Ik hou niet van oorlogsmonumenten, en toch word ik er op een wonderlijke manier telkens weer door aangetrokken. Vorige week was ik in Bastogne in de Ardennen, ook wel Bastenaken genoemd. Daar bevindt zich een gigantisch oorlogsmonument ter herdenking van de slag in de Ardennen in december 1944: het Mémorial du Mardasson. Het is een stukje geschiedenis dat achter de horizon verdwijnt. Ik kan me herinneren dat ik rond 1960 een film zag over generaal Patton. Ik raakte diep onder de indruk. Ik vraag me af hoeveel mensen in Nederland nu nog weten wie generaal Patton was. In de tijd van de Koude Oorlog was hij een begrip. Een Amerikaan die het leger van Hitler had verslagen, tenminste for he time being. De Tweede Wereldoorlog wordt langzaam echt geschiedenis. Zelfs de Koude Oorlog verdwijnt uit zicht. We weten niet meer hoe het echt was. We weten ook niet meer wat ‘kunst’ was in die tijd.
Moderne kunst werd in de periode van de Koude Oorlog een voertuig voor politieke propaganda. Vooral de Verenigde Staten hadden een belang om kunst in te zetten als ideologisch wapen tegen de Russen. Moderne kunst, en met de name de abstracte kunst, stond voor de ultieme vrijheid van het individu. Die vrijheid was in het Westen mogelijk en niet in het Oosten, waar de abstractie werd onderdrukt. Abstracte kunst, zo werd geredeneerd stond haaks op de ideologie van totalitaire systemen, zowel van links als van rechts.
Toen het IJzeren Gordijn werd dichtgetrokken zag Amerika West-Europa primair als een buffer tegen het dreigend gevaar van het communisme. Kunst was een probaat middel om de grenslijn van de vrijheid te markeren. Vooral het abstract expressionisme van schilders als Pollock, Still, Newman, Gottlieb en Gorky lieten een zelfbewuste kunst zien, op grote formaten geschilderd. Het immense doek werd voor hen niet alleen een spiegel van de individuele emotie, maar ook een metafoor voor de wereld, de vrije wereld, vol archetypen en oersymbolen. Deze schilders leverden het zichtbare bewijs dat Amerika de toekomst had. Een nieuw humanisme was neergedaald in de brede verfstreken van The new American painting.
Abstract expressionisme was niet alleen een ontlading van de onbewuste impulsen in het spontane schildergebaar, maar ook een beteugeling van de drift. Het was gemanipuleerde ontlading, beteugelde vrijheid, schilderen als pure actie, maar tegelijk ook de controle over wat per definitie oncontroleerbaar was. Vooral dat laatste aspect werd ideologisch beladen. Jackson Pollock werd het toonbeeld van het volledig vrije individu in het Vrije Westen. Een bevrijde slaaf van die niettemin gekneveld blijft door zijn eigen onbewuste. Door het libido volledig open te leggen op het oppervlak van het schilderdoek werd de bevrijde slaaf kwetsbaar. Hij werd een instrument van een onzichtbare macht. Zijn vrijheid kon ingezet als ideologisch wapen. Het ontketende libido van de moderne kunstenaar werd ingezet in de propaganda van de Koude Oorlog.
Veel eerder dan in Nederland werd de kunst in Amerika gesteund door de overheid. Het New Deal programma van Roosevelt omvatte ook uitgebreide steunmaatregelen voor kunstenaars. De eerste naoorlogse generatie van Amerikaanse kunstenaars was dan ook opgeleid door de staat. Ook Jackson Pollock kreeg in de jaren dertig een uitkering die veel weg had van onze naoorlogse ‘contraprestatie’. Die directe overheidssteun viel in Amerika na de oorlog weg, maar achter de schermen bleef de regering betrokken bij de promotie van kunst. Zo bemoeide de CIA zich met sterk met de bevordering van Amerikaanse kunst in het buitenland. Maar ook vermogende particulieren als Nelson Rockefeller gaven om ideologische redenen financiële steun aan de moderne, en met name de abstracte kunst.
De betrokkenheid van de CIA bij naoorlogse promotie van de moderne kunst is een hoofdstuk in de kunstgeschiedenis dat lang onderbelicht is gebleven. In 1973 schreef de Amerikaanse kunstcriticus Max Kozloff een geruchtmakend artikel in het tijdschrift Artforum met als titel American painting during the Cold War. Sindsdien zijn er meerdere studies verschenen, maar lang niet alle bronnen zijn openbaar. Onderzoek naar de verwevenheid van moderne kunst en de CIA is even precair als het onderzoek naar terrorismebestrijding. De ware geschiedenis speelt zich achter de schermen af.
De doorstart van het modernisme had na de oorlog een ideologische bedding waarin het uitstekend kon gedijen. Vooral in Amerika had men behoefte aan een nieuwe start, een tabula rasa. Kunst in de volledige vrijheid van het losgeslagen onbewuste, het was een kunst die een exportartikel werd als wapen tegen de tirannie van het communistische Oostblok. Enkele jaren geleden was in Londen een tentoonstelling te zien over kunst en design in de tijd van de Koude Oorlog. Het wordt tijd dat de geschiedenis van de naoorlogse kunst wordt herschreven in het licht van de politieke belangen die eraan ten grondslag lagen. Het is de ideologie van de vrijheid, onzichtbaar door zijn vanzelfsprekendheid, zoals het laatste wat een vis ontdekt het water is waarin hij zwemt.