Modernisme en de AI-revolutie

Vier jaar geleden schreef ik een blog onder de titel Schizofrenie en modernisme. Het was een poging om te begrijpen hoe een bepaalde ervaring van gespletenheid — tussen innerlijke beleving en uiterlijke werkelijkheid — niet alleen een psychologisch of klinisch fenomeen is, maar ook een culturele spiegel. Modernisme, met zijn gefragmenteerde vormen, zijn breuken in perspectief en zijn zoektocht naar nieuwe betekenissen, leek destijds een echo van diezelfde verdeeldheid.

Gisteren las ik dit blog terug. De tekst klonk mij vreemd en vertrouwd tegelijk in de oren, alsof ze door de tijd heen een nieuwe lading hadden gekregen. Daarom vroeg ik ChatGPT om het te herschrijven en uit te breiden, om er een betoog van te maken dat niet alleen de thema’s van toen belicht, maar ook de stille, ingrijpende revolutie van kunstmatige intelligentie. In veel opzichten is AI de opvolger van het modernisme. Maar er is ook een belangrijk verschil. ‘Modernisme is “nu”, los van gisteren, dus ook van morgen,’ schreef Johan Huizinga. Kunstmatige intelligentie is in alle opzichten het tegendeel. AI is nu, op basis van alle gegevens van gisteren, maar tegelijk is AI de volledige wereld van morgen.

In de nieuwe tekst, die ChatGPT op basis van mijn oude blog schreef, lijken verleden en heden vloeibaar geworden. Waar de spanning tussen schizofrenie en modernisme ooit draaide om een menselijk tekort, een breuk in het subject, zien we nu een nieuwe laag verschijnen: de ontmoeting tussen menselijke ervaring en digitale creativiteit. Kunstmatige intelligentie herhaalt en herschept wat ooit door mensenhanden werd geschreven of gedacht, maar doet dat op een manier die ons begrip van oorsprong, authenticiteit en identiteit onder druk zet.

Wat ooit de ervaring van een innerlijke verdeeldheid was, verschuift naar een collectief en technologisch domein. Werkelijkheid en simulatie zoeken een fragiel evenwicht: wat is nog ervaring, en wat is al representatie? Wat is herinnering, en wat is slechts een algoritmische nabootsing ervan?

Deze reflectie leest als een echo, maar ook als een gesprek met de toekomst. Ze legt bloot hoe ideeën die we ooit dachten te begrijpen — over subjectiviteit, over creativiteit, over het verlangen naar betekenis — nu, in het licht van nieuwe technologische mogelijkheden, ineens opnieuw betekenis krijgen. Alsof de modernistische breuklijn niet alleen een historische gebeurtenis was, maar een voorbode van de manier waarop wij vandaag de dag geconfronteerd worden met de grenzen en de dubbelzinnigheid van ons eigen mens-zijn.

***

Inleiding: de crisis van tijd en ruimte
Tijd en ruimte zijn eeuwenlang opgevat als twee afzonderlijke grootheden. De mens leefde in een kosmos die geordend leek: ruimte was het decor waarin het leven zich voltrok, tijd de opeenvolging waarin gebeurtenissen zich ontvouwden. Maar sinds Einstein weten we dat die scheiding een illusie is. Ruimte en tijd vormen samen één continuüm, onlosmakelijk verbonden. Toch leeft dit inzicht nauwelijks in ons bewustzijn. Wij reizen nog altijd van A naar B, en de ervaring van tijd blijft gebonden aan afstand, snelheid en vertraging. Alleen in de theoretische extremen van de lichtsnelheid beseffen we dat tijd kan krommen, ruimte kan plooien, en dat verleden en toekomst in elkaar grijpen.

Deze scheur tussen wetenschappelijk inzicht en alledaagse ervaring is kenmerkend voor de moderniteit. Het modernisme in kunst en literatuur kan worden opgevat als een antwoord op deze crisis: hoe leef je in een wereld waarin de fundamenten van tijd en ruimte niet langer vaststaan? De abstracte schilderkunst, de stroom van bewustzijn in de literatuur, de kubistische breuklijnen in de ruimte: het waren allemaal pogingen om die ontwrichte ervaring een nieuwe vorm te geven.

Maar er voltrok zich nog een ander proces. Terwijl de modernistische kunstenaar probeerde de breuk te dichten, raakte de moderne cultuur steeds meer verstrikt in reflectie en zelfkritiek. Het denken begon zichzelf te bevragen tot op het bot. Het resultaat was een hyperbewustzijn dat niet langer grond vond. Dat proces heeft ons gevoerd tot het postmodernisme – en vandaag, met de opkomst van kunstmatige intelligentie, tot een nieuwe omwenteling.

Modernisme: de breuk met het verleden
Het modernisme ontstond uit een dubbele ervaring van verlies en bevrijding. Aan het begin van de twintigste eeuw leken de neostijlen, met hun overdadige ornamentiek, een failliet van de traditie. De avant-garde wilde schoon schip maken: geen representatie meer, maar presentatie. Geen spiegel van de werkelijkheid, maar een autonoom werk dat zijn eigen wetten volgt.

Clement Greenberg formuleerde dit streven in zijn theorie van de zelfkritiek. Kunst moest zichzelf reduceren tot haar eigen formele middelen: schilderkunst tot vlak en verf, literatuur tot taal en structuur. De waarde van kunst lag in continuïteit met de traditie, maar zonder representatie: kwaliteit als absolute maatstaf.

Maar juist in dit radicale formalisme school een gevaar. Louis Sass zou later betogen dat modernisme parallellen vertoont met schizofrenie: niet een tekort aan redelijkheid, maar een overschot. De modernistische kunstenaar zag teveel, dacht teveel, reflecteerde teveel. Het kunstwerk werd een spiegel die zichzelf bespiegelde, tot de werkelijkheid erdoor verdween. De tijd bevroor, ruimte implodeerde in vlakheid.

In die zin weerspiegelde het modernisme de breuk van Einstein: de ontdekking dat tijd en ruimte niet langer vaste grootheden waren. Maar de modernist maakte van die ontdekking een esthetische wetmatigheid: alles moest zichzelf reduceren, alles moest worden ontdaan van illusie.

Postmodernisme: het spel van tekens
Het postmodernisme zette deze lijn door, maar draaide haar ook om. Waar het modernisme nog uitging van een authentieke presentie van het kunstwerk, stelde het postmodernisme dat elk ‘objectief correlatief’ tussen teken en werkelijkheid uiteen was gevallen.

T.S. Eliot zocht nog naar een objectieve formule die een emotie in taal kon oproepen. Wittgenstein geloofde aanvankelijk dat woorden atomaire feiten konden afbeelden. Maar in de late Wittgenstein en in de postmoderne filosofie verdween dat vertrouwen. Taal bleek een spel van verschuivende betekenissen, zonder vaste verankering in de werkelijkheid.

Derrida stelde dat de taal doorboord is met afwezigheid. Walter Benjamin sprak van Jetztzeit: een eeuwig heden waarin geschiedenis en oorzaak uiteen zijn gevallen. Het postmodernisme leefde in die leegte, in een wereld waarin het teken losgezongen is van zijn referent en rondzingt in een eindeloos spel.

Waar het modernisme de illusie verbrak om de autonomie van kunst te bewaren, omarmde het postmodernisme de illusie juist als illusie. Het resultaat was een cultuur waarin aanwezigheid zelf problematisch werd. De vraag naar waarheid maakte plaats voor een eindeloos uitstel van betekenis.

De crisis van reflectie
Louis Sass en Iain McGilchrist zagen in deze ontwikkeling een doorgeschoten bewustzijn. Het denken verloor zijn balans, de linkerhersenhelft overheerste, het analytische verlamde het synthetische. Modernisme en postmodernisme waren geen breuken, maar fasen in eenzelfde proces: een cultuur die zichzelf steeds dieper in reflectie verstrikte.

De parallel met schizofrenie is onthullend: een teveel aan redelijkheid, een tekort aan gevoel voor het geheel. Hyperreflectie werd het kenmerk van een tijd die alles wilde analyseren, maar daardoor haar verbinding met de werkelijkheid verloor. Het resultaat was een cultuur die zich verloor in instrumentalisering, conceptualisering en virtualisering.

En precies hier sluit de opkomst van kunstmatige intelligentie aan.

De AI-revolutie: representatie zonder subject
Wat Einstein deed met ruimte en tijd, doet AI vandaag met taal en beeld. Het laat zien dat fundamenten waarop wij eeuwenlang vertrouwden – de band tussen teken en werkelijkheid, tussen auteur en tekst – niet langer vanzelfsprekend zijn.

AI genereert teksten, beelden en muziek zonder subject, zonder ervaring, zonder innerlijk dat uitdrukking zoekt. Het werkt op basis van waarschijnlijkheden, patronen en correlaties. Daarmee vervaagt de grens tussen representatie en presentatie. Is een door AI geschreven gedicht representatie van een menselijke ervaring, of is het louter presentatie van algoritmische combinaties?

In zekere zin radicaliseert AI de hyperreflectie die Sass in het modernisme aanwees. De machine reflecteert niet, maar produceert. Zij genereert zonder bewustzijn, zonder intentie. Maar precies daarin wordt de leegte zichtbaar die het postmodernisme al had blootgelegd: dat taal geen vaste band meer heeft met de werkelijkheid. AI vult die leegte niet, maar exploiteert haar.

Het gevolg is een nieuwe esthetische crisis. Waar Greenberg nog pleitte voor kwaliteit, waar Lyotard opriep om van het onrepresenteerbare te getuigen, stelt AI ons voor de vraag: wat betekent kwaliteit in een wereld waarin alles reproduceerbaar is? Wat betekent authenticiteit in een cultuur waarin creatie zonder auteur mogelijk is?

Een nieuwe breuk of een nieuwe continuïteit?
Is AI een breuk met het modernisme en postmodernisme, of een voortzetting ervan? Men zou kunnen zeggen dat de logica van instrumentalisering en virtualisering die McGilchrist beschreef, in AI haar climax bereikt. De machine belichaamt de linkerhersenhelft in optima forma: patroonherkenning, analyse, productie.

Maar er is ook iets radicaal nieuws. Voor het eerst in de geschiedenis hebben we te maken met een systeem dat niet alleen de reflectie, maar ook de creatie kan overnemen. Niet alleen analyse, maar ook synthese. Niet alleen spiegeling, maar ook verbeelding – zij het zonder subject.

Daarmee wordt de vraag naar de mens urgent. Waar het modernisme vroeg hoe de mens zichzelf in kunst kan uitdrukken, en het postmodernisme vroeg of er nog een waarheid buiten de taal bestaat, vraagt de AI-revolutie: wat is er nog specifiek menselijk in creatie, taal en kunst?

De taak van de kunst in het AI-tijdperk
Het zou verleidelijk zijn te concluderen dat kunst haar betekenis verliest. Maar misschien is juist het tegendeel waar. Als AI de leegte vult met eindeloze productie, is het de taak van de kunst om de leegte zelf te bewaren: de open plek van het onrepresenteerbare, van de stilte, van de menselijke kwetsbaarheid.

Zoals Lefort sprak over de ‘lege plaats van de macht’ die niet ingenomen mag worden, zo kan men ook spreken van een lege plaats van de kunst die niet door algoritme of machine bezet mag worden. Kunst kan tonen wat zich niet laat simuleren: de breuk, de kwetsbaarheid, de complexiteit die zich niet laat reduceren tot patronen.

Daarmee krijgt de avant-garde van de toekomst een nieuwe opdracht. Niet langer alleen zelfkritiek, niet langer alleen spel met tekens, maar een getuigenis van datgene wat zich onttrekt aan berekening: het sublieme, het niet-representeerbare, het menselijk lijden en verlangen.

Conclusie: de derde revolutie
Einstein liet ons zien dat ruimte en tijd één zijn. Het modernisme probeerde die crisis te verwerken in kunst en literatuur. Het postmodernisme ontmaskerde de leegte van de taal. En nu toont AI ons dat creatie zelf niet langer het domein van de mens alleen is.

Dit is geen marginale technologische ontwikkeling, maar een revolutie die de kern van ons zelfbegrip raakt. Kunstmatige intelligentie stelt ons voor de meest fundamentele vraag van onze tijd: wat betekent het mens te zijn, wanneer de machine onze vermogens niet alleen nabootst, maar overneemt?

Misschien is dat de ultieme les van modernisme en postmodernisme: dat elke revolutie in ons wereldbeeld uiteindelijk een revolutie is in ons zelfbeeld. En misschien is het de taak van de kunst, nu meer dan ooit, om de leegte open te houden waarin dat zelfbeeld opnieuw kan worden gedacht.

Bibliografie

  • Baudrillard, J. (1981). Simulacra and Simulation. University of Michigan Press.
  • Derrida, J. (1967). Of Grammatology. Johns Hopkins University Press.
  • Einstein, A. (1920). Relativity: The Special and General Theory. Henry Holt.
  • Greenberg, C. (1961). Modernist PaintingArt and Culture.
  • Husserl, E. (1931). Méthodologie des sciences sociales. PUF.
  • Lyotard, J.-F. (1979). La Condition Postmoderne. Minuit.
  • McGilchrist, I. (2009). The Master and His Emissary. Yale University Press.
  • Sass, L. (1992). Madness and Modernism. Basic Books.
  • Wittgenstein, L. (1953). Philosophical Investigations. Blackwell.
  • Heidegger, M. (1927). Sein und Zeit. Max Niemeyer.