‘Wij leven in een tijd van onbehagen en wij weten het’, zo wordt vaak beweerd. Maar wat doen we er aan om dat onbehagen kwijt te raken? De een gaat naar de sportschool, de ander neemt een nieuwe vriendin, een derde gaat weer naar de kerk en een vierde schrijft dagelijks een weblog. Zonder onbehagen zou de wereld verstarren tot een dode planeet. Niets te verliezen en toch bang. Zo heette ooit een boek van Renate Rubinstein. Nu zijn we nog altijd bang en denken we soms zelfs dat we alles kunnen verliezen. De Koude Oorlog is terug. De winter staat voor de deur en alles wordt duurder en duurder.
Onbehagen brengt goede voornemens voort, al was het maar één keer per jaar en zijn ze na een week weer vergeten. Ik heb mij vorige week voorgenomen om ens op te houden met mijzelf te plagiëren. Zelfplagiaat is een doodzonde in de wetenschap, zo lees je tegenwoordig elke dag in de krant. Zelfplagiaat is een woord dat ook helemaal past in deze tijd waarin wij leven, een tijd die continu in herhalingen valt. Ik zal het u nog sterker vertellen: dit weblog bestaat voor meer dan de helft uit zelfplagiaat. Als u dat nooit heeft gemerkt, dan bent u óf een slechte lezer, óf u bent hier vandaag voor het eerst te gast. Ook de hierna volgende tekst heb ik grotendeels al eens eerder geschreven. En daarmee behoort ook mijn goede voornemen voor dit blog meteen ook tot de voltooid verleden tijd. Ik neem de vrijheid van de herhaling, want ik heb niets te verliezen. ‘Freedom is just another word for nothing left to lose..’
Waar heb ik die woorden eerder gehoord?
‘De moderne Europese mens heeft enerzijds de idee van individuele vrijheid omarmd, maar heeft anderzijds het voor het christendom minstens zo wezenlijke andere aspect daarvan, namelijk de opheffing en verheffing van zichzelf tot een rechtschapen gemeenschapswezen, uit het oog verloren. Juist het wegvallen van de christelijke levenservaring heeft gemaakt dat de geroemde subjectieve vrijheid, die mede door het protestantisme en de Verlichting zo’n vlucht heeft kunnen nemen en zich allerwegen heeft geïnstitutionaliseerd, haar substantiële inhoud aan het verliezen is. De mens wordt niet meer gedragen door een culturele bezieling die een boven- individuele betekenis heeft, maar moet alles uit zichzelf halen. Hij is inderdaad een ‘absoluut’ subject geworden, hij zweeft vrij rond in een lege ruimte zonder te weten waarheen. Freedom is just another word for nothing left to lose, zong Janis Joplin in de jaren zestig.’
Dat schrijft Ad Verbrugge in zijn boek Tijd van Onbehagen, filosofische essays over een cultuur op drift. Het boek is al weer achttien jaar geleden verschenen, maar als je het mij vraagt is het nog altijd actueel. Vooral het hoofdstuk ‘De dood van God, Verlichting, religie en de toekomst van het Westen’ is een indringende tekst, waar je niet zomaar aan voorbij kunt gaan. In deze tijd waarin heel wat mensen klagen over de ondergang van de beschaving als er op kunst wordt bezuinigd, is het goed om eens te staan bij wat ‘verval van beschaving’ werkelijk betekent. Doemdenken is van alle tijden. In de jaren dertig wisten ze er ook raad mee. Enige tijd geleden heb ik me wat verdiept in die periode en ben ik boeken gaan lezen van Johan Huizinga, Ortega y Gasset en Oswald Spengler. Wie leest er tegenwoordig nog dit soort doemdenkers. Ad Verbrugge neemt Spengler’s Der Untergang des Abenlandes (1818-1922) als inspiratiebron voor zijn denken.
Anno 2022 willen we wonen in huizen die gebouwd zijn alsof ze honderd jaar oud zijn. We zijn anti-modern. We haten het heden en verlangen naar het verleden. We zien uit naar een wedergeboorte van het leiderschap, naar iemand die ons bij de hand neemt, want zelf zijn we de weg kwijt. We zijn doemdenkers geworden omdat er zo weinig meer is dat nog hoop geeft. De laatste jaren hebben meer schrijvers Spengler als voorbeeld genomen. Frits Boterman publiceerde al in 1992 een proefschrift over Spengler. Dat was in een tijd dat deze profeet van de ondergang als een ‘foute filosoof’ werd gezien. Daarna is Spengler in de mode geraakt bij de populisten. Thierry Baudet is nog altijd dol op Spengler. En ook een ongrijpbare doemdenker als Sid Lukkassen dweept met Spengler. Heel wat mensen denken nog altijd dat we ten onder gaan door de ideeën van zielloze technocraten die alles beter weten op basis van wetenschap en techniek. We hebben ons uitgeleverd aan ‘de expertocratie’, de dictatuur van de onaantastbare experts. Zo gaan we naar de verdommenis. Er is alom behoefte aan bevlogenheid, charisma, aarding, worteling, identiteit, het bezielde verband van volk en gemeenschap.
Waar hebben we die woorden eerder gehoord?
Omzichtig en met veel woorden schrijft Ad Verbrugge in meanderende lijnen rond het hoofdthema van zijn boek: het verval van de cultuur na de dood van God. Al honderd jaar lang zijn er experimenten genade om een nieuwe ideologie die de dood van God kunnen compenseren. Het communisme was zo’n experiment. Het nationaalsocialisme eveneens. Eigenlijk is het neoliberalisme misschien wel het laatste experiment dat ons de dood van God wil doen vergeten. En wat te denken van de kunst? We hebben de kunst uitgevonden om niet aan de waarheid te hoeven sterven, zei Nietzsche. In de jaren zestig van de vorige eeuw is het seculariseringsproces in een stroomversnelling gekomen. Bovendien stond er een nieuwe generatie op die dacht alles zelf te kunnen uitvinden en die geen boodschap had aan traditionele waarheden en instituties. Ad Verbrugge is van 1967 en heeft de jaren zestig dus niet bewust meegemaakt.
Dat kun je merken ook. Hij moet niets hebben van de nostalgie van de babyboomers naar dit roerige tijdperk. Integendeel, hij schetst een gitzwart beeld van die periode. Zijn cultuurpessimisme vindt voor een groot deel zijn oorzaak in de het doorgeschoten individualisme en de uit de hand gelopen secularisering die de generatie van de babyboomers op zijn geweten heeft. God werd niet alleen van de een op de andere dag de deur uit gedaan, maar ook alles wat voorheen heilig was, niet in de laatste plaats de taboes op seksualiteit en het sacramentele karakter van het huwelijk. Dat proces is nog steeds gaande. Kan het nog platter? Dat is het adagium van onze tijd. We beleven de tijd waarin de psychologie zich uitlevert aan de sociobiologie. We staan op het punt om voorgoed afscheid te nemen van het begrip ‘geest’ in de menswetenschappen. We zijn ons brein, meer is er niet. Het idee van ‘de vrije waardevolle persoon’ is zo langzaamaan een illusie aan het worden die nog slechts in stand wordt gehouden door een sociale en juridische praktijk.
Maar voor hoe lang nog? Verbrugge somt al deze ontwikkelingen op en dat levert geen vrolijk beeld op. De mens wordt ‘een toevallig ding’, zo luidt jet wetenschappelijk wereldbeeld dat gaandeweg is ontstaan. Moet dit een wereldbeeld verbeelden? zo vraag je je af. De titel van het boek ‘tijd van onbehagen’ past ook bij de eerst jaren na de aanslagen van ‘9/11′, de moord op Fortuyn en mislukking van de multiculturele samenleving. De opkomst van de islam werd opeens een teken aan de wand. Het boek is geschreven in hetzelfde jaar dat Theo van Gogh werd vermoord. Daarna is het wat rustiger geworden in onze moerasdelta, maar het onbehagen in de cultuur werd er niet minder om. Om de hedendaagse crisis in de cultuur te bezweren grijpt menigeen terug naar de verworvenheden ven de Verlichting. Maar – zo toont Verbrugge aan – dit gebeurt vaak uiterst selectief. De periode van de Verlichting heeft ons niet zo veel te leren als het gaat om de fundering van de moraal. De kunst ook niet trouwens. Mensen worden niet minder slecht door kunst. De nazi’s waren dol op kunst.
Vaak wordt alleen gewezen op het economisch vrijheidsbeginsel, dat de Verlichting heeft opgeleverd en dat in laatste instantie een uitvloeisel was van het protestantse christendom. De Verlichting kwam met zijn utilitaristische moraal, dat wil zeggen de opvatting van geluk als maximalisering van genot en minimalisering van pijn. Maar daarmee had de moraal nog geen fundament. Zelfs Kant moest een aantal religieuze zaken postuleren, om de moraal te funderen: de onsterfelijkheid van de ziel bijvoorbeeld en God al hoogste rechter. De moraal vloeit niet voort uit het verstand. Kwesties van goed en kwaad hebben niets met de ratio van doen. De fundering van de ethiek is in wezen transcendent, met andere woorden een kwestie van geloof en vertrouwen. Alle grote filosofen van de Verlichting, van Hume tot Kant, hebben over deze basale ontdekking belangwekkende dingen gezegd en toch is het juist die verworvenheid van onze veelgeroemde westerse cultuur, waar nog altijd door menigeen met een grote boog omheen wordt gelopen. Onze beschaving heeft zich met verstand ontwikkeld, maar is op drijfzand gebouwd.
De erkenning dat dit zo is, zou juist de kracht van die beschaving moeten zijn. De miskenning van die fundamentele onzekerheid echter is het grootste gevaar die deze beschaving bedreigt, juist wanneer ze op deze achilleshiel van buitenaf wordt aangevallen. Lang is gedacht dat ‘the war on terror’ na ‘9/11’ een achtergrondgevecht zou zijn van twee botsende culturen. De een van voor en de ander van na de Verlichting, een gevecht waarvan de uitkomst bij voorbaat vast staat omdat modernisering en globalisering per definitie zouden leiden tot een leefbaar consumptieparadijs van vrijheid en democratie. Maar de democratie is niet heilig meer. Dat is misschien wel de grootste gelijkenis tussen de huidige tijd en het interbellum .‘Das Wesen aller Kultur ist Religion, fölgerlich is das Wesen aller Zivilisation Irreligion,’ schreef Spengler. Ook Huizinga heeft zich in dergelijke zin uitgelaten.’ Cultuur moet metafysisch gericht zijn, of zij zal niet zijn,’ schreef hij in zijn boek In De schaduwen van morgen. Dat was deze breukervaring die zich al voort de Eerste Wereldoorlog had aangediend, letterlijk ‘op het breukvlak van twee eeuwen’, zo de historicus Romein dat noemde.
De crisis in de cultuur van het Avondland kon niet los worden gezien van de dood van God die Nietzsche had vastgesteld. Honderd jaar nadat Spengler zijn opus magnum over de ondergang schreef zitten we middenin een wereldwijde conservatieve contrarevolutie. Er is een oorlog ontstaan tussen enerzijds rede en democratie en anderzijds: de verleiding van het irrationele. De uitkomst van dit gevecht staat allerminst bij voorbaat vast. Hij valt alleen te winnen als in onze eigen cultuur het besef blijft bestaan van de elementaire waarden die in feite in het geding zijn. Hoe verwarrend dat besef ook mag zijn, omdat deze waarden per definitie niet te verdedigen zijn met de middelen waarmee ze worden aangevallen. Cultuur is alleen mogelijk als die cultuur ook wordt bezield. Maar door wat? Ad Verbrugge zegt het niet met zoveel woorden, maar voor de goede verstaander is er geen misverstand mogelijk. De laatste zin van het boek is dat opzicht ook duidelijk genoeg: ‘Hij die God dood heeft verklaard heeft wellicht de aard van zijn leven niet goed begrepen.’
De diagnose van Ad Verbrugge is juist. De oplossing die hij aandraagt niet. Of beter gezegd: hij draagt geen oplossing aan. Zijn droom van een religieuze monocultuur is onrealistisch. Weinig mensen zitten daar ook op te wachten, denk ik. Dat neemt niet weg dat Verbrugge’s analyses van het neoliberale wereldbeeld vlijmscherp zijn. Ook atheïstische filosofen laten zich bij hun kritiek op dit wereldbeeld soms inspireren door de traditie van de christelijke cultuur. Het onbehagen valt telkens weer in herhalingen. Wat wil je ook, het christendom zelf is voortgekomen uit onbehagen. Secularisering is een bijzondere vorm van zelfplagiaat. En vrijheid is slechts een ander woord voor ‘niets te te verliezen te hebben’…. En toch… ben ik bang. Wij leven in een tijd van onbehagen en wij weten het.