Dit vreemd bestaan

1971
Marijke en ik in Omega, september 1971

Op een paar fiches voor een kaartenbak vond ik gisteren onderstaande tekst. Het gaat over mijn liefde voor Marijke en is geschreven in september 1971. Ik kende haar toen nog maar een paar weken. Hoe kun je dan schrijven over de liefde zonder sentimenteel te worden of te vervallen in clichés ? Het is geen hoogstaande literatuur. Maar deze woorden laten wel zien hoe groot de verandering is geweest die Marijke in mijn leven teweeg heeft gebracht. Ook op lange termijn.

Als ik me goed herinner heb ik deze tekst geschreven op een zaterdagavond. Dan gingen we swingen bij jeugdsociëteit Omega, waar Marijke in het bestuur zat. Maar eerst zaten we samen achter het tafeltje bij de ingang om het entreegeld te innen en nieuwe leden bij te schrijven in de kaartenbak. Op de achtergrond klonk de muziek van de discotheek. Mogelijk een nummer van Who’s next, de elpee van The Who die we samen in die dagen grijs hebben gedraaid.

Nu ik als een wurm uit de onderaardse gangen van mijzelf gekropen ben en na een eindeloze nacht het eerste daglicht weer zie, nu ik na bittere kou de warmte van jouw hart voel, je ogen die als purperen spiegels de diepte van onze liefde laten zien, nu is het of de tijd is blijven stilstaan. Er komen herinneringen boven uit lang vervlogen dagen, toen ik als kind nog gelukkig was en uren verdiept kon zijn in de kleuren en de diepte van een prentenboek. Toen alles nog waarde had, tot het minste toe. Toen ik me nog kon verwonderen over de kleine dingen waar de mensen dagelijks langsheen lopen.

Die tijd komt terug, lieve Marijke. Jij hebt van mijn zwart-witte leven weer een kleurenfilm gemaakt. Er groeien weer bloemen tussen mijn gedachten. Ik was gestrand op een doodlopende weg vol grijze huizen en blinde mensen die ik niet eens meer kon horen praten. De lucht was altijd vaal omdat de glazen van mijn bril met dikke lagen stof bedekt waren. Het is of ik ‘s ochtends het geluid van de vogels weer voor het eerst hoor. Een glimlach van God weet wie op een verlaten tramhalte had ik vroeger nooit opgemerkt.

Ik ruik de dode herfstbladeren en zie uit naar een nieuwe lente met jou. Samen lopen door een nieuwe wereld vol hoop op alles wat al opgegeven was. Met nieuwe herinneringen die al het andere in de schaduw zetten. We staan pas aan het begin van een lange weg die ons telkens terugvoert naar waar we begonnen zijn. Werkelijk geluk kent geen einde.

Geluk en liefde kun je alleen maar weggegeven. ’Het is slechts een gelukkig toeval niet bemind te worden, maar een ramp om niet te beminnen.’ Pas nu besef ik de betekenis van die woorden. De liefde is een gave van de zon. Het heeft te maken met de diepste krachten die ons in leven houden en nieuw leven scheppen. Het is de reden van dit vreemd bestaan.

Zonder liefde verdorren mensen als bladeren aan een boom. Liefde is het ook die deze woorden schrijft. Het is de liefde die de angst uit mijn hart verdrijft. Ik zou met je willen praten tot diep in de nacht. Je omhelzen als woorden tekortschieten. Je heel zachtjes zeggen dat ik verschrikkelijk veel van je hou. Zoals ik nooit van iemand gehouden heb en nooit van iemand zal houden. Met jou is mijn leven opnieuw begonnen. Je wordt niet een mens door geboorte maar door de liefde die je mag geven.

Ik zou je willen zeggen hoe mooi je ogen zijn, hoe lief je stem, hoe slank je lichaam als van een vogel in volle vlucht, hoe zacht je borsten als een kussen om op te rusten, hoe warm je lippen en je haar als gouden regen in de zomerzon. Ik zou met je willen slapen aan het strand en me in jouw armen voelen verwijden als een olievlek op de oceaan. Met jou wakker worden in de koude ochtendmist en de warmte van je lichaam voelen.

Reageren is niet mogelijk.