Schrijven op het slappe koord

‘Voorbij alle tegenstellingen, aan het eind van de via mystica psychotica, ligt in de visie van de yoga zoals Eliade deze presenteert, niet een 
van de vier mystieke wanen, noch de coincidentia oppositorum, het Absolute of God, maar de paradox. Hierin kun je verlamd en verstrikt raken 
en eenzame kristalkastelen, of verwoed zoeken naar oplossingen in filosofisch doorwrochte geschriften (Schelling). Maar volgens deze oosterse visie kun je via de paradox ook bevrijd raken, verlicht worden en de gedaante van een magische mens-god 
aannemen. Het aardse leven is dan doorzien, doorlicht en vernietigd, het hemelse rijk te licht én te star, te tam én te dwingend bevonden. Wat 
rest ons anders dan evenwichtskunstenaars te worden, balancerend op een koord tussen niets en alles, ons verstoppend voorbij een ‘snijpunt’, spelend 
met dobbelstenen waar de onverlichten slechts de uitkomsten van zien.’

Aldus Wouter Kusters in Filosofie van de waanzin. Met een stelling die zichzelf in de 
staart bijt zou je kunnen beweren dat 
er twee categorieën van mensen 
bestaan: mensen die altijd alles in 
twee categorieën verdelen en mensen 
die dat niet doen. Psychotici behoren tot geen van beide categorieën. Zij menen namelijk dat zij tot beide categorieën tegelijk behoren en brengen dat in hun waanwereld letterlijk in de praktijk. Ze zijn door de spiegel heen gebroken en  beland in de wereld van de Kretenzer paradox. Deze zich doldraaiende tegenstelling berust op de uitspraak ‘Alle mensen liegen’, terwijl die uitspraak wordt gedaan door iemand die zelf uit Kreta afkomstig is. Voor een normaal mens gaat er dan iets rondtollen. De slang bijt in zijn eigen staart.

Een uitspraak kan niet tegelijkertijd op zichzelf en de spreker betrekking hebben. Volgens Wouter Kusters bevatten all zinnen, waarin ‘ik’ voorkomt in feite een paradox, omdat ‘ik’ altijd… ‘zowel uitdrukking (expressie van de spreker) is als beschrijving van een buitenwereld (referentie van een toestand in de wereld waarin de ‘spreker’ betrokken is).’ In die paradox lijkt de psychoticus verstrikt te zijn geraakt. Het is een Moebiaanse lus van zelf-referentie, die wonderlijk genoeg ook in het boek Filosofie van de waanzin als geheel zich manifesteert. Naarmate de finale nadert komt de ontknoping naderbij. De cirkel gaat zich sluiten. De schrijver lijkt met het schijven van dit boek het boek zelf in te gaan sluiten. Alsof hij incarneert in zijn eigen betoog. De kristalstructuur ‘ont-vouwt’ zich in de meest letterlijke zin van het woord. Het kristal gaat fonkelen. Het boek straalt.

Deze Moebiaanse structuur van het betoog heeft iets alchemistisch, alsof de waanzin niet alleen het object is van het betoog, maar ook het subject – de schrijver – de waanzin steeds meer incorporeert tijdens het schrijven. Het proces van het schrijven is een bezwering, een afweer, maar ook een proces van emanatie, een epifanie van de waanzin zelf.  Het schrijven van het boek Filosofie van de waanzin is niet geëindigd in een psychose van de auteur. Hij was vorige week nog op televisie te zien en sprak bijzonder heldere taal. Wat is dan die ontknoping waar het boek naar op weg is? Hoe zal het kristal gaan fonkelen? Gaat het betoog zichzelf in de staart bijten? Eindigt alles in een vorm van waanzin die tegelijk geen waanzin meer is: de ultieme paradox?

Wat betekent het proces van het schrijven voor een psychoticus of iemand die ooit eerder door een psychose is getroffen? Niet alle psychotici gaan schrijven, maar er zijn er die bevangen raken door een schrijfwoede, of sterker nog, die tijdens het schrijven een proces van ontremming ervaren en juist daardoor – of mede daardoor – in een psychose belanden, niet zelden door een gebrek aan slaap. In feite is mij dat overkomen in de tweede januari-week van het jaar 1966. Zeven dagen lang schreef ik vrijwel onafgebroken achter elkaar, dag en nacht. Mijn mede-auteurs van het boek Tegen de tijdgeest, terugzien in een psychose hebben ieder op eigen wijze zo’n schrijfwoede beleefd, direct voorafgaande of zelfs tijdens hun psychose-uitbraak. Wij schreven door tot we er letterlijk gek van werden. Eigenlijk ben ik dat altijd blijven doen. Zeker de laatste jaren op dit weblog.

Bloggen is voor mij: schrijven op weg naar het einde. Elke dag plaats ik een eindige tekst in een denkbeeldige ruimte zonder begin of eind. Ooit ben ik met bloggen begonnen, omdat in mijn brein de balans tussen de input en de output van woorden verstoord was geraakt. Het is een kwestie van spijsvertering. Wat erin komt moet er ook weer uit, zij het in een andere vorm. Zo niet, dan krijg je verstopping en dat moeten we niet hebben. Lang heb ik gedacht dat je iets op moet schrijven, als je het wilt onthouden. Veel mensen denken nog altijd dat dit zo is. Zo maken ze aantekeningen van alles en nog wat. Sommigen houden zelfs een dagboek bij om te voorkomen dat ze vergeten wat ze meegemaakt hebben.

Zelf heb ik ook jarenlang een dagboek bijgehouden, maar bij het teruglezen merkte ik dat ik vrijwel alles vergeten was, juist omdat ik het had opgeschreven. Ik durf dan ook met een gerust hart de stelling te poneren, dat mensen dingen niet opschrijven om te onthouden, maar om te vergeten. Zodra iets op papier staat, wordt de inhoud van het genoteerde uit het geheugen gewist. Schrijven is primair een ontlasting van het brein. Letterlijk zelfs. Wie schrijft is aan de schijterij. Door te schrijven worden de mentale ingewanden gereinigd. Wat resteert is het opgeluchte gevoel dat ook een goede stoelgang teweeg kan brengen.

Soms denk ik wel eens dat het schrijven door de mens is uitgevonden vanuit een behoefte om te vergeten. Het geheugen heeft zich niet geformeerd bij de geboorte van het schrift, maar omgekeerd: de eerste schrifttekens waren rituele markeringen die bedoeld waren om een geestelijke inhoud uit het brein te verdrijven. Het schrift is ontstaan uit een diep gevoelde drang om de ‘demonen van de geest’ uit te drijven. Het schrift is dus in wezen een excorcistisch ritueel. Deze magische oorsprong van het schrift lijkt door sommige antropologische ontdekkingen bevestigd te worden. De eerste tekens stonden in dienst van de tovenarij. Het teken zuigt iets van de geest in zich op om een ‘betekenis’ te kunnen worden en als zodanig aan het brein te ontsnappen.

Taal zit in ons brein. Het is een mentaal gebeuren. Dat wil zeggen, dat taal in onze cultuur verbonden met is met wat je ‘mentalisme’ zou kunnen noemen, een manier van denken die we hebben geërfd van de oude kerkvader Augustinus. Mentalisme houdt in dat alle uitdrukkingen van de taal een verwijzende functie hebben, maar tegelijk dat dit verwijzen een proces is dat zich afspeelt in de geest. Taal is voor een groot deel geestelijk. Of beter gezegd, onze geest is taal. Door de taal hebben we een binnenkant. Maar ook natuurlijk een buitenkant. Woorden staan voor dingen in de werkelijkheid. En als je woorden aan elkaar plakt krijg je volzinnen die staan voor situaties opgebouwd uit allerlei dingen uit de werkelijkheid.

Voordat het eerste teken kon gaan ‘betekenen’, moest er een brug geslagen worden tussen de binnenwereld van de mens en iets dat zich daarbuiten zou bevinden. Of beter gezegd, met iets dat door het betekenen van het teken een ‘buiten’ werd. Een teken slaat geen brug tussen de geest ‘binnen’ en het betekende ‘buiten’, maar de brug zelf is gedeeltelijk ook geest. Het proces van het betekenen is in oorsprong magisch. In het teken wordt iets van de geest naar buiten geworpen. De act van de taal is een ‘extasis’. Het teken steekt uit in de wereld. De geest komt uit de fles. Tekenen is betekenen, dat wil zeggen: het beheksen van de wereld met taal.

In dit licht bezien wordt elke gedachte die ik opschrijf een ontsnappings
poging uit mijn eigen brein. De binnenwereld van mijn brein is even werkelijk als de 
buitenwereld, maar toch blijven het twee gescheiden continenten die niet met woorden, die in de taal hun eigen werkelijkheid hebben, 
overbrugd kunnen worden. Alleen een gedachte, die in taal wordt verwoord, zou een brug te 
kunnen slaan, hoewel geen enkele gedachte tot nog toe de pijlers van die brug tussen binnen en buiten in beeld heeft kunnen brengen. Ook vandaag de dag weet niemand wat er 
werkelijk in ons brein gebeurt bij het verwoorden van een gedachte. Maar toch moet het te verwoorden zijn.

Ik verzamel dan ook gedachten, niet alleen van mezelf maar ook van anderen. Dit is een eindeloze, onzinnige onderneming die 
tegelijk zin en einde heeft. Immers de complete verzameling van alle 
gedachten is zelf een gedachte en kan dus nooit een 
complete verzameling zijn. Hier wringt iets. Er moet dus één gedachte zijn die niet past in de complete 
verzameling van alle gedachten. Alle 
gedachten zitten in potentie binnen in mijn brein. Maar waar zit die ene gedachte die niet past binnen die complete verzameling van alle gedachten? Binnen, buiten, in beide of geen van beide? Wellicht zou 
die ene gedachte de pijlers van de brug tussen binnen en buiten in beeld kunnen brengen. Onderwijl blijf ik voortbloggen als een koorddanser op het slappe koord

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)