Sinds drie dagen heb ik geen internet. UPC had onderhoudswerkzaamheden en toen ik het internet weer aan wilde sluiten, crashte de adapter van mijn modem. Schijnt meer voor te komen, hoorde ik. Maar een nieuwe adapter is nog steeds niet per post bezorgd. Gevolg: geen internet en geen telefoon. Dat ik alsnog mijn weblogs kan posten, komt door het ICT-vernuft mijn zoon Jurriaan die een sluipweg heeft gevonden via zijn iPad. Ondertussen begin ik behoorlijke afkickverschijnselen te vertonen. Ik weet niet wat er internet gebeurt. Ik volg geen blogs meer. Zie geen e-mails. Zelfs face-book en linked-in-berichten kan ik niet beantwoorden. Kortom, ik ben een internet-junk zonder methadon. Deze vorm van cold-turkey maakt me zeer onrustig, maar er zit voorlopig niets anders op.
Uit arren moede ben ik de raarste dingen gaan doen. Zo heb ik gisteren een oude hobby opgepakt: ik ben weer gaan schilderen. Op zolder had ik nog een leeg doekje staan dat ik ooit bij de Action heb gekocht. Olieverf en penselen had ik nog genoeg. Dus kwasten maar. Het resultaat is niet om aan te zien. Nee, beste lezer, dat krijgt u dus ook niet te zien. Ook heb ik een poging gedaan mijn archief wat te ordenen, maar toen ik oude correspondentie onder ogen kreeg, werd ik opeens zeer chagrijnig, dus daar ben ik maar gauw mee opgehouden. Sommige dingen kun je maar beter meteen weggooien. De tijd heelt alle wonden, zeggen ze wel eens. Ik geloof er niks van. Geef de tijd vooral geen kans om oude wonden open te rijten. Lees nooit afschriften van oude brieven. De eeltlaag op je ziel is er doorgaans niet tegen bestand.
En natuurlijk ben ik weer aan het lezen. Wat moet je anders als er geen internet is? Zo las ik gisteren het boek Tegels lichten, een bundel beschouwingen over de naoorlogse Nederlandse geschiedenis, die Henk Hofland in 1972 het licht deed zien. Vooral zijn visie op ‘de roerige jaren zestig’ (wat een akelig cliché toch), die dan nog net achter de rug lagen, is na veertig jaar aardig om te lezen. Hofland verklaart de grote omwenteling van dit decennium niet door het gebruikelijke generatieconflict. Het was volgens hem niet een frontale botsing van babyboomers met ‘de regenten’ van voor de oorlog, maar een veel ingewikkelder proces, waarbij met name de ‘tussengeneratie’ het liet afweten. Die vertegenwoordigers van de tussengeneratie hadden hun puberteit en adolescentie tijdens de oorlogsjaren in rook zien opgaan. Zij hadden het vaandel van de oudere elite niet over kunnen nemen. Dat was de generatie dus van ‘de grote drie’: Reve, Mulisch en Hermans, de generatie waartoe ook Hofland zelf behoort. Ze werden geboren in de jaren twintig. Te jong voor de oorlog, te oud voor the sixties. Tja, zou heeft iedere generatie zijn eigen redenen om zich misdeeld te voelen.
Ook ben ik begonnen aan de Schuyt’s biografie van J.B. Charles (W.H. Nagel) – Het spoor terug – die vorig jaar is verschenen. Zo te zien een prachtig boek. Ooit zou ik nog wel eens beknopte biografie van Fokke Sierksma willen schrijven. Volgens mij hebben Nagel en Sierksma veel met elkaar gemeen. Beiden werden getekend door oorlog en verzet. Ze deden daar beiden ook op eigenzinnige wijze verslag van: J.B. Charles in zijn prachtige boek Volg het spoor terug uit 1953. En Fokke Sierksma met zijn novelle Grensconflict uit 1948. Een opmerkelijk verschil tussen die twee is dat Sierksma een zwak had voor Friesland en J.B. Charles een gruwelijke hekel had aan de Friezen (soms kan ik me daar alles bij voorstellen). Zowel Sierksma als J.B. Charles hebben zich in de eerste naoorlogse periode bezig gehouden met literaire kritiek. Niet toevallig hebben zij zich beiden ook kritisch uitgelaten over De Avonden van Gerard Reve. Ze hadden grote moeite met die landerige stemming die zoveel navolging zou krijgen in de jaren vijftig.
De landerigheid van het Parijse existentialisme, dat is het vruchtwater waarin ik ben opgegroeid. Toen ik als puber romans begon te lezen, was het een al treurigheid wat de klok sloeg. Zo herinner ik me dat ik ooit eens op de middelbare school een opstel schreef met als titel ‘Het onvermogen om de ander te bereiken’. Ik kreeg er een tien voor. Helemaal up to date. De jaren van de wederopbouw waren voor menigeen wat Anna Blaman zo fraai beschreef als ‘eenzaam avontuur’. Nee, van die landerigheid moesten J.B. Charles en Fokke Sierksma niets hebben. Van verkapt fascisme ook niet trouwens. Bovendien herkende Sierksma als eerste ‘de schreeuw om godsdienst’ in De Avonden van Reve. Er zijn nu nog literatuurcritici die zelfs in het latere werk van Reve niet die ‘schreeuw om godsdienst’ herkennen. Reve’s bekering zou een ironische pose zijn geweest. Afijn, ik hou er over op.
‘Off-line-zijn’ voert mij terug naar ‘de schoonheid van het echte leven’. Ik ga vandaag nog maar eens herlezen wat ik hierover in april j.l. geschreven heb voor mijn lezing tijdens de Nacht van de filosofie. Wat gebeurt er met je, als opeens de stekker van internet en al die sociale media eruit trekt? Is het waar dat ons brein verandert door het ‘onechte’ leven op internet? Het kan nooit kwaad, denk ik, om dat eens in de praktijk uit te gaan zoeken. Dus: af en toe de stekker eruit. Eigenlijk zou je dat met mensen ook moeten kunnen doen. Even de stekker eruit. Ik praat niet meer met jou. Jij hoort niks meer van me. Ik ben er niet. Onbereikbaar, onzichtbaar, onhoorbaar. Mijn naam is haas. Je kunt de pot op. Morgen ben je de eerste weer, maar vandaag ben ik er even niet. Afwezig wegens sterfgeval. Ik volg het spoor terug. Don’t shoot me, I am only the webmaster.