
Als mijn vader nog leefde, zou hij vandaag 128 jaar zijn geworden. Op 23 september 1962, de dag dat hij vijfenzestig werd, nam hij afscheid van de PTT, waarvoor hij 42 jaar had gewerkt. In Huize Candida in Amsterdam sprak hij die middag een lange rede – helemaal uit zijn hoofd – gedragen en indrukwekkend. Ik was veertien, kreeg vrij die dag van school en luisterde met een mengeling van verwondering en vervreemding naar woorden waarvan ik de volle strekking toen nog niet kon bevatten. Helemaal rechts op de foto is nog een glimp van mijzelf te zien, trots opkijkend naar mijn vader.
Ruim zestig jaar later merk ik dat mijn herinnering aan die dag niet louter in mijzelf besloten ligt, maar gedragen wordt door technische hulpmiddelen die het verleden opnieuw oproepen: een vergeelde foto die door een AI-bewerking scherper is dan ooit en kleuren heeft gekregen. Het is alsof de tijd zijn eigen archief buiten mij om heeft ingericht, en ik slechts nog bezoeker ben in een geheugen dat niet helemaal het mijne is.
Daarmee rijst een vraag: wat betekent het nog om je te herinneren, wanneer de machine je herinnering voortdurend opnieuw definieert? De herinnering is niet langer een innerlijke echo, maar wordt een representatie, een gereconstrueerde scène die zich tussen mij en de ervaring schuift. Ik herinner mij niet zozeer de middag van 1962, maar de registers waarin die middag is vastgelegd, de sporen die het geheugen door de techniek heeft uitbesteed. Het verleden verschijnt dan niet meer als een stille aanwezigheid in mijn bewustzijn, maar als een door apparaten gegenereerde herbeleving, een beeld dat steeds scherper en kleurrijke wordt , maar paradoxaal genoeg zich juist daardoor steeds verder van de oorsprong verwijdert.
Augustinus leerde dat de tijd niet buiten ons ligt, maar in ons geheugen: het verleden in herinnering, de toekomst in verwachting, het heden in aandacht. Maar in onze tijd lijken geheugen en verwachting zich te verplaatsen naar machines. AI maakt een verleden dat er nooit precies zo geweest is : een foto in kleur, een stem zonder brom. Het geheugen wordt daarmee niet alleen bewaard, maar herschreven.
Zo ontstaat er een vreemde dubbelheid. Aan de ene kant maakt technologie de afstand tot het verleden kleiner: ik kan de blik van mijn vader opnieuw zien, helderder dan ooit. Aan de andere kant schuift er iets tussen: een algoritme dat mijn herinnering vormgeeft en dat me misschien zelfs een vals gevoel van nabijheid geeft.
Toch denk ik dat dit juist onthult wat herinneren altijd al was: geen objectief opslaan van feiten, maar een scheppende daad. Herinnering is nooit puur bewaren, het is herscheppen in het heden. Wat AI doet, lijkt een radicale versnelling van dat proces. Het laat zien dat herinnering altijd al een bewerking was, door het geheugen, door verhalen, nu ook door technologie.
En zo kom ik terug bij mijn vader. Hij sprak in 1962 over hoe de telefoon de mensen dichter bij elkaar bracht. Hij kon niet vermoeden dat de techniek ook de tijden dichter bij elkaar zou brengen: dat zijn woorden, beelden en misschien zelfs zijn stem in een verre toekomst weer zouden oplichten, niet door menselijke herinnering alleen, maar door een kunstmatig geheugen dat ons overstijgt.
Ik ben inmiddels negen jaar ouder dan mijn vader ooit geworden is. Soms lijkt het alsof ik leef in een tijd die hem niet meer gegund was, alsof mijn bestaan een toevoeging is aan een hoofdstuk dat voor hem al gesloten was. Dat gevoel van surplus, van een tijd die niet langer aan het biologische leven is gebonden, raakt aan iets dat zich ook in onze technologie voltrekt. De systemen die vandaag onze herinneringen bewaren, aanvullen en reconstrueren, leven door in een temporeel domein dat niet meer strikt menselijk is. Terwijl ons geheugen onderhevig is aan erosie, vergeetachtigheid en vervorming, verschijnt er een parallel geheugen dat niet vergaat, maar zichzelf voortdurend reproduceert.
Dat is de paradox van kunstmatige intelligentie: ze herinnert ons aan de broosheid van menselijke herinnering, maar tegelijk suggereert ze de mogelijkheid van een geheugen zonder verlies. Waar wij vergeten, kan zij opnieuw genereren. Waar wij begrensd zijn, kan zij blijven accumuleren. Maar wat betekent dat precies? Herinnering is meer dan een archief van data: ze is belichaamd, gesitueerd, verbonden met onze sterfelijkheid. Een herinnering die niet kan verdwijnen, verliest misschien juist haar karakter van herinnering en wordt een abstracte herhaling, een soort kunstmatige eeuwigheid.
De vraag is dus niet of AI ons geheugen ondersteunt, maar of het langzaam de plaats van ons geheugen gaat innemen. Wat gebeurt er wanneer het vergeten – altijd een onmisbaar element van herinneren – uit het leven zou verdwijnen? Herinnering is nooit een zuiver archief, maar een weefsel van selectie, vervorming en verlies. Als dat verlies verdwijnt, krijgen we dan nog wel te maken met herinnering in menselijke zin? Of betreden we dan een radicaal nieuw domein: een geheugen zonder vergeten, dat zich van ons losmaakt, en ons tegelijk overstijgt, zoals een schaduw die groter wordt dan het lichaam dat de schaduw werpt?
Het is een gave om te vergeten. Die woorden worden vaak in verband gebracht met Nietzsche. In Die fröhliche Wissenschaft (1882) spreekt hij over het “actief vergeten” als een positieve kracht van de geest, een voorwaarde om te kunnen handelen, om het heden niet te laten verstikken door het gewicht van het verleden. Vergeten is voor Nietzsche geen zwakte of gebrek, maar een talent, een vermogen dat het leven draaglijk en beweeglijk maakt. Zonder die kracht zouden we in een eindeloze herhaling gevangen raken.
Daarmee wordt ook het verschil zichtbaar tussen het menselijk en het machinaal geheugen. De machine vergeet niet, tenzij we haar daartoe dwingen. Haar herinnering is absoluut, onbeperkt, onverschillig. Het menselijke geheugen daarentegen leeft van hiaten, van het wegglijden van beelden, van het half-vergeten dat juist ruimte creëert voor nieuwe betekenissen. Waar de mens vergeet en daardoor opnieuw kan beginnen, daar onthoudt de machine zonder onderscheid, en loopt daarmee het gevaar van teloorgang in eigen overvloed. Als niets meer verdwijnt, verdwijnt uiteindelijk alles.