AI & de mechanisering van de psychose

Ruim twee jaar geleden schreef ik een lange blogtekst met de titel De mechanisering van de psychose. Wat toen begon als een essayistisch experiment, groeide uit tot de voedingsbodem van mijn manuscript De waan van het schrijven, Harry Mulisch en de creatieve psychose. Dat werd  een persoonlijke en filosofische zoektocht naar de relatie tussen waanzin, creativiteit en literatuur, met Mulisch als gids en spiegel. Inmiddels ligt dit manuscript al weer een jaar op de plank.

Je zou denken dat het na de toekenning van de Van Helsdingenprijs niet moeilijk zou zijn een uitgever te vinden. Maar niets blijkt minder waar. Zeven uitgevers heb ik inmiddels benaderd; zeven keer kreeg ik een afwijzing. En toch — die afwijzingen waren vaak opvallend lovend. “Intrigerend”, “origineel”, “een betoog dat raakt” … maar dan komt het onvermijdelijke maar. Praktische overwegingen, verkoopcijfers, fondsen die niet aansluiten bij het thema. Uitgevers spelen vandaag de dag liever op safe, tenzij je een gevestigde naam hebt.

Natuurlijk, ik zou het boek ook in eigen beheer kunnen uitgeven. Maar dat vraagt een investering die ik op dit moment niet kan dragen. Misschien moet ik een sponsoractie beginnen, of meedoen aan de Vriendenloterij. Ik ben stelling van mening dat dit boek gelezen moet worden, en dat het een publiek verdient. Daarom: wie heeft een tip, een ingang, of misschien zelfs een idee voor een creatieve manier om dit boek bij de juiste uitgever of het juiste publiek te brengen? Alle suggesties zijn welkom.

Maar nu terug naar de lange blogtekst van twee jaar geleden met de titel De mechanisering van de psychose. Ik vroeg aan ChatGPT om deze tekst te herschijven tot  een wat bondiger betoog. Dit was het resultaat.

***

Harry Mulisch, kunstmatige intelligentie & de mythe van het schrijverschap

.

Het vroege werk van Harry Mulisch weerspiegelt het optimistische geloof in technologische vooruitgang dat in de jaren vijftig en zestig de toon zette. Vandaag leven we opnieuw in een tijdperk van snelle vernieuwing. De opkomst van kunstmatige intelligentie – met programma’s als ChatGPT – dwingt ons na te denken over het ambacht van de schrijver. Wat betekent dit voor de mythe van het schrijverschap?

Voor Mulisch was schrijven vooral een kwestie van vorm, niet van inhoud. In De toekomst van gisteren (1972) stelde hij: ‘Er bestaat alleen formele creativiteit. Het probleem is nooit wat te schrijven, maar altijd hoe wat te schrijven.’ Voor wie AI inzet om een tekst te laten maken, lijkt dit een gunstige uitgangspositie. Maar juist hier wringt het. Stijl – datgene waarin Mulisch de kern van het schrijverschap zag – blijkt nog steeds een hardnekkig obstakel voor de machine.

Toch is denkbaar dat ook stijl ooit tot algoritme wordt herleid. De stijltheorie laat immers zien dat er wetmatigheden bestaan. Heinrich Wölfflin bracht de tegenstelling tussen renaissance en barok terug tot een handvol formele opposities. Stel dat het creatieve vermogen van de mens zelf een machine is – organisch, maar functionerend volgens procedures die de klassieke esthetica al heeft blootgelegd. Dan zou de literatuurgeschiedenis niets anders zijn dan een reeks variaties op algoritmen, ooit door kunstmatige intelligentie te ontrafelen. Wat zou Mulisch daarvan gevonden hebben?

In Archibald Strohalm (1951) zegt een personage:
‘Ik ben van plan een verhaal te schrijven, waarin een vent bezig is een verhaal te schrijven. En in dat verhaal schrijft die vent weer over een vent die een verhaal schrijft… en zo tot in het oneindige. En weet je wie die vent uiteindelijk is? … Ik.’

De schrijver die zichzelf eindeloos reproduceert in de alchemistische destilleerkolf van zijn verhaal: dat is de kern van Mulisch’ eerste roman. Hij noemde dit proces autocreatie. Scheppen gebeurt vanzelf, als een biologisch proces, zonder representatie. De woorden ontstaan rechtstreeks, zoals in de waanzin de taal zich ongeremd aaneenrijgt.

Dit idee suggereert dat het creatieve proces cyclisch en zelfreferentieel is. Onderbewustzijn wordt bewustzijn en omgekeerd. De auteur schept zijn personages, die hem op hun beurt mee vormgeven. Maar er is méér: er gaat iets tollen in de taal zelf. Alles draait om het Zelf, dat uitgroeit tot iets onontkoombaars – zoals in een psychose. Daarin kan een gevoel van grandiositeit ontstaan, het idee dat men de architect is van de werkelijkheid. Autocreatie wordt dan een psychotische illusie: het eigen leven als hoofdrol in een zelfgeschreven verhaal. De uitspraak in Archibald Strohalm weerspiegelt precies dat.

Mulisch was gefascineerd door de alchemistische traditie, waarin autocreatie centraal staat. Hij zag de alchemistische transformatie als metafoor voor de menselijke zoektocht naar zelfontplooiing. Autocreatie was voor hem zowel een filosofisch concept als een literair streven: door de verbeelding kon de schrijver een realiteit scheppen die even krachtig was als de werkelijkheid zelf. Tegelijk kan men Archibald Strohalm lezen als het verslag van een psychose.

Autocreatie en waan

De vraag rijst of de roman louter fantasie is, of dat er autobiografische sporen in liggen. Zeker is dat Mulisch eind jaren veertig geestelijk uit balans raakte. In 1947 raakte hij in de ban van een zekere E., een esoterisch denker aan de Amstel. Mulisch was gevoelig voor occultisme, maar zocht tegelijk via logica en taalkunde naar wat hij het Systeem noemde. Van juni 1949 tot mei 1950 overspoelde hem een uitbarsting van visioenen en openbaringen. In Voer voor psychologen (1961) en Mijn getijdenboek (1975) gaf hij er summier rekenschap van.

Archibald Strohalm gaat over de bronnen van de waan, over het vliegwiel van de verbeelding dat op hol kan slaan. Maar de roman gaat ook over het ontstaan van een nieuwe werkelijkheid in taal. In een psychose ontstaat kortsluiting tussen teken en betekende. Mulisch laat die kortsluiting in zijn roman gaandeweg zichtbaar worden, alsof men een middeleeuws wagenspel betreedt, met aan het slot de allegorische apotheose van het poppenspel: alles klapt ineen op het toneel van het bewustzijn.

Persoonlijke ervaring: psychose en taal

Het Oneindige Verhaal van Archibald Strohalm raakt mij persoonlijk. Eind jaren zestig belandde ik zelf in een psychose. Ik studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, waar Frits Staal en Simon Dik het debat beheersten. Staal vertrok naar India om vedische rituelen te bestuderen – oeroude vormen waarin hij de oorsprong van de taal hoopte te vinden.

Het was de tijd waarin Chomsky’s theorieën insloegen. Men droomde van een universele grammatica, diep verankerd in het brein. Ik ontwikkelde een merkwaardige hobby: zinnen verzamelen en wonen in een oneindig universum van taal, dat ik O.O.S. noemde – Out Of Space.

In die periode schreef ik een essay, Wat is een vraag?, geïnspireerd door Wittgenstein. Ik analyseerde de zin ‘Branden ’s nachts de straatlantaarns?’ en bracht alle mogelijke situaties in kaart. Daaruit trok ik een radicale conclusie: het leven heeft geen zin.

Ik staakte mijn studie en begon door de stad te dwalen. Ik voelde me het enige levende wezen in Amsterdam. Op een ochtend belandde ik bij een boeddhistische meditatie in de Raphaëlstraat. Iemand zei dat ik een grote intuïtie had, maar te rationeel was. Daarna liep ik door de stad, mezelf niet meer herkennend in de weerspiegeling van winkelruiten. In de hal van het Centraal Station bleef een bordje me bij: ‘Het is verboden om zich in deze ruimte op te houden voor andere doeleinden dan waarvoor deze ruimte is bestemd.’

Ik begreep dat die ruimte bedoeld was om te wachten. Maar ik wachtte niet. Dus moest ik weg. Maar wat deed ik daar dan wel? Op die vraag had ik geen antwoord. Zo gleed ik weg in een taal die verdween. Wat resteerde was het nietsende niets, waarin opnieuw taal geboren kon worden – zoals in vedische rituelen waarin woorden eindeloos weerklinken. Zoals in Mulisch’ Oneindige Verhaal.

Techniek als het lijk van God

Sinds ik me verdiepte in Mulisch’ orakeltaal fascineert ook ChatGPT me. Kan een AI in een soort psychose raken? Men spreekt van ‘hallucinaties’. Maar sinds de dood van God is taal per definitie metaforisch geworden: muntstukken zonder dekking in een hemelse kluis. De techniek weekte de woorden los van God.

Op 8 april 1966 vroeg Time Magazine: Is God dead? In Nederland organiseerde de VPRO een teach-in over ‘God na de dood van God’. Daar sprak ook Mulisch, die retorisch vroeg: ‘Waar is Gods lijk nu hij dood is?’ Zijn antwoord: ‘Gods lijk is de techniek.’

Mulisch was van nature vrij van religie en ideologie. Dat maakte hem bij uitstek een schrijver van de naoorlogse tijd. Soms nam hij modieuze kleuren aan, zoals in Bericht aan de rattenkoning (1966) of Het Woord bij de Daad (1968). Maar daarnaast had hij een scherp oog voor de diepere wisselwerking tussen mens, techniek en schepping.

Vandaag, nu kunstmatige intelligentie oprukt, zijn Mulisch’ oude ideeën opnieuw actueel. Hij sprak over autocreatie, over techniek als ‘lijk van God’, over de mogelijke verdwijning van de mens zelf. Wat hij destijds visionair formuleerde, raakt nu aan onze eigen toekomst.

De machine-mens en de euforie van de vooruitgang

In de vroege twintigste eeuw werd de machine vaak gedemoniseerd of erotisch geladen. In de jaren zestig daarentegen zag men haar als een euforische uitdaging. Schrijvers experimenteerden met wiskundige structuren, strenge procedés en conceptuele algoritmen – een voorloper van het digitale denken.

Voor babyboomers leek de tijd in 1969 stil te vallen in een eeuwig heden. Maar die gelukzalige stilstand werd gevolgd door een golf van nostalgie naar een voorgoed voorbij tijd. Ook bij Mulisch voltrok zich die breuk. Hij was geen babyboomer, maar ook hij kende het oceanisch verlangen van de jaren zestig – vermengd met alchemie, Jung, Gurdjieff en de Age of Aquarius. Tegelijk schreef hij over machinemonsters en kosmische embryo’s.

Kunnen we het vooruitgangsgeloof in Mulisch’ vroege werk verbinden met de verwachtingen rond AI? Er zijn parallellen, maar ook verschillen. Twee springen eruit: het verdwijnen van ideologie, en de dood van God – die zelfs uit Jorwerd verdween.

Mulisch las Norbert Wiener, de grondlegger van de cybernetica, die waarschuwde voor machines zonder menselijke controle. Hij ontmoette futuroloog Herman Kahn en schreef later spottend over diens voorspellingen. Toch moet Mulisch gefascineerd zijn geweest door de futurologie, het extrapoleren van heden naar toekomst.

Vandaag is futurologie grotendeels passé, maar denkers als Ray Kurzweil houden de droom levend. Hij voorziet een universum doordrenkt met intelligentie. Mulisch zelf vroeg zich in Voer voor psychologen af of mens en techniek samen een nieuwe biologische mutant vormen – een bolvormig wezen met de aarde als skelet.

Fascinatie voor vernietiging

Voor Mulisch was techniek niet alleen bevrijding, maar ook vernietiging. ‘Gods lijk’ betekende uiteindelijk de dood van de tijd. In Het stenen bruidsbed en elders toont hij personages die door vernietiging worden aangetrokken. Eichmann typeerde hij als de ultieme machine-mens.

Zelf voelde Mulisch de verleiding van die fascinatie, maar hij wantrouwde haar ook. Inzicht, zo hoopte hij, kon de vernietigingsdrift doorbreken. Toch bleef er een faustiaanse dubbelzinnigheid: wie het kwaad wil begrijpen, kan het onbedoeld tot leven wekken. Ook de moderne kunst, met haar obsessie voor het sublieme en haar afkeer van mimesis, draagt sporen van een heimelijke hang naar vernietiging.

Na Auschwitz en Hiroshima vond die drang een uitlaat in de Koude Oorlog, en later in ecologische zelfdestructie. Rachel Carsons Silent Spring (1962) zag het verdwijnen van vogelgezang als symbool van een apocalyptische verstoring van de natuur. Zo wordt de Holocaust niet louter een historisch incident, maar een symptoom van een diepere, destructieve onderstroom – een vermoeden dat Mulisch al vroeg moet hebben gehad.

Schrijverschap, tijd en kunstmatige psychose

De mythe van het schrijverschap wortelt misschien wel in de bijzondere verhouding van de schrijver tot de tijd. In Grondslagen van de mythologie van het schrijverschap (1997) schreef Mulisch: ‘Sommige dingen moeten twintig of dertig jaar of nog langer wachten eer zij zich met hun schaduw verenigen en de landing een feit is.’

Het woord reist door de tijd, maar het schrijven zelf kost tijd. Dat element ontbreekt in kunstmatige intelligentie. ChatGPT schrijft niet, maar spuugt uit. Het is schrijven dat vanzelf gaat – een mechanische vorm van autocreatie. Misschien eindigt dit proces wel in een nieuwe gedaante: de mechanisering van de psychose.