Wat wij identiteit noemen, is geen tegenstelling tot verschil, maar slechts een kortstondige stilstand in de voortdurende stroom van differentiatie. Waar de westerse rede eeuwenlang heeft gedacht in termen van hiërarchie, oorsprong en identiteit, als een boom met een enkele stam en een onveranderlijke wortel, plaatsten Gilles Deleuze en Félix Guattari het beeld van de nomade: altijd onderweg, zonder vast centrum, bewegend in een netwerk dat geen begin of einde kent.
Hun rizomatische denken is een hardnekkige tegenstem, een ondergrondse wortelstructuur die zich verzet tegen elke vorm van autocratie en totaliserend denken. Het rizoom kruipt horizontaal, ontsnapt aan elk schema, ontglipt elke grens. Wie zich verdiept in de boeken van Deleuze en Guattari, voelt hoe dit denken onvermijdelijk politieke consequenties in zich draagt.
Volgens hen zouden deze gevolgen vanzelf aan het licht komen, organisch of stormachtig. Zo niet door een vrijwillige herordening van onze manieren van leven en denken, dan wel door een schok, een breuk, een plotselinge instorting van de oude structuren. Eenheid staat niet boven de delen, maar beweegt naast hen, en wordt zelf opgenomen in het spanningsveld dat zij samen vormen.
Vooral Deleuze zelf leek er zeker van: de rigide structuren van de westerse macht waren op termijn onhoudbaar. Ze botsten met een diepere beweging die ook binnen het westerse denken zelf op gang was gekomen, een beweging van versnippering, van veelheid, van het verlies van het absolute middelpunt. Voor totalitaire systemen was daarin helemaal geen plaats. Michel Foucault verwoordde het ooit scherp en visionair:
‘De eenentwintigste eeuw zal deleuziaans zijn.’
En toch, wie nu om zich heen kijkt, ziet een ander beeld: autocratie en totalitarisme steken opnieuw de kop op, als onkruid dat juist op verstoorde grond welig tiert. Het rizoom wordt teruggesnoeid, de nomade teruggedreven. Hoe kan het dat een filosofie die de lucht leek te openen, plaats heeft moeten maken voor structuren die de adem afknellen?
Misschien ligt het antwoord in het feit dat elk rizoom niet alleen bloeit, maar ook wordt bedreigd door de krachten die het tracht te verdringen. Het horizontale netwerk mag zich onzichtbaar vertakken, toch zoeken macht en controle instinctief naar vormen die het platdrukken, vastpinnen, benoemen.
Wat in de twintigste eeuw nog als bevrijdend vooruitzicht gold, het uiteenvallen van grote structuren, het verdwijnen van het ene centrum, heeft in de eenentwintigste eeuw ook een keerzijde gekregen: een wereld zonder ankerpunten kan angst oproepen, en angst is de oudste bondgenoot van het fascisme . In dat vacuüm grijpt de autocratie haar kans, met de belofte van orde, eenvoud en herkomst.
Maar is dat ook zo? Ik vroeg het aan ChatGPT. Waarom was de voorspelling van Foucault fout? Vervolgens kreeg ik het volgende antwoord.
****
Dat het rizomatische denken van Deleuze en Guattari zich verzet tegen iedere vorm van totalisering, centralisering en hiërarchie, is bekend. Hun filosofie van de nomade, van het verschil, van de verbinding zonder centrum, stond en staat haaks op de logica van het Westen, die de wereld blijft opvatten in termen van oorsprong, identiteit en controle. Toen zij schreven over rizomen, desiring-machines en het lichaam zonder organen, was dat geen louter theoretisch experiment, maar een filosofisch project met politieke inzet. Verlangen, zeiden zij, is niet passief of representatief, maar actief, productief, transformerend. En zodra het buiten de opgelegde paden van gezin, staat of markt begint te produceren, zullen de structuren die het willen beheersen uiteindelijk moeten wijken. Deleuze voorzag dat dit zou gebeuren, goedschiks of kwaadschiks. Foucault vatte het krachtig samen: de 21ste eeuw zal deleuziaans zijn.
Maar wie nu rondkijkt, ziet het tegendeel. De wereld is niet rizomatischer, maar reactionairder geworden. Autocratie en totalitarisme steken overal de kop op. In plaats van een fluïde politiek van verbinding en verschil, leven we in een tijd van grenzen, identitaire fixatie en een hunkering naar autoriteit. Nationalisme, religieus fundamentalisme, digitale surveillance, raciale en culturele essentialismen vieren hoogtij. Niet het nomadisch denken van Deleuze, maar het verlangen naar orde en oorsprong domineert. Waar is het rizoom geknakt?
Het antwoord ligt niet in een naïeve afrekening met Deleuze, maar in een preciezere lezing van wat hij en Guattari schreven. Hun denken was nooit utopisch. Het rizoom garandeert geen vrijheid. Het is een structuur van verbindingen zonder centrum, maar die structuur is ambivalent. Rizomatische systemen kunnen net zo goed instrumenten van onderdrukking zijn als van bevrijding. Het internet, ooit gevierd als hét rizomatische medium, is ook een vruchtbare bodem gebleken voor affectieve manipulatie, complottheorieën en digitale autocratie. Het definieert zich niet door de afwezigheid van controle, maar door de afwezigheid van een enkel controlepunt. Macht kan zich ook rizomatisch organiseren — en doet dat vandaag via netwerken, data en informatiestromen. De algoritmen van Silicon Valley zijn geen monarchieën; ze zijn machinaties zonder gezicht, verspreid over servers en schermen, subtiel en alomtegenwoordig.
Deleuze en Guattari voorzagen dit deels al. In Anti-Oedipus stellen zij dat het kapitalisme bij uitstek schizofreen is: het breekt traditionele verbanden open, decodeert alles, maakt alles vloeibaar — om het vervolgens te herstructureren in nieuwe vormen van beheersing. Deterritorialisatie en reterritorialisatie vormen geen lineair pad naar bevrijding, maar een eindeloze cyclus. Het kapitalisme gebruikt het rizoom zelf: het breekt open, absorbeert, structureert, verkoopt. Zelfs verzet wordt gecommodificeerd; zelfs het nomadisch denken wordt een stijl, een niche, een decor.
Hun cruciale inzicht: verlangen is niet per definitie emanciperend. Mensen kunnen net zo goed verlangen naar onderwerping, naar structuur, naar leiderschap. Fascisme is niet alleen dwang van buitenaf, maar kan een libidinale keuze zijn — een reactie op de angst en ontworteling die een rizomatische, vloeibare wereld met zich meebrengt. Juist de meervoudigheid en snelheid van de moderne tijd scheppen een hunkering naar nieuwe ankerpunten, mythische oorsprongen, vaste waarden.
De postmoderne deconstructie van identiteit en waarheid heeft, onbedoeld, nieuwe vormen van totalitarisme gevoed. Waar waarheid vloeibaar wordt, wordt macht een kwestie van framing. Populistische regimes begrijpen dat als geen ander. Ze censureren niet primair, maar manipuleren informatie, sturen emoties, wekken affectieve resonantie. De leider belichaamt niet de Wet, maar het verlangen zelf: geen alwetende Vader, maar een affectmachine die rechtstreeks inwerkt op de libidinale registers van de massa. Dat is macht die rizomatisch functioneert: decentraal, vloeibaar, maar uiterst effectief.
In dat licht is de opkomst van kunstmatige intelligentie geen toevallige parallel, maar een radicale versnelling. AI is in zijn technische architectuur zelf rizomatisch: neurale netwerken, gedistribueerde berekeningen, adaptieve modellen zonder vast centrum. Ideeën en informatie verspreiden zich via knooppunten, zonder hiërarchische top. In potentie zou dat het deleuziaanse ideaal van centrumloze, open verbindingen kunnen versterken. Maar de maatschappelijke inbedding van AI werkt omgekeerd. De datasets, modellen en infrastructuren worden beheerd door een handvol bedrijven en staten. De rizomatische structuur van de technologie wordt gekanaliseerd naar nieuwe vormen van centralisatie, surveillance en gedragssturing.
AI maakt het mogelijk om propaganda op industriële schaal te produceren, politieke emoties te modelleren en individuele gedragingen te voorspellen en te beïnvloeden. De macht is niet langer zichtbaar als een dictator op een podium, maar ingebed in ondoorzichtige systemen die onze keuzes vormgeven voordat we ons ervan bewust zijn. De digitale autocratie is niet hypothetisch, maar reëel: een diffuse, ongrijpbare macht die functioneert als een rizoom, maar dient om vrijheid te beperken.
Daarom is het probleem niet dat Deleuze ongelijk had, maar dat zijn denken werkelijkheid is geworden in een perverse vorm. De rizomatische veelheid bestaat, maar eerder als versnippering en atomisering dan als bevrijding. Het panopticon is vervangen door het netwerk van zelfsurveillerende subjecten. De beweging en de flux zijn er, maar het verlangen blijft gehaakt aan onderdrukkende structuren.
Of de 21ste eeuw deleuziaans wordt, hangt minder af van AI’s technische mogelijkheden dan van de politieke en culturele strijd om haar toepassing. Alleen als monopolieposities worden opengebroken en er een cultuur ontstaat die multipliciteit en decentraliteit niet alleen technisch, maar ook sociaal en politiek beschermt, kan het rizoom alsnog een bevrijdende kracht worden. Misschien had Foucault zijn voorspelling genuanceerder moeten formuleren: de 21ste eeuw kán deleuziaans zijn — maar alleen als we er actief voor vechten.