De waan van een nieuw begin

Gisteren was het op de dag een jaar geleden dat ik mijn boek Het algoritme van de waan, naoorlogse geschiedenis van een babyboomer mocht presenteren in de Gysbert Japicxzaal in Tresoar. Zoals ik al eerder liet weten, ben ik achteraf bezien niet zo tevreden met dit boek. Ik had er beter aan aan gedaan nog een jaartje te wachten met publicatie. Dan had ik de huidige ontwikkelingen in Oekraïne meer kunnen betrekken in mijn betoog. De naoorlogse geschiedenis lijkt met deze oorlog opnieuw te zijn begonnen. De waanzin van een wereldoorlog, die we dachten ver achter ons te hebben, kan zomaar opnieuw beginnen. Ook de waan van Poetin heb ik destijds onderschat. Zijn denken lijkt nu in een spiraal van het kwaad te zijn beland. Zo lijkt een jaar later alles opnieuw te beginnen. Vandaar dat ik een hoofdstukje uit mijn boek vandaag maar weer eens herschrijf: De waan van een nieuw begin.

Iets van de waan van Hitler herhaalde zich in het messianisme van the sixties met al haar tegenstrijdigheden. Het paradijs op aarde, waar de hippies van droomden, ontaardde niet zelden in een inferno. Het was de tijd waarin ik zelf in een psychotische waan belandde. Een psychose is in wezen het verlangen naar een verloren vaderland van de psyche, dat ten onrechte ooit is verlaten. Die waan kan zich ook aandienen als de mythe van het Beloofde Land in een onttoverde wereld. Het messianisme gaat gepaard met een roepingsvisioen, waarin een verloren transcendentie kan terugkeren in een ander register van het leven. Dan keert het messiasbeeld zich om in zijn tegendeel, met een radicale ompoling van goed en kwaad.

Op 20 januari 1961 lag er een dik pak sneeuw in Washington. De dag daarvoor had er een sneeuwstorm gewoed, maar de lucht was nu wolkeloos en blauw. Het was vier graden onder nul, waardoor de adem witte pluimen naliet in de winterkou. Iedereen was opgewonden want het was de dag waarop John F. Kennedy geïnaugureerd zou worden als 35ste president van de Verenigde Staten. Voordat de plechtigheden begonnen probeerde de dichter Robert Frost – what’s in a name? – een gedicht voor te dragen, maar de laagstaande zon verhinderde hem dat.

Hij kon zijn tekst niet lezen en improviseerde vervolgens op zijn eigen dichtregels. Om negen minuten voor één kwam de opperrechter van het Hooggerechtshof naar voren om Kennedy de eed af te nemen. Daarna schudde de nieuwe president de hand van zijn vicepresident Lyndon B. Johnson, van zijn verslagen opponent Richard Nixon en tenslotte van zijn voorganger Dwight Eisenhower en nam plaats achter het spreekgestoelte. Hij begon zijn toespraak waarbij zijn stem luid klonk door de koude lucht. Het zou de beroemdste rede worden uit de naoorlogse geschiedenis. In een zorgvuldig opgebouwd betoog profileerde Kennedy zich als een president van alle Amerikanen. Het betoog ging als volgt.

‘Dit is het begin van de vrijheid, een tijdperk van vernieuwing en verandering.’ Kennedy zet zichzelf vervolgens neer als lid van een generatie die gehard is door de oorlog en gekastijd is door een bittere vrede. Een generatie die de onttakeling van de mensenrechten niet aan kan zien, thuis en over de gehele wereld. Daarna zet hij zijn beleid uiteen ten aanzien van Zuid-Amerika, de dekolonisatie, die in volle gang is, de ontwapening, die nog moet worden opgestart, maar vooral ten aanzien van de Koude Oorlog. Hij voorspelt een lange ‘schemertijd’ in de relatie met het Oostblok, waarna de vrijheid uiteindelijk zal zegevieren. Het zal een strijd worden waaraan iedereen deel zal moeten nemen.

Kennedy verwijst naar de graven van jonge Amerikanen die over de hele aardbol verspreid liggen. Hij doet een herhaalde oproep aan Oost en West die hij telkens begint met de woorden: ‘Laat beide zijden…’ Hij doet ook een oproep om te onderhandelen. ‘Laat ons nooit uit angst onderhandelen, maar nooit angst hebben om te onderhandelen.’ De kruislingse omkering in de structuur van deze zin past hij even later nogmaals toe. De rede is beroemd door een aantal klassiek geworden passages, maar vooral door die ene beroemd geworden zin: ‘Dit alles zal niet gedaan zijn in de eerste honderd dagen. Noch zal het gedaan zijn in de eerste duizend dagen, noch tijdens de duur van deze regering, noch wellicht zelfs gedurende ons leven op deze planeet. Maar laten wij beginnen.’

Die laatste woorden zouden het adagium worden van de jaren zestig. Ook de opbouw van deze zin was in retorisch opzicht perfect. De spanning steeg door de opsomming van steeds grotere tijd- spannes, beginnend met de ‘honderd dagen,’ met als bekroning de beroemde oneliner: ‘But let us begin’. Op dat moment brak er onder het aanwezige publiek een daverend applaus los. Kennedy wist toen niet dat hij inderdaad slechts duizend dagen zou regeren. ‘De duizend dagen’ zou ook de titel worden van de biografie van Schlesinger uit 1965.

Ik heb deze inaugurele rede altijd een indrukwekkend betoog gevonden. In de jaren zestig kende ik sommige passages uit mijn hoofden citeerde ik die te pas en te onpas. Nu, ruim zestig jaar later, klinken de woorden van Kennedy anders in de oren. Het utopisch perspectief van destijds is er niet meer. Het Oostblok is inmiddels allang verslagen, hoewel Poetin daar nog niet van wil weten.

Overigens ontkende Poetin in 2017, in een exclusief interview met de Amerikaanse nieuwszender NBC News, alle beschuldigingen dat hij banden zou hebben met het kabinet van president Trump. Zijn regering zou helemaal niets te maken hebben met inmenging in de Amerikaanse verkiezingen. Als argument noemde hij daarbij de moord op president Kennedy in 1963 en de mogelijke rol van de CIA daarbij. Met andere woorden, als het gaat om complottheorieën zou Amerika beter de hand in eigen boezem kunnen steken. 

In datzelfde jaar 2017, beweerde Poetin in een film-interview met Oliver Stone – ondermeer bekend van zijn JFK film- dat de CIA destijds de Taliban in Afghanistan in het zadel heeft geholpen, totdat de zaak daar volledig uit de hand liep. Als voormalig KGB-agent hoefde je Poetin niet te leren hoe je het kwaad van de vijand met leugens en bedrog voor je eigen kar kunt spannen. Geheime diensten kennen in dat opzicht geen enkele vorm van moraal, noch in het Oosten noch in het Westen. Complottheorieën kunnen op slinkse wijze door geheime diensten worden geregisseerd. De waan en het kwaad slapen op hetzelfde duivelskussen, in Berlijn, Moskou, Washington of waar ook ter wereld.  

Hoe dan ook, de moord op Kennedy is al weer ruim zestig jaar geleden. Inmiddels rijden er karretjes op de maan en een reeks oorlogen in Vietnam, Irak en Afghanistan heeft het heroïsche imago van Amerika geen goed gedaan. Ook is na Kennedy geen enkele Amerikaanse president ooit met zo’n bevlogen inaugurale rede aan zijn opdracht begonnen, zelfs Barack Obama niet. Kennedy is de geschiedenis ingegaan als een charismatisch leider met enkele schaduwzijden in zijn persoonlijke leven. Een van die schaduwen voert ons terug naar Adolf Hitler.

In de zomer van 1945 bracht de toen 28-jarige Kennedy een bezoek aan Duitsland en in zijn dagboek beschreef hij hoe hij dacht over Hitler. (zie hier) Hij schatte in dat Hitler binnen een paar jaar uit de haat die hem omringde tevoorschijn zou komen als een van de belangrijkste leiders die ooit hebben geleefd. In navolging van Shakespeares, die ooit geschreven had over ‘de stof waar dromen van gemaakt zijn’, schreef Kennedy: ‘He had in him the stuff where legends are made’. Kennedy kende zijn klassieken, en over die kennis beschikte ook de tekstschrijver van zijn inaugurale rede.

Zo ontdekte ik in het boek Heidegger en het nazisme (1987) van Victor Farias, dat de beroemdste zin uit die inaugurale rede, met de stijgende spanning van een steeds groter wordende tijdspanne van dagen en jaren, eerder gebruikt werd door Heidegger in 1933, het jaar dat Hitler aan de macht kwam. Heidegger gebruikte deze stijl- figuur in een rede met als titel Over de fundamentele vraag van de filosofie, waarin hij sprak over de Bestimmung en de geestelijke mis- sie van het Duitse volk. Ook aan die missie moest ooit worden begonnen… met zijn allen….ongeacht hoe lang dat zou moeten gaan duren. Twaalf jaar in dit geval… Drie decennia voor Kennedy sprak Heidegger de volgende woorden:

‘Als we daar willen komen, als we dit geestelijk rijk moeten bouwen, niet in een dag, niet in een jaar, zelfs niet in een paar decennia, maar misschien in een eeuw, dan moeten we de wil hebben om te beginnen met bouwen en ons stellen in slagorde om die tweede grote strijd te leveren van onze intellectuele confrontatie met onze hele geestelijke geschiedenis tot op heden.’

Niet alleen de geschiedenis herhaalt zich, ook het verlangen om de geschiedenis opnieuw te laten beginnen keert telkens weer terug. Iets van het utopisch messianisme dat Hitler moet hebben gevoeld leek opnieuw te worden verwoord in de inaugurale rede van Kennedy. Het was de retoriek van het Beloofde Land, ‘de duizend dagen’ die zomaar kunnen leiden naar ‘Een Duizendjarig Rijk’.

Die metafoor van het Beloofde Land is in de geschiedenis wel vaker toegepast en vooral door leiders die geroemd werden om hun charisma. De symboliek van de religie is uit retorisch oogpunt nog altijd een probaat middel voor het verwerven van aanzien en macht, ook – en misschien wel bij uitstek – in een tijd waarin de religie ogenschijnlijk op zijn retour is. Juist onder een lege hemel kan het charisma ineens opbloeien met de verleidelijke waan van een beloofd land, een nieuw begin met een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.

We hebben alleen nog een onttoverde autoriteit die ons een geloof in het goede kan bijbrengen. Door de snelle secularisatie van de jaren zestig verdween God stilaan uit Nederland. Transcendentie is een historisch begrip geworden dat sterk werd bepaald door het christendom. Juist het christendom heeft eraan meegewerkt een muur op te bouwen tussen het natuurlijke en bovennatuurlijke. Inmiddels leven we in een seculiere vesting, van waaruit we een wereld ervaren die geheel ontdaan is van de betovering van weleer.

De poreuze scheidingswand, waardoorheen ooit allerlei magische betrekkingen met de natuur en de bovennatuur een weg konden vinden, is bijna volledig dichtgeslibd. Dat is de kern van wat er bij de onttovering van de wereld is misgegaan. Het zou een structurele weeffout zijn, die volgens de Amerikaanse filosoof Charles Taylor eigen is aan onze seculiere tijd. Misschien is het die weeffout waardoor elk geloof in het goede ook zomaar kan omslaan in een geloof in het kwaad.

In de tijd van de nazi’s was de hemel neergedaald in het systeem zelf. De leider van het systeem besloot zichzelf van een semi-religi- euze aura te voorzien, en daarmee zijn eigen autoriteit in de plaats van de geheiligde wet te plaatsen. ‘Ik heb geen geweten! Mijn geweten heet Adolf Hitler,’ Zo ontstond er een nieuwe grondslag voor de keuzes tussen goed en kwaad. Deze grondvoorwaarde voor een totalitaire autoriteit is nog altijd niet verdwenen. Het gebied van de moraal is als een ijsschots losgebroken van zijn traditionele ijskap van religie en overlevering.

Die drijvende ijsschots kan door iedere aspirant-despoot opnieuw worden geannexeerd. In de tijd van het materialistische monisme stortte niet alleen het hemels baldakijn neer op aarde, maar verdween ook het metafysische kader, waarin je de vraag naar het waarom van het kwaad een plaats kon geven. Tegelijk kwam er een scheiding van sferen tot stand: het schone weekte zich los van het goede en het ware. De rationaliteit van het doel splitste zich af van de rationali- teit van de waarde.

Maar op grond van welke waardebepaling worden er dan nog morele en politieke keuzes gemaakt? Niet anders dan op basis van geloof en overtuiging. Dat is de fundering van alle keuzes die politieke leiders maken. En in elke politieke overtuiging zit nog altijd een mythische grond, iets religieus, iets wat niet rationeel te berede- neren is, noem het een politiek geloof. Die mythische grond zit ook in de kern van het systeem zelf. Het is zelfs de achilleshiel van ons democratisch systeem.

Ooit was religie zoiets als een waan die door de traditie gelegitimeerd werd. Maar zonder geloof in wat dan ook kan een mens niet leven. Daarom bloeien er nieuwe wanen op als instant-versies van het geloof, vooral daar waar het traditionele geloof verdwijnt. Maar wat is de winst of wat is het verlies, als ook het traditionele geloof achteraf bezien een vorm van waan is geweest die door traditie en gezag werd gelegitimeerd?

De jaren zestig laten in dat opzicht een breukvlak zien. Er ontstond zoiets als ‘de waan van een nieuw begin’, een waanidee dat uiteindelijk zelfs twee uitersten bij elkaar zou brengen: Hitler en de babyboomers. In the sixties nam dit waanidee al snel mythische proporties aan. Maar het diende zich voor het eerst aan op die koude januaridag in Washington, waarop Kennedy zei: ‘But let us begin!’

Reageren is niet mogelijk.