De geur van Fryslân
Het geluid van trekkers en de geur van verse mest: wie kent het niet? In Friesland hecht men zelfs zoveel waarde aan de elementen die het platteland karakteriseren dat het wordt opgenomen in het nieuwe erfgoedbeleid. “We willen een soort bewustwording creëren van wat er allemaal gebeurt in het dagelijks leven hier in Friesland”, zegt BBB-Statenlid Ursela Lolkema.
Dit opmerkelijke nieuws was vorige week even aan de orde in de landelijke media. Ook bij het symposium n.a.v de presentatie van mijn boek De Friese spagaat kwam het even voorbij. Wie gevoel heeft voor het onzichtbare in een volk en een landschap, wordt veel meer gewaar dan er met het blote oog te zien is. In het landschap toont zich een proces van ‘zelfverwerkelijking’ waar ook het Friese volk naar streeft. Het zijn de wetten van natuur en mensheid, maar welke wetten? Alles heeft zijn bestemming, een volk, een landschap, de mensheid en de natuur. Ook de geur kan daarin blijkbaar een rol spelen. Fokke Sierksma sprak ooit van ‘het land van mest en mythe’. Zonder mestgeur had de mythevorming in Fryslân wellicht geen kans gehad. Het wezen van Fryslân lag van oudsher in de geur van mest.
Geur creert het romantisch-religieuze gevoel van een bestemming – Bestimmung zoals de Duitsers dat ooit zeiden. Voor de oorlog waren dit soort gedachten heel normaal. Na de oorlog zouden ze steeds zeldzamer worden. Al duiken ze ook in onze tijd weer op, bijvoorbeeld in de Nota Fan de Minsken en de grûn en in het denken van de bidbook-groep die enige jaren geleden werkte aan de plannen voor de manifestatie Leeuwarden Culturele Hoofdstad 2018. Wat is dat de nestgeur van het eigen hûs en hiem? De stank van je geboortegrond roept blijkbaar onpeilbaar diepe gevoelens op. Niet alleen heimwee, maar ook het verlangen naar de verte, naar het sublieme, misschien wel naar God. Wat is de geur van God?
Iets heel anders. Ik heb me voorgenomen om een geschiedenis van de stank te gaan schrijven. Ik wil weten wat de geur was van de slagvelden en van de steden die op slot zaten vanwege de pest. Hoe roken de open riolen van de stad, de drollen van de paardentram? We zijn geneigd om de stank van het leven weg te moffelen, te vervangen. Het leven met iets te stofferen dat alles mooier maakt. De illusie. Maar juist in de stank gaat iets geheimzinnigs schuil. Religie, zo heb ik ontdekt, heeft iets met stank van doen. Het zijn altijd helden en heiligen die het taboe van de stank doorbreken. Zo bezocht de heilige Elizabeth de nabijheid van besmettelijke zieken en schurftige kinderen. Elke religie is gebaseerd op een ideaal van reinheid en zuiverheid, dat bekrachtigd wordt door een indringende geur. Ook de geur van de mienskip is in wezen diep religieus.
Wie buiten de eigen geurgrens valt stinkt. Elke vorm van discriminatie vindt zijn oorsprong in een afwijkende lichaamsgeur. Sterker nog, een samenleving ontstaat door de verschuiving van het somatische naar de societas. De corpus wordt een coöperatie met alle geurrituelen die daarbij horen. Negers stinken, niet alleen omdat ze anders koken, maar omdat hun lichaam een ander geur heeft. De nazi’s spraken over de Foetor Judaïcum, de stank van de Joden. Wie heilig wil worden moet eerst de stank van andermans lichaam kunnen verdragen. Daarom ging Paus Franciscus als eerste de voeten wassen van anderen. Christus deed het bij zijn apostelen. Het was een gebaar van…. kijk ik ben immuun voor andermans stank. Ik heb de geur van heiligheid. Die sacrale geur is een soort ozonlucht die je ook wel een ruikt als de stofzuiger oververhit raakt.
Elke haat begint bij de transformatie van een de geur van het eigene tot de stank van een ander. De lichaamsopeningen, zoals mond en anus, zijn de poorten waar het eigen lichaam met de buitenwereld communiceert met geuren die weldra in stank veranderen. In deze onbestemde zone beginnen niet alleen de walging en de haat, maar gaan ook wereldreligies van start. Elke godsdienst creëert een nieuwe dogmatiek die in wezen gebaseerd is op stank. Zo herken ik een katholiek aan zijn stinkende aura van ouwelgeur die ontstaan is door het vele hostievreten. Een protestant stinkt naar beschimmelde psalmbundels en kerkorgels met houtwurm…. en zo kunnen we nog wel even doorgaan.
Mijn geschiedenis van de stank wordt een driedelig standaardwerk dat in de komende jaren zal gaan verschijnen. De geschiedenis van de hygiëne is inmiddels uit en te na beschreven, te beginnen met het civilisatieproces van Norbert Elias. Maar wie schreef de geschiedenis van de stank? De wereld van de stank is een verdwijnend universum dat je alleen nog in de derde wereld aantreft. En anders wel in Azië. Ik ben nooit in Azië geweest, maar ik stel me zo voor dat het daar een eldorado is voor stankfanaten. Daar kun je nog ‘s levens felheid beleven, zoals Huizinga die beschreef voor het tijdperk van de late middeleeuwen.
Dat is de wereld van de extreme tegenstellingen. Aan de ene kant stank, armoede en bruutheid sadisme en stompzinnigheid. Aan de andere kant verfijning mededogen, vrijgevigheid, ascese mystiek en poëzie. Kijk zo moeten we het hebben. Wij zijn de stank vergeten, waardoor we het verhevene niet meer kunnen waarderen. In dit van stank ontdane tijdsgewicht raken we vervreemd van de alle hoop ontnemende rioollucht van het menselijk lichaam. We weten zelfs niet meer hoe de dood ruikt. Het opsnuiven van lijkenlucht wordt binnenkort een toeristische attractie.
Zelfs de stank van een sonore scheet wordt tegenwoordig van zijn aardse oorsprong ontdaan. De stank, die in alle registers van walging en perverse zelfgenoegzaamheid aan de basis staat van de ervaring van het sublieme, is in onze tijd taboe verklaard. Het lichaam is uitgeleverd aan de terreur van de deodorant. Het maakbare lichaam wordt steeds meer van zijn aardse geuren ontdaan. De mens wordt een antiseptische constructie van de mode-industrie die ons doet geloven dat we geen oorsprong hebben in het binnenste van de buik. Een mens wordt tussen pis en stront geboren, zei Seneca al. Alleen de putlucht van de scheet herinnert ons nog aan onze ware oorsprong.
Lezend in een boek van Augustinus stuitte ik onlangs op een ode aan de scheet. De oude kerkvader raakte in zijn laatste levensjaren zo overtuigd van de glorie en almacht van God dat hij niet het hoogste begon te bejubelen, maar het laagste dat denkbaar is. Het laatantieke denken hanteerde een hiërarchisch ideeënkader, waarin het lichaam de laagste plaats innam. Langs deze lange weg van vlees en drek naar geest en God moet de mens zien op te stijgen. Maar ook aan in de diepste regionen is de platonische schoonheid te vinden.
Zo heeft Augustinus niet alleen een loflied kunnen zingen op de pracht van de worm met zijn schitterende kleur en volmaakte ronde lichaamsvormen, maar riep ook de scheet bij hem pure verwondering op. Zo beweert hij dat menig mens zijn scheten meer onder controle heeft dan zijn erecties. Sommigen brengen uit hun achterste zonder enige stank naar hun believen zulke harmonieuze geluiden te voorschijn dat ze ook naar die kant schijnen te zingen. Stank is de geur van het heilige. Duister is de klank van het schone.
Augustinus maakt onderscheid tussen twee categorieën: enerzijds het tijdelijke domein van de geest (animus) als zetel van het denken, en anderzijds het tijdloze domein van de ziel (anima) als een vermogen tot ontvankelijkheid. Maar wat kan de ziel anders ontvangen dan de geur van zijn eigen nest? Die geur van het eigene is stank voor een buitenstaander. Mienskip is nestgeur. Een mens ruikt de lucht die hij uitademt niet, zoals een vis het water niet ziet waarin hij zwemt. Het water zit in de spons en tegelijk ook niet. Vliegende vissen springen in de gaten van het geheugen, maar de oceanen vullen zich met de stank van rotte vis.
Geeft niet, de wereld draait gewoon door. Don’t worry, be happy! Maar waar hadden we het over? De geur van Fryslân. Dit ‘beste lân fan ierde’ is van oudsher de meest ongerepte oase van heel Nederland, van heel West-Europa misschien, maar de actiegroepen schieten hier uit de grond zodra men een vinger uitsteekt naar de ongerepte ruimte van het Friese boerenland. Het lijkt wel of het Fryslân een beschermende diersoort is geworden, een bezield wezen, sterker nog, de geur van een levende gestalte met een ziel.
Het hoge woord moet er maar eens uit. De geur van Fryslân is gaandeweg bezield en daarmee religieus geworden. Maar ook daarin is Fryslân iet uniek. Dit geldt voor elk boerenlandschap dat tegen alle verdrukking in nog enigszins ongerept is gebleven, of het nu om een landschap in Zeeland gaat of om het Groningse Hoogeland, waar Ede Staal zo vroom over kon zingen. ‘Het is de lucht boven de toren…’ Het is de haast religieuze melancholie die in de ziel van een mens wordt wakker gekust door het onbestemde en onbenoembare dat nog steeds niet teloor is gegaan in de storm van de vooruitgang. We klampen ons dan vast aan de geur. En de stank van mest gaat niet zo gauw teloor, want hij blijft verdomd lang in de neus hangen.