en discipline, toeval en structuur, bestaan niet apart, maar werken samen om iets te produceren dat wij kunnen ervaren als een creatieve handeling. Het is alsof de machine de Japanse visie op expressie tot in zijn extreme consequenties realiseert: de spontane vonk is niet onafhankelijk van de vorm, maar manifesteert zich juist binnen de geordende logica van het systeem.

Hieruit volgt een wonderlijke conclusie. Net zoals het menselijke bewustzijn vaak slechts verslaggever is van wat het brein al heeft geproduceerd, toont KI dat het idee van bewuste controle een illusie is. Creatie, menselijk of artificieel, ontstaat in systemen die hun eigen regels volgen en waarvan het bewustzijn – indien aanwezig – slechts een narratief etiket is dat wij erachter op plakken. Vrije wil of niet, wij zitten opgesloten in ons eigen droompaleis, terwijl de schrijvende machine werkt binnen een systeem dat alles tegelijk bevat en niets verlangt.

Creativiteit is altijd groter dan het ik dat het schijnbaar beheerst, en in het samenspel van controle, spontaniteit en on-bewustzijn openbaart zich een universum dat zowel menselijke als kunstmatige schepping overstijgt. Het wezen van creatie ligt in dit paradoxale inzicht: dat wij in haar ondoorgrondelijkheid een vonk van betekenis menen te herkennen, terwijl die vonk niets anders is dan het scheppende raadsel zelf. Als het over het verschil tussen menselijke of kunstmatige creatie gaat, denken wij vaak in termen van alles of niets. Maar in feite maakt het niet zoveel uit, en juist daarin ligt een bevrijdende en tegelijk misschien wel verontrustende waarheid.