Ben Hemelsoet en de bekering van Reve

contract huubmous.nl

Hans Kraan (rechts) en ik, 1961 (zie: Klassenfoto)

‘Ik heb inmiddels wel wat biografische gegevens over Ben Hemelsoet bij elkaar geharkt, maar misschien is dat wat mosterd na de maaltijd nu je boek af is. Ik heb ook een en ander proberen te reconstrueren i.v.m. de ontmoeting van Ben en Gerard Reve. Ben heeft mij destijds over die ontmoeting verteld. Ik verkeerde nadien in de veronderstelling dat beide heren meerdere malen met elkaar gesproken hadden, maar bij nader inzien vermoed ik, dat het bij slechts één samenkomst is gebleven. Na het overlijden van Mgr. Van Dodewaard (op 9 maart 1966) kwam het verzoek van Gerard om tot de katholieke kerk te worden toegelaten op het bordje van Mgr. Zwartkruis terecht. Naar ik vermoed, heeft hij met de zaak wel wat in zijn maag gezeten. Via zijn vicaris, Harrie Kuipers, heeft hij in eerste instantie Theo Beemer, later moraaltheoloog te Nijmegen, benaderd met het verzoek de geloofsovertuiging van Gerard op haar katholiciteit te onderzoeken. Wellicht dat Grossouw daartoe niet de aangewezen man werd geacht, of dat Grossouw zichzelf daartoe niet de geschikte persoon achtte.

Mogelijk is ook dat Grossouw Theo Beemer als ‘inquisiteur’ heeft voorgesteld. Theo Beemer was toen nog verbonden aan het grootseminarie van het bisdom Haarlem te Warmond. Omdat Beemer vond, dat het niet over moraal, maar over geloof ging (ik denk zelf dat hij zijn vingers niet aan de kwestie wilde branden – het ‘ezelproces’ liep nog), werd hij vervangen door Ben Hemelsoet, die op 27 juni bij de doop van Reve ook als peter zou optreden. Reve schrijft daarover in een brief aan Grossouw van 20 juni 1966: “Inmiddels – nu we het toch over een godsdienstige kwestie hebben – heeft Drs. Beemer bewerkstelligd dat niet hij, maar een kollega luisterend naar de signifikante naam Hemelsoet met mij een colloquium doctum theologicum heeft gehad, dat uiterst vlot verliep. Hoe maller mijn theorieën en voorstellingen terzake God, Kwaad, Satan, Zoon, H.Maagd, bovenhistoriciteit van het Evangelie, Verlossing en Eeuwig Leven, hoe geestdriftiger deze Hemelsoet. Hij vond het zelfs overbodig een rapport te maken, en dacht het telefonies wel af te kunnen.” (Gerard Reve, aan W. K. Grossouw, 20 juni 1966, in: Brieven aan geschoolde arbeiders, Amsterdam: Veen Uitgevers, Utrecht/Antwerpen, 1985, blz. 71).

Gerard Reve is gedoopt op maandag 27 juni 1966 – nauwelijks een week nadat Reve deze brief aan Grossouw schreef. Het gesprek met Hemelsoet moet dus kort voor 20 juni hebben plaatsgevonden. Het zal bij één gesprek zijn gebleven. En dat was ook ruimschoots toereikend. Ik heb Ben Hemelsoet voor het eerst in januari 1968 ontmoet, tijdens de eerste zitting van het Landelijk Pastoraal Concilie in Noordwijkerhout,. Nadien ben ik goed bevriend geraakt met Ben, een vriendschap die tot zijn overlijden heeft geduurd. Bij een van mijn eerste bezoeken aan Ben, op zijn adres aan de Ruysdaelkade, heeft hij mij verslag gedaan van zijn ontmoeting met Gerard Reve. Een prachtig verhaal, natuurlijk. Later, toen ik het laatste hoofdstuk van Moeder en zoon las, ontdekte ik dat de weergave van Reve in dat hoofdstuk (anders dan je wel eens geschreven hebt) nauwkeurig overeenstemt met hetgeen Ben mij daarover had verteld. Beide versies komen volkomen overeen. Ik weet niet of je aan deze informatie nog iets hebt, maar desgewenst kan ik je nog wat biografische gegevens en iets over de loopbaan van Ben als theoloog en exegeet toesturen. (..)  Ik hoop dat de verkoopcampagne voor je boek een lawine aan intekenaars oplevert en dat het spoedig door meer publicaties gevolgd mag worden.’

Aldus Hans Kraan, in een lange mail van 20 juli j.l. 2013. Deze informatie over Ben Hemelsoet en Gerard Reve heb ik destijds net niet meer kunnen verwerken in mijn boek Modernisme in Lourdes, Gerard Reve en de secularisering dat in december van dat jaar verscheen. Hans Kraan heeft Ben Hemelsoet goed gekend. Hemelsoet, die in 1999 op 69 jarige leeftijd overleed, was ten tijde van Reve’s bekering hoogleraar Bijbelexegese aan het grootseminarie in Warmond, dat in 1967 werd opgeheven. Men had natuurlijk wederom een theologische scherpslijper kunnen kiezen. Hemelsoet was dat allerminst, al moet hij wellicht menig maal met zijn wenkbrauwen hebben gefronst, toen hij de obscure gedachtekronkels van Reve voor het eerst aanhoorde. Achteraf beschouwd is het misschien niet zo verwonderlijk dat voor deze theoloog eigenlijk niets te dol was, als ging om de beoordeling van de rechtgelovigheid Reve.

Op 22 augustus 1971 werd Hans 23. Dat vierde hij in de Wakkerstraat. Ik was er niet bij, want ik was nog op vakantie op Mallorca. Hans was net terug uit Londen en vierde zijn verjaardag beneden in de grote kamer, waar inmiddels al mijn spullen stonden, want ik kwam daar te wonen. Ben Hemelsoet was er wel bij. Hij maakte nog een opmerking tegen Hans  – zo hoorde ik later – over het verzamelde werk van Johan Huizinga dat hij bij mij in de boekenkast zag staan. De volgende dag kwam ik thuis. Toen zijn we wederom doorgezakt en leerde ik mijn eerste vrouw Marijke kennen, die samen met Hans in het bestuur van de jeugdsociëteit Omega zat. Toen ik Ben Hemelsoet kort daarop zelf ontmoette, maakte hij veel indruk op mij. Hij was een heel erudiete man. Inmiddels was hij als lector verbonden aan de Katholieke Theologische Hogeschool aan de Keizersgracht in Amsterdam.

Zijn woning aan de Ruysdaelkade, waar hij zelf ook geregeld studenten ontving, was befaamd door zijn uiterst moderne boekenkast dat als een labyrint dwars door de vertrekken heen liep, zodanig dat je met je hoofd over de kasten heen kon kijken. Het was een tijd waarin alles mogelijk was. Als katholiek kon je evengoed communist zijn als omgekeerd. Marx en Jezus waren immers uit hetzelfde hout gesneden. De ironie van de geschiedenis wil dat de bekering van Reve zich voltrok onder de ogen van een vrijzinnig theoloog met linkse sympathieën. Zo kan ik mij herinneren dat Ben Hemelsoet, die zelf actief lid was van de PSP, voor Hans Kraan royaal de boete van tweehonderd gulden betaalde, waarvoor hij als bezetter van het Maagdenhuis veroordeeld was. De ideologie van de ‘communistische kerk’, waarvan Reve zich in zijn jeugd had afgekeerd, zou mede door toedoen van dit soort theologische vrijdenkers uiteindelijk ook de Roomse kerk gaan infiltreren, al zou deze verwarrende periode niet al te lang duren.

In september 2019, drie weken voor zijn dood, heb ik Hans nog opgezocht. We spraken toen over alles in het leven. Hij liet mij ook al zijn boeken zien: een indrukwekkende bibliotheek met niet alleen de verzamelde werken van Hegel, Marx en alles van de Frankfurter Schule, boeken die hij in de zestig met ‘proletarisch winkelen‘ had verworven, maar ook veel… heel veel kunst en literatuur. Bij het weggaan gaf hij mij een plastic duivel mee, die hij ooit van Professor Hemelsoet had gehad, die hem op zijn beurt weer van Gerard Reve had gekregen. Die duivel staat nog altijd bij mij in de boekenkast als een herinnering aan Hans… en aan de roerige jaren zestig die wij samen hebben beleefd.

Onderstaand verhaal gaat over deze periode.  Ik publiceerde het eerder op mijn blog van 25 december 2008.

Hans in het midden, ook op de foto in de Volkskrant  29 januari 1969

Hoe God verdween uit Nederland

Het is 28 januari 1969. In de aula van het St- Ignatiuscollege wordt een hearing gehouden over een kwestie die de katholieke gemoederen in Nederland danig in beroering brengt: het celibaat. Op de laatste zitting van het Pastoraal Concilie in Noordwijkerhout, die van 4 tot 7 januari van dat jaar had plaatsgevonden, was deze kwestie op de spits gedreven. Dit Pastoraal Concilie was  in 1968 op initiatief van kardinaal Alfrink van start gegaan met als doel de hervormingen van het Tweede Vaticaans Concilie te bespreken en in de Nederlandse situatie in te voeren.

Het waren roerige tijden. De top-down structuur van de Kerk leek in korte tijd plaats te maken voor een structuur van onderop. Voor dit democratiseringsproces was Nederland willens en wetens een soort proeftuin geworden. Aan het Pastoraal Concilie waren verkiezingen vooraf gegaan voor de benoeming van Pastorale Raden, waarin leken inspraak zouden krijgen bij beslissingen van allerlei aard. Mijn voormalig klasgenoot van het Ignatiuscollege, Hans Kraan, werd gekozen in de Pastorale Raad van het Bisdom Haarlem. Hij is op de foto in het midden te zien met zwarte bril en sigaret in de hand. Geheel rechts zit pater Van Kilsdonk. Hans nam ook deel aan de plenaire vergaderingen van het Pastoraal Concilie in Noordwijkerhout.

een paar maanden later,  in april 1969, zouden Hans en ik tijdens de Paaswake de pastorie bezetten van onze parochiekerk in de Watergraafsmeer, de Martelaren van Gorkum. Met Hans ben ik in juni 1969 ook naar Münster geweest, dat in die tijd – evenals Nijmegen – een centrum van theologische vernieuwing was. Daar bezochten we ondermeer Leo Dullaart, die samen met Hans in de redactie zat van het tijdschrift Tegenspraak dat in Nijmegen werd uitgegeven en een brug wilde slaan tussen theologie en marxisme. Hans had zich in die tijd diep in deze materie gestort. In korte tijd ontwikkelde hij zich tot een behoorlijk radicale marxist en verloor stilaan zijn belangstelling voor theologische zaken. Ik zelf begreep niet zoveel van dit soort ontwikkelingen. Daar was ik destijds te chaotisch voor, soms zelfs psychotisch.

Toch hebben Hans en ik in die tijd veel gepraat en gedebatteerd. In de zomer van 1971 vroeg hij mij of ik een kamer wilde huren in zijn huis. Hij woonde destijds in de Wakkerstraat, een zijstraat van de Middenweg, in het huis waaruit zijn ouders in 1969 waren vertrokken. Hans woonde boven en ik sindsdien beneden, maar mijn kamer fungeerde vaak als huiskamer. De meest wonderlijke mensen kwamen hier over de vloer, onder wie nog al wat radicale marxisten uit Duitsland, van wie het me achteraf niet zou verbazen dat ze later bij de RAF zijn terechtgekomen. Maar ook theologen van diverse pluimage, zoals professor Ben Hemelsoet bij wie Gerard Reve examen moest doen voor zijn toetreding tot de rooms-katholieke kerk in 1966. Ik heb in dat huis in de Wakkerstraat tot 1973 gewoond. Toen bekoelde onze vriendschap, maar later zijn we opnieuw met elkaar in contact gekomen. Hans die naar Maastricht verhuisde, woont sinds kort weer in Amsterdam.

Maar terug naar de foto uit 1969. Pas de laatste jaren begin ik mij opnieuw te interesseren voor de radicale ontwikkelingen die zich in de jaren zestig in katholiek Nederland hebben voltrokken. Pas nu begrijp dat er veel meer aan de hand is geweest. Het ging niet alleen om kwesties inzake seksualiteit en celibaat, die alle aandacht op eisten, ook internationaal, maar vooral ook om een fundamenteel probleem dat daaronder lag. Wat speelde was een conflict dat zich al jaren lang had voortgesleept en in de jaren zestig juist in Nederland tot uiting kwam. Je kunt zeggen dat dit probleem al tijdens de oorlogsjaren was ontstaan. De geharnaste katholieke kerk die sinds eeuwen autoritair van bovenaf werd bestuurd kwam juist in die tijd onder druk te staan.

In de jaren van de Duitse bezetting werden ook katholieken teruggeworpen op morele dilemma’s die universeel waren. Daarnaast begonnen katholieke intellectuelen zelfstandig opvattingen te ontwikkelen, inhakend op nieuwe tendenzen in de wetenschap en de filosofie. De gijzelaars in Sint Michielsgestel discussieerden over een nieuw Nederland van de oorlog. Dat zou een maatschappij moeten worden zonder zuilen en zonder hokjesgeest. Door die vernieuwing in denken, die overigens in de praktijk heel moeizaam te realiseren bleek, werd de greep van het Vaticaan na de oorlog stilaan minder. Er kwam ruimte voor een sociaal bewogen katholicisme dat zich ging richten op de problemen van de moderne tijd. Meer nog dan protestanten werden de katholieken in de eerste jaren na de oorlog aangetrokken door het socialisme.

In Rome zag men kort na de oorlog met lede ogen aan hoe met name in Frankrijk zich nieuwe ontwikkelingen voltrokken die ook elders invloed kregen. In Frankrijk had zich al voor de oorlog de zogeheten ‘nouvelle théologie’ gevormd en ontstond stilaan een soort ‘links katholicisme’, eerst bij de arbeiders-priesters van de jaren veertig en later bij de linkervleugel van de christelijke vakbonden in de jaren vijftig. Bovendien insprireerde het existentialisme, dat na 1945 vanuit Parijs kwam overwaaien, menig katholiek in Nederland tot een personalistisch humanisme dat de vertrouwde zuilen oversteeg. Bij al deze ontwikkelingen werd de theologie steeds meer horizontaal opgevat, niet zozeer als een leer over de goddelijke openbaring, maar meer als een opdracht voor de verandering van de wereld in het hier en nu.

De encycliek Humani Generis, die paus Pius XII in 1950 had doen uitgaan, werd in Nederland vrijwel genegeerd. Juist in deze encycliek werd gewaarschuwd voor de gevolgen van de modernisering en verwereldlijking, zoals de historische interpretatie van Bijbel en dogma. De goddelijke waarheid is door de menselijke ratio uit de schepping te herleiden, maar dat wil niet zeggen dat de menselijk natuur gevrijwaard is van ernstige dwalingen. Sterker nog, de menselijke natuur is juist tot dwaling geneigd, niet alleen door de werking van de zintuigen en de verbeelding, maar ook door de diep gewortelde begeerte die voortkomt uit de erfzonde. Een mens heeft een verlangen naar het goede maar is basaal geneigd tot het kwade.

Kortom, de maakbaarheid van de wereld, die door linkse katholieken werd gepredikt, kende zijn grenzen. Maar dat was in de tijd van de wederopbouw een moeilijk verkoopbare boodschap. Het mandement van de Nederlanders bisschoppen in 1954, waarin katholieken werd verboden om PvdA te stemmen en ontraden om naar de VARA te luisteren, werd door de meeste katholieken intellectuelen in die tijd niet echt serieus genomen. De doorbraak-socialist Anton van Duinkerken bijvoorbeeld weigerde aan openbare discussies over deze kwestie deel te nemen, omdat hij het als een vergissing zag, die van tijdelijke aard zou blijken te zijn. In feite kreeg hij daarin gelijk. Het klimaat onder de vooraanstaande katholieken in het Nederland van de jaren vijftig was overwegend progressief. Ook in dit zo oersaaie decennium, waarin Nederland door Willem Frederik Hermans ‘een gaskamer van verveling’ werd genoemd, voltrok zich in katholieke kringen een vergeten revolte die tegen Rome was gericht.

Vandaar ook dat er in Nederland een vruchtbare bodem ontstond voor de hervormingen van de jaren zestig zoals die hun beslag kregen in het Tweede Vaticaans Concilie en het aansluitende Pastoraal Concilie Noordwijkerhout. De democratisering van het roomse bolwerk leek juist in Nederland een aanvang te nemen. Er ontstond een open klimaat waarin alles bespreekbaar werd. Door de vrijmoedigheid waarmee de verschillende thema’s besproken konden worden trok het Pastoraal Concilie Noordwijkerhout ook veel aandacht in het buitenland. Katholiek Nederland was ‘hot’ in die tijd. Geregeld werden er cameraploegen van CNN op Schiphol ingevlogen om verslag te doen van de ontwikkelingen.

Misschien is het juist wel die grote media-exposure geweest die de aandacht afleidde van het werkelijke probleem dat aan de orde was. Nogmaals, het conflict tussen Nederland en Rome ging niet alleen over de pil en het celibaat, maar over twee botsende opvattingen in de theologie. De ’theologie van onderop’ versus de ’theologie van bovenaf’. De secularisering tegenover een middeleeuwse genadeleer. Het hete hangijzer was de ‘Nieuwe Katechismus’, die in 1966 in Nederland was opgesteld op verzoek van de bisschoppen.

De jezuïet pater Piet Schoonenberg SJ was hiervan in de samensteller geweest. Samen met de jongere Edward Schillebeeckx was hij de belangrijkte vernieuwer in de Nederlandse theologie, waarbij werd voortgeborduurd op de eerdere ontwikkelingen in Frankrijk. Schoonenberg was hoogleraar dogmatische theologie aan de Universiteit van Nijmegen. De inhoud van deze Nieuwe Katechismus stuitte al gauw op fundamentele bezwaren bij de Congregatie voor de Geloofsleer in Rome, maar die bezwaren werden in Nederland wederom niet serieus genomen.

Deze Nieuwe Katechismus werd gekenmerkt door een immanent godsbeeld. God handelt met de handen van de mens. Er is dus geen fundamenteel onderscheid tussen God en mens. Daarmee werd de aloude opvatting van de goddelijke natuur, die geheel los staat van het menselijk willen en handelen, als een overleefde gedachte weggeworpen op de vuilnisbelt van de kerkgeschiedenis. God werd een verhaal dat de mens in de geschiedenis realiseert. Er was geen sprake meer van een bovennatuurlijke genade, alleen nog in die zin dat de genade van God de mensen dichter bij elkaar brengt in de naastenliefde, waarvoor Christus als voorbeeld had gediend.

God doet dus niets buiten de mens om. Ook de sacramenten werden op deze wijze opgevat. Bij het doopsel ontvangt het kind geen bovennatuurlijke gave. De bedienaars van de sacramenten handelen niet in naam van Christus op aarde. Het priesterschap werd voortaan in wezen een functioneel ambt en niet langer begiftigd met een bovennatuurlijke gave. Vanuit zo’n theologische visie is het slechts een kleine stap om alles wat tussen wereldlijke haken wordt gezet dan ook meteen maar te elimineren. Als het sacrale tot een dergelijk minimum wordt gereduceerd, dan is God zelf binnen de kortste keren verdwenen.

Dat laatste is ook gebeurd. De katholiek Kerk in Nederland is grotendeels verdampt ten gevolge van het snelle proces van secularisering dat zich in de tweede helft van de jaren zestig heeft voltrokken. Het conflict met Rome dat daarna zijn beslag kreeg in de uiterst controversiële bisschopsbenoemingen, was in feite al in de kiem aanwezig. Dat wil zeggen, in een nieuwe theologische opvatting die geen theologie meer was, een opvatting die zo werelds was, dat God als in een tovertruc verdween. Het theologisch debat is in katholiek Nederland nadien ook grotendeels verstomd. Alles wat resteerde was het fossiel daarvan. Een telkens weer oplaaiend conflict met Rome dat zich toespitste op uiterlijkheden, maar het theologische kernprobeem onaangeroerd liet.

Het dringend verzoek dat de theoloog Schillebeeckx deed tijdens het Pastoraal Concilie in Noordwijkerhout om daadwerkelijk een theologisch antwoord te formuleren op de problemen van de moderne tijd werd niet ingewilligd. Katholiek zijn werd eerder levensstijl dan een vorm van geloof. Het werd een manier van maatschappelijk handelen, zonder theologische diepgang. Sterker nog, zonder een waarlijk theologisch besef. God zelf verdween uit de theologie en dat proces was onomkeerbaar. Om die reden heeft de secularisering in Nederland vrij baan gekregen, met alle rampzalige gevolgen van dien.

Het katholicisme – of wat daarvan overbleef – kon zich volledig uitleveren aan het maatschappelijk engagement dat in de jaren zeventig alle aandacht trok. Marx trok de Kerk binnen en daarmee kwam het spookbeeld terug, waarvoor Gerard Reve diezelfde Kerk juist was binnen gevlucht. Mede om die reden heeft het extreem seculiere Nederland, dat in decennia nadien is ontstaan, ook nauwelijks een antwoord op de islam kunnen ontwikkelen, laat staan dat ooit een inhoudelijk theologisch debat met de islam tot stand is kunnen komen. Dat zou een debat zijn, waarbij ook deze verstarde religie wars van de moderniteit kan worden gewezen op de redelijke en rationele aspecten die in haar eigen traditie te vinden zijn.

Binnen een tijdspanne van vier decennia is God uit Nederland verdwenen. Natuurlijk is deze bewering overtrokken en gekleurd door een persoonlijk perspectief. Maar louter persoonlijk kun je deze constatering ook weer niet noemen. God is er niet meer, dat zullen veel mensen kunnen beamen. Er zijn er ook heel wat, die zijn vertrek niet hebben betreurd. Integendeel. Een benauwend godsbeeld heeft hun jeugd vergald en soms zelfs psychische schade aangericht. Wat dat laatste betreft, behoor ik niet tot de groep die bevangen wordt door nostalgie naar een voorgoed voorbije, harmonische tijd. De gedachte aan een persoonlijke God is ook voor mij ondenkbaar geworden. Maar dat wil niet zeggen, dat ik me niet interesseer voor de wijze waarop dit proces zich in zo’n korte tijd heeft kunnen voltrekken.