“Dit boek gaat over de rouw in al zijn denkbare gedaantes. Onder rouw versta ik niet alleen de gevoelens die ontstaan na het verlies van een geliefd persoon en het proces van herstel dat daarop volgt – of zou moeten volgen. Ik richt mij ook op de rouw die zich kan aandienen bij andere vormen van verlies: een ideaal, een ideologie, een geloof of zelfs iets wat je zelf niet kunt benoemen omdat het zich schuil houdt in het onbewuste. Al deze varianten van somberheid zijn op te vatten als vormen van rouw die hun oorzaak vinden in een verlies. Het was Freud die zo’n honderd jaar geleden voor het eerst een verband legde tussen rouw en melancholie (in casu: depressie). Beide zag hij als reacties op een verlies. De gedachte dat ook een depressie samenhangt met een verlieservaring was tot dan toe ongebruikelijk.
Zo kwam een breed spectrum van het fenomeen rouwen bloot te liggen, niet alleen in het denken, maar ook in de vele gradaties van het gevoel die in samenhang met de rouw te onderscheiden zijn. Dit boek gaat over denken en voelen, de verschillen daartussen, maar vooral over de brug die deze twee registers van de menselijke geest verbindt. In de fraaie woorden die Camus wijdt aan Plotinus – en die ik als motto koos voor mijn betoog – wordt deze brug zichtbaar. Plotinus denkt als een kunstenaar en voelt als een filosoof. Zo zou ik willen schrijven over de rouw, al was het maar omdat het denken daarover alleen op deze wijze mogelijk is.”
Zo luidde een eerste versie voor het voorwoord van mijn boek Het virus van de melancholie. Rouw en depressie bij Freud, Vestdijk en Camus. Ik schreef dit in 2020 en het zou verschijnen, midden in de coronatijd. Het moest voor 1 september af zijn, want dat was de deadline om mee te doen aan de Van Helsdingen-prijsvraag, die om de twee jaar wordt uitgeschreven door de Stichting Psychiatrie en Filosofie. In november 2020 verscheen het uiteindelijk bij Uitgeverij Aspekt. Op 25 maart 2021 kreeg ik te horen dat het boek niet in de prijzen was gevallen bij de Van Helsdingen-prijsvraag.
Dat was even een tegenvaller, vooral ook omdat het daarna behoorlijk stil bleef rondom mijn boek. De landelijke media besteedden er geen aandacht aan. In Friesland was het alleen Omrop Fryslân (radio) die er zendtijd aan wijdde. De Leeuwarder Courant zweeg in alle talen. Sterker nog, in een paginagroot artikel over ‘schrijven in tijden van corona’ werd mijn boek in het geheel niet genoemd. Tot mijn verbazing zag ik een recensie van mijn boek in de Vestdijk-kroniek, naast een recensie van het boek dat Kees ’t Hart samen met zijn naamgenoot Maarten ’t Hart aan Vestdijk had gewijd.
Kees ’t Hart liet mij weten dat hij landelijke recensenten op mijn boek zou attenderen, maar toen kregen Kees en ik ruzie om een onnozele kwestie. Kortom, het was dunne soep al met al. Ik begon mij er al mee te verzoenen dat Het virus van de melancholie stilletjes van de radar zou verdwijnen. Toch is het zeker niet mijn minste boek. Wellicht zelfs mijn meest persoonlijke. Mijn eigen rouw-ervaringen in 2016 na het verlies van mijn eerste vrouw, Marijke, heb ik hierin gecombineerd met beschouwingen over het werk van Freud, Vestdijk en Camus.
Ook de integrale tekst van dit boek heb ik voorgelegd aan AI. Die maakte de volgende samenvatting, gevolgd door de gebruikelijke dialoog van een man en enen vrouw.
***
Rouwen is een universele menselijke ervaring, maar hoe gaan we ermee om in een wereld die haar traditionele religieuze troost heeft verloren? De auteur van “Het virus van de melancholie” onderzoekt de complexe aard van rouw, niet alleen als verdriet om een dierbare, maar ook als een dieperliggend gevoel van verlies van idealen, geloof of zelfs als een vorm van depressie1. In onze geseculariseerde samenleving ontbreken de oude rituelen en collectieve troostplekken, waardoor het “rouwen onder een lege hemel zwaar valt”.
Freud legde ruim een eeuw geleden als een van de eersten een verband tussen rouw en melancholie (destijds een ander woord voor depressie). Hij stelde dat rouw een proces van “rouwarbeid” is, waarbij men zich moet losmaken van het verloren liefdesobject om nieuwe verbindingen aan te kunnen gaan. Echter, de auteur wijst op Freuds eigen strijd om zijn overleden dochter Sophie “los te laten”, wat zijn theorie in twijfel trekt en de gedachte aan een strikt lineair rouwproces ondermijnt.
Moderne rouwdeskundigen, zoals Johan Maes en Ben Schomakers, bieden nieuwe perspectieven die Freuds benadering uitdagen. Maes benadrukt dat rouwen geen proces van ‘loslaten’ hoeft te zijn, maar eerder een voortdurende verbinding met de overledene kan inhouden, waarbij positieve gevoelens kunnen samengaan met verdriet. Hij stelt zelfs dat “levenslange rouw hoeft echt niet pathologisch te zijn”. Schomakers spreekt over verdriet als een “verloren innerlijke zijnsvorm” die blijft bestaan, wat suggereert dat rouw meer een dynamische beweging is dan een afgerond proces. De auteur zelf ervaart dit als een “gekoesterde melancholie”.
De reflectie op rouw en leegte wordt verdiept door de levens en werken van Simon Vestdijk en Albert Camus. Beiden zochten naar een “waardig afscheid van het christendom” in de twintigste eeuw. Simon Vestdijk, zelf geplaagd door terugkerende depressies, beschouwde het schrijven als een essentiële uitlaatklep en exorcistisch ritueel om aan zijn ‘hel van ijs’ te ontsnappen. Hij ervoer depressie als “het grote Niets”, een alles opslokkend, onbenoembaar vacuüm. Zijn schrijverschap werd een middel om zijn innerlijke strijd en gespletenheid tussen ratio en drift te kanaliseren.
Albert Camus daarentegen, omarmde de leegte en het absurde. Hij weigerde de ‘sprong’ naar transcendentie, maar vond juist in deze acceptatie van de aardse, eindige werkelijkheid een “volle macht” en een “vreemd geluk”. Zijn “metafysische opstand” was een aanklacht tegen een God die verantwoordelijk zou zijn voor lijden, maar tegelijkertijd een zoektocht naar de inherente goddelijkheid en schoonheid van de wereld zelf. De auteur merkt op dat ondanks de bewuste ontkenning van het transcendente, zowel Camus als de hedendaagse geseculariseerde mens onbewust nog steeds vasthouden aan religieuze structuren, zoals de “Paulinische tijd-ruimte” of een “suspended belief”.
De COVID-19 pandemie bood een actuele context voor de auteur’s overpeinzingen, en hij zag parallellen tussen de psychologische impact van de crisis en de fasen van rouw. Het ‘coronavirus’ werd een metafoor voor het ‘virus van de melancholie’, een gevoel van verbondenheid dat zich verspreidt en aantoont dat alles in de wereld verbonden is in een “complex-dynamisch systeem”. Melancholie is niet statisch, maar onderdeel van een “ecologie van het bestaan,” onderhevig aan een constante golfslag.
In deze context zien we ook een “spiritualisering van de rouw” plaatsvinden in het publieke domein, soms leidend tot “rouwexhibitionisme”. Rouw wordt bijna een pseudo-religie, waarbij het als een rijke, existentiële ervaring wordt omarmd, los van traditionele geloofssystemen.
De auteur concludeert dat in een tijd waarin de liefde geen anker meer heeft in een grotere transcendente ruimte, rouw kan ontaarden in een “Prolongated Grief Disorder” – een depressie die een permanente staat van rouw wordt. Hij pleit voor een nieuw ‘vertoog over de liefde’ dat opnieuw ruimte biedt voor transcendentie, niet noodzakelijkerwijs in de vorm van een traditionele God, maar als een “vollediger liefde” die de grenzen van leven en dood overstijgt.
Deze “vollediger liefde” zou de wijsheid van het hart moeten verenigen met het verstand, zoals Plotinus voor ogen had, en zich uitstrekken tot in de materie zelf. De “kiem van een vollediger liefde” zou ons kunnen helpen rouwen zonder te vervallen in nostalgie of exhibitionisme, en een nieuw perspectief bieden op het leven na onherstelbaar verlies. Uiteindelijk, zo suggereert de auteur, is “de enige aanwijzing” voor ‘meer tussen hemel en aarde’ de liefde zelf.