De stilte van Huissen

Huissen, begin jaren vijftig. Ik sta in het midden. Staand v.l.n.r.: tante Marie, tante Luus, mijn moeder, mijn oudste zus Mariet. Zittend: mijn zus Lucie, tante Door en mijn zussen Trees en Cornelie.

Ik ben tussen vrouwen geboren. Vier zussen had ik en een moeder. En ook nog eens drie ongetrouwde tantes in Huissen. Of dat een zegen is geweest of een ramp, laat ik nu maar even in het midden. Hoe dan ook, in de jaren vijftig hadden wij het bij ons thuis niet breed. De vakantie werd vaak een fietsvakantie. Ik zat dan bij mijn vader in een zitje voor op het stuur. Zo reden we ook wel naar Huissen. Dat was zo’n honderd kilometer vanuit Amsterdam. Op een keer reden we vroeg in de morgen weer terug, maar het weer sloeg om en de temperatuur daalde tot een bedenkelijk laag niveau. Even buiten Arnhem zei mijn moeder: ‘Hij wordt blauw, Durk, we moeten stoppen.’ Ze zijn toen maar op  de trein gestapt. Nee, het was niet altijd rozengeur en maneschijn. Maar voor het overige was ik natuurlijk een strontverwend kind.

Ik was een geschenk uit de hemel, een bevoorrechte stamhouder, uitverkoren door het lot, bestemd om het geslacht der Mousen te doen voortleven in een nieuwe tijd vol hoop en verwachting. Duizend wegen lagen open, maar juist in die eerste levensjaren schijnt de teerling geworpen te zijn, als we de psychologen mogen geloven. En toch, ik was een makkelijk kind. Vroeg zindelijk ook, misschien wel iets te vroeg. Mijn moeder las geen Doctor Spock en bovendien groeide ik op binnen dit gesloten cordon van instant-moeders die mij het gezonde verstand met de paplepel hebben ingegoten.

Met de fiets onderweg naar Huissen, v.l.n.r.: Mariet, ik, mijn moeder, Lucie en Trees.

We spreken over de eindeloze jaren vijftig. Een tijd zonder horizon, vooral als de zomervakantie was aangebroken, want dan begon de eeuwigheid pas goed. In die lange zomermaanden werd ik vaak bij de tantes in Huissen ‘geparkeerd’. Mijn tantes waren ongetrouwd gebleven en al vroeg bij elkaar  wonen. Ze hadden een kast van een huis aan de Stephanus Huismanstraat nummer 3 – destijds ook wel Laak genoemd –  een lange laan met grote bomen aan de rand van de bebouwde kom.

Huissen was in die tijd misschien wel het meest katholieke bolwerk in Nederland. Op Bakhuizen na dan, die roomse enclave in Friesland, waar mijn vader werd geboren. Huissen is van oudsher een eigenaardig plaatsje geweest. In 1502 wilden de heerser van Gelderland de stad veroveren. Die aanval hebben de Huissenaren manmoedig weten te pareren. Later, na de tachtigjarige oorlog, werd het een katholieke enclave in het protestantse Nederland.

Huissen ligt zo’n vijf kilometer ten zuiden van Arnhem en heeft nu zo’n zeventienduizend inwoners. In  de tijd dat ik er vaak kwam, in de jaren vijftig, moeten dat slechts een paar duizend zijn geweest. Je liep er in een uur omheen. Over de dijk langs de Rijn, waar je ook bij het Loo-veer kon komen. Huissen was in die tijd een beetje achterlijk stadje aan de rivier, maar ook een plek waar altijd wat te doen was. Als het geen lustmoord was, dan toch zeker een slepende vete die de gemoederen jarenlang bezig hield.

Er heerste in Huissen een wonderlijke stilte, alsof de tijd was stil blijven staan. Huissen had zwaar te lijden gehad onder de oorlog. Het lag precies in de frontlinie ten tijde van de slag om Arnhem. De Duitsers hebben hier een kampement gehad en de bevolking werd maandenlang geheel geëvacueerd. Ook mijn tantes moesten toen hun huis verlaten. Hier bij mij thuis in Leeuwarden staat nog altijd het penantkastje dat de oorlog in Huissen heeft overleefd en ik uiteindelijk heb geërfd. In het houten blad zit een grote barst die veroorzaakt werd doordat de Canadezen, die later het stadje bezet hielden, hier op hebben gekookt. Op de begraafplaats is een massagraf voor de omgekomen Huissenaren. De kerk werd zwaar getroffen door bombardementen en het heeft jaren geduurd voordat de kerktoren weer kon worden opgebouwd. Overal kon je nog sporen zien waar de granaten destijds waren ingeslagen.

Zoals gezegd, eind jaren vijftig heb ik hier hele zomervakanties doorgebracht, zes weken lang. Ook begin jaren zestig kwam ik er vaak. Ik ken dit stadje dus als mijn broekzak. Tenminste, zoals het toen was. Het leven was er harmonisch, dicht bij de natuur. Groente en fruit kochten mijn tantes bij de boer en elk jaar werd alles in weckflessen gestopt voor een goedkope overwintering. In het portaal hing een klein kastje voor de drie missalen waarmee ze elke zondag ter kerke gingen. Mijn tantes stonden ‘s ochtends al om zes uur op  en gingen ‘s avonds al voor tien uur naar bed. Het leven verliep als een uurwerk dat steevast te strak was opgewonden. In de hoge gang van het huis hing een Fries staartklok waarvan het harde tikken de loodzware stilte hoorbaar maakte. Het rook er naar boenwas en in de vensterbanken stonden sigarendoosjes met DDT om de insecten te weren. Daar lagen dode muggen in.

alleen in Huissen, 1955

Of het pedagogisch verantwoord was om mij als kind elke zomer weer zolang  bij drie oude tantes alleen te laten, hebben mijn ouders zich nooit afgevraagd. Ik had er zelf geen enkele moeite mee, want ik kon mijzelf uitstekend vermaken. Nu nog trouwens. Elke zomer, als ik bij Huissen logeerde, verdiepte ik mij in oude jaargangen van de Katholieke Illustratie. Mijn tantes hadden alle jaargangen sinds 1938 keurig ingebonden in gemarmerde kaften. Ze stonden in een kast boven op de grote zolder, waar ook de hele uitleen-inventaris van het  Wit-Gele Kruis stond opgeslagen. En zo zat ik tussen de po’s en ondersteken, krukken en beddenklossen, urenlang geheel verdiept in al die plaatjes. Daar in het halfduister kon ik als kind wegdromen. Plaatjes kijken is altijd mijn mijn belangrijkste liefhebberij geweest. Later heb ik er zelfs mijn beroep van gemaakt.

Onlangs ben ik nog even vanuit Arnhem naar Huissen gefietst. De Huissensedijk ligt er nog, en zo reed ik langs de uiterwaarden waar nu een snelweg doorheen loopt. Eenmaal in Huissen kon ik het niet laten om het grote huis te bekijken, waar ik in de jaren vijftig vaak bij mijn tantes heb gelogeerd. Op het eind van de Kloosterlaan fietste ik weer de dijk op. Ik zag tot mijn ontzetting dat het prachtige uitzicht, dat je hier vroeger had op de Rijn in de verte, verloren is gegaan in een compleet verrommeld landschap. Er is veel veranderd tegenwoordig. Huissen is Huissen niet meer. Het stadje is helemaal dicht gebouwd. Het landelijk karakter van de omgeving met zijn Betuwse boomgaarden heeft langzaamaan plaatsgemaakt voor een drukke forensenplaats die geheel tegen Arnhem is aangebouwd. Gelukkig staat het Mariabeeld er nog. Onze Lieve Vrouw van Lourdes aan de dijk in Huissen.

Onze Lieve Vrouw van Lourdes aan de dijk in Huissen

Ook mijn drie tantes in Huissen hadden iets met Lourdes. In de jaren twintig en dertig waren ze vaak mee geweest als ziekenverzorger op de treinbedevaart naar Lourdes. Ook mijn moeder, die de jongste was thuis, ging vaak mee. Op de overloop van het grote huis in Huissen stond en groot plastic Mariabeeld met daarin Lourdeswater dat na al die jaren bedorven moet zijn geweest. Maar Lourdeswater bederft niet, zo beweerden mijn tantes. Mijn moeder was daar niet zo zeker van.

De jaren vijftig werden in Huissen overschaduwd door een kerkelijk conflict. Er waren twee kerken in Huissen. De parochiekerk die werd beheerd door zogeheten ‘wereldheren’ was weinig geliefd. De meeste bewoners gingen naar de paterskerk van de Dominicanen, die zich aan de Kloosterlaan bevond. De paters konden beter preken en dus zat deze kerk elke zondag tot de nok toe vol. Dat leidde tot scheve ogen bij de wereldheren die zich ging beklagen bij de bisschop in Utrecht. Daar zat kardinaal De Jong nog in die tijd, maar hij werd bijgestaan door een hulpbisschop, de latere kardinaal Alfrink. Deze opereerde weinig tactisch in het gerezen conflict.

Alfrink was nogal autoritair en zijn optreden leidde tot een rel die tot ver over de grens  bekend werd. Hij liet de kapel van de Domicanen vergrendelen, waarbij hij zich beriep op een een contract dat  in ln 1938 was afgesloten met de Dominicanen. Als er in zijn bisdom een nieuwe parochie bij zou komen, dan werd die werd toevertrouwd aan de Dominicanen, en dan zou in ruil daarvoor de kapel in Huissen gesloten worden. De pastoor van de reguliere parochie in Huissen ergerde er zich vooral aan dat zijn parochianen liever bij de paters te biecht gingen en niet bij hem. 

Meer dan duizend inwoners van Huissen hebben toen hij toevlucht gezocht bij het Vaticaan om de sluiting van de kapel te voorkomen. Alfrink hield zijn poot stijf met als gevolg dat de Huissenaren met een bijl de kerkdeur van de kapel open hebben gebroken. Nog altijd zijn daarvan de sporen in de kerkdeur te zien.

De Kloosterkapel der Dominicanen, met bijlen opengebroken door de parochianen. Huissen, 6 januari 1952. (foto: Beeldbank, Nationaal Archief)

Sporen van de aanslag met de bijl, nog altijd zichtbaar in de kerkdeur van de Kloosterkapel in Huissen

Dit drama vond plaats op 6 januari 1952. Drie dagen dagen later schreven de daders een excuusbrief Alfrink, maar die was door deze hele affaire behoorlijk in opspraak geraakt.  De pers had er lucht van gekregen en het werd een landelijke rel. Zelfs het Amerikaanse weekblad Time besteedde er aandacht aan. Pas in 1955 kwam de zaak tot bedaren. De parochie van Huissen werd uiteindelijk overgedragen aan de Dominicanen. Alfrink kwam er zonder gezichtsverlies mee weg en zou het later nog tot aartsbisschop en kardinaal schoppen.

Alfrink gaf uiteindelijk de Dominicanen de schuld, want zij zouden hem onvoldoende in bescherming hebben genomen. Er kwam een compromis maar de kloosterkapel bleef dicht. Het conflict liet diepe sporen na in de dorpsgemeenschap die nog jaren nadien in twee kampen verdeeld was. Zo kwam in Huissen na de oorlog een nieuwe oorlog. Ik kan me nog herinneren dat bij de dood van Alfrink een documentaire op tv was te zien, waarin deze zaak nog uitgebreid aan de orde kwam als een laatste stuiptrekking van Het Rijke Roomse Leven

Mijn drie tantes hadden zich openlijk gemengd in het conflict  Ze kozen onomwonden de kant van de wereldheren en waren tegen de paters dus. Gezag is gezag, zo moeten ze hebben gedacht. Maar er was nog iets. Mijn tantes kwamen uit Arnhem en voelden zich altijd een beetje boven de Huissenaren verheven. In hun ogen was het maar een barbaars gedoe zoals die zich hadden gedragen met die bijl bij de kerkdeur.

‘Wij intellectuelen, wij pikken dit niet!’ Ik hoor het tante Door nog zeggen. Ze was wijkverpleegster en wist dus alles wat er in het dorp omging. Alle achterklap kwam haar ter ore en wat ze niet wist kon tante Luus wel vertellen, want die was onderwijzeres bij de nonnen op de dorpsschool, waar de kinderen van alle dorpsbewoners vroeg of laat in de schoolbanken zaten. Zo kwam ik in die dagen heel wat te weten over Huissen en zijn eigenaardige bewoners.

Maria A.L. Sanders, Lucia R. Sanders en Theodora A. Sanders. Ootmoedig neergeknield aan de voeten van Uwe heiligheid verzoeken om den apostolischen Zegen en een Volle Aflaat in het stervensuur, mits tot biechten of communiceren niet meer in staat zijnde, den H. Naam Jezus met den mond, of ten minste met het hart, ootmoedig aanroepen.

Zo luidt het opschrift van bovenstaand document. Het is een pauselijke aflaat die op 28 april 1952 werd afgegeven aan mijn drie tantes in Huissen. Het document werd ondertekend door Diego Venini. Hij was in die tijd ‘geheim-aalmoezenier’ van paus Pius XII. Dat is een hoge functie in het Vaticaan, een geestelijk functionaris die direct onder de paus ressorteert. De aflaat was een beloning van de paus voor hun moedige en standvastige houding bij de kerkelijke ongeregeldheden. Het is bijzonder document, de getuigenis van een stukje Nedrelandse  kerkgeschiedenis. Het hangt nu bij mij aan de muur in de huiskamer.

Het kan niet vaak genoeg worden gezegd, Huissen was een bijzonder stadje. Ik herinner mij dat ik samen met mijn vader wel eens wandelde in de omgeving van Huissen. Mijn vader wilde dan altijd de Rijn zien. Zo liepen wij dwars door de uiterwaarden en klommen zo nu en dan over de boerenhekken om bij de zomerdijk te komen, waar de kribben ver de rivier in staken en rijnaken traag voorbij voeren. Dat was een hele wandeling, want Huissen ligt een flink eind van de rivier af. Zo raakten we ver van huis en zagen uiteindelijk in de verte Arnhem liggen, met daarachter de eerste glooiingen van de Veluwe. In dat soort herinneringen staat de tijd voor mij stil, alsof dat landschap er altijd al was en ook altijd zo zal blijven. Zelfs de stromende rivier leek voor eeuwig stil te staan. Het was de stilte van Huissen.

Reageren is niet mogelijk.