Naturträne

Doorgaans wordt het begrip ‘Romantiek’ opgevat, zoals het in het begin van de negentiende eeuw werd geijkt, dat wil zeggen: als een poging om het banale te verheffen tot het verhevene, het gewone tot het geheimzinnige, het bekende tot het onbekende, en het eindige tot de oneindigheid. Romantiek is de cultuurstroming van het gevoel, de spontaniteit, het toevallige, het irrationele, het dionysische, het onwerkelijke, het vreemde en het duistere. ‘So wird alles in der Entfernung Poësie,’ zei Novalis. De verte in de bergen, natuur in de avondschemering… dat is de Romantiek. Het nabije, het alledaagse, het werkelijke en het heden maken plaats voor een verlangen naar de verte, het uitzonderlijke, de droom en het verleden. Maar de filosoof Maarten Doorman ziet dat anders. Hij ziet de Romantiek in de eerste plaats als een polair begrip dat zijn tegenpool heeft in de Verlichting en de rationaliteit. Volgens Doorman leven we nog steeds in het tijdperk van de Romantiek en het lukt ons niet om ons daaraan te ontworstelen.

In zijn boek De Romantische orde (2004) stelt Doorman, dat de kracht van de Romantiek schuilt in haar dynamiek. Onze cultuur zit sinds de Romantiek gevangen in een cirkel van terugkerende tegenstellingen: gevoel tegenover verstand, het objectieve tegenover het subjectieve, nabootsing, regels en normen tegenover over het geniale en de verbeelding, De moderniteit heeft zich uitgeleverd aan de vooruitgang door de exponentieel toenemende vorderingen van wetenschap en techniek, maar hoe meer het zelfbeeld van de moderniteit zich tegen de Romantiek keert, hoe romantischer dit zelfbeeld uiteindelijk wordt, omdat zulke reflecties op zichzelf op een Romantische tweespalt berusten. Ook de kunst heeft zich uitgeleverd aan de Romantische oppositie tussen de verbeelding en de monotonie van de moderniteit, die afwisselend wordt omarmd en afgezworen. Daarmee zit ook de kunst gevangen in de Romantische orde: de dynamiek van een terugkerende tegenstelling. De vraag rijst dan ook. of er tegenwoordig nog kunst denkbaar is buiten die Romantische orde? Draait de kunst niet ruim twee eeuwen rond in een voorgeprogrammeerd stramien?

Romantiek is een begrip dat bijna zo oud is als de kunst zelf. Mario Praz maakte in de inleiding van zijn boek The Romantic Agony (1930) een duidelijk onderscheid tussen de Romantiek als aanduiding van een cultuurperiode in de negentiende eeuw, en het tijdloze begrip ‘Romantisch’ dat zijn tegenpool heeft in het even tijdloze begrip ‘Klassiek’. Het is de Klassieke orde tegenover de drang om die orde te doorbreken. De term ‘Romantisch’ behoort tot een universele, dynamische oppositie van ordeningsbegrippen die eigen is aan wat lange tijd werd gezien als ‘de vooruitgang van de kunst,’ totdat we niet meer in die vooruitgang geloofden. De vraag is dan ook: klopt Doorman’s beeld van de Romantiek als contra-Verlichting: de Romantiek als een irrationele, duistere, of zelfs dionysische onderstroom van de moderniteit? Is dit niet een cliché dat wordt uitvergroot voor een redenering die altijd opgaat? Zo bezien was de zogeheten Romantische onderstroom sinds 1800 een woeste rivier van troebel water, waarin ook obscure elementen als nationalisme, en zelfs antisemitisme niet zelden werden meegevoerd. Dit beeld van de Romantiek moest dan ook haast onontkoombaar uitlopen in een orgie van irrationalisme, demonie, terreur en geweld, zoals het nationaalsocialisme dat uiteindelijk heeft laten zien.

De Romantische onderstroom liep uit op Die Zerstörung der Vernunft, zoals Georg Lucácks het formuleerde in zijn gelijknamige boek uit 1954. Onze moderne tijd leed misschien niet zozeer aan een teveel aan rationalisme en functionaliteit, maar eerder aan een overschot aan irrationaliteit. De machinerie van moderniteit kon alleen draaien, omdat het zich voortdurend voedde met de benzine van het irrationele. De Romantiek wilde de werkelijkheid esthetiseren en poëtiseren als reactie op de monotonie van de moderniteit die het leven vaal en eentonig maakte. Maar het esthetische werd door het project van de moderniteit ook zelf geïncorporeerd in machinerie van de vooruitgang,

Of – zoals Rüdiger Safranski beweert in zijn boek Romantiek, een Duitse affaire (2007): ‘ In begin van moderne tijdperk begon de geschiedenis van de bevrijding zelf als een machine te functioneren.’ Het denken van Hegel is daar een goed voorbeeld van. De vooruitgang werd een wetmatigheid, eerst door een zich allengs in de dialectiek manifesterende ‘Wereldgeest’, en dan – zoals Marx meende – door de klassenstrijd die noodzakelijkerwijs zou leiden tot de triomf van het proletariaat. Maar anders dan Safranski beweert, stonden lang niet alle Romantici vijandig tegenover de idealen van de Verlichting. De meesten vonden hun inspiratie in de Franse 
Revolutie die haar wortels juist in deze Verlichtingsidealen had. Dat laatste beweert de filosoof Jos de Mul in zijn boek Paniek in de polder, polytiek en populisme in Nederland (2011), waarin hij een hoofdstuk wijdt aan wat hij noemt ‘Radicale Romantiek’. De Mul vat het boek Romantiek, een Duitse affaire van Safranski als volgt samen:

‘In dit succesvolle en veelgeprezen boek presenteert Safranski de rond 1800 ontstane romantische 
beweging met een flinke vleug Duitse zelfhaat als een explosief meng
sel van kunst, religie en politiek, dat de Europese cultuur naar de 
rand van de afgrond heeft gebracht. Waar het romantische verlan
gen naar een betere, heilvolle wereld van dichters als Novalis, Hölderlin en Schlegel volgens Safranski nog kan worden afgedaan als 
tamelijk onschuldige Schwärmerei, liep het volgens Safranski mis
toen latere romantici als Marx, Wagner en Nietzsche zich opmaak
ten dit verlangen daadwerkelijk te realiseren. Vandaar is het volgens Safranski nog maar een kleine stap naar de ‘gestaalde roman
tiek’ (Goebbels) van het nationaalsocialisme. De daaruit voortkomende catastrofe leek de Duitsers hardhandig te hebben gewekt uit 
hun romantische roes. Volgens Safranski leert de maatschappijkritisch tegencultuur van de jaren zestig, die uitliep in het terroristisch 
geweld van de Rote Armee Fraktion, dat het romantische verlangen 
een blijvende bedreiging vormt van de in de Verlichting wortelende 
democratische cultuur. ‘

Jos de Mul ziet het als een erfenis van de Romantiek om te denken dat mens een organisch onderdeel is van de natuur die op zichzelf een bron is van waarheid en natuurlijkheid is. Zo ontstond de verbondenheid met een grotere orde, ‘waarin God en mens niet gescheiden zijn in twee registers: natuur en bovennatuur.‘ God werd immanent als een onlosmakelijk onderdeel van de natuur, maar daarmee kreeg de mens zelf ook ‘het rentmeesterschap over de natuur’ en dus ‘de zorg voor de natuur als een totaalgebeuren in de tijd, waar de mens zelf een onlosmakelijk en tijdelijk onderdeel van vormt.’ Die ingrijpende overgang van een verticale gescheidenheid tussen God en wereld in een horizontale verstrengeling tussen het religieuze en de natuur, kwam in de Romantiek rond het jaar 1800 tot stand. Deze omwenteling, die van binnenuit teweeg werd gebracht, bracht op zijn buurt ook een tweespalt teweeg. De zorg voor de natuur en de aarde stond haaks op de drang naar vooruitgang, functionaliteit en modernisering. ‘Ook in dat opzicht,’ zo concludeert De Mul, ‘leven we nog steeds in wat Maarten Doorman noemt “de Romantische orde”, hoe instrumenteel en rationeel ons denken ook is.’ Deze Romantische orde wordt door De Mul gedefinieerd als het zoeken naar een ‘natuurlijk evenwicht, waar ook de eerste Romantici naar verlangden: de juiste balans tussen de instrumentele rede en een verbondenheid met de aarde.’

Jos de Mul sluit zich aan bij Romantische verlangen zoals geformuleerd door Friedrich Schlegel als ‘de eeuwige oscillatie tussen enthousiasme en ironie’. Ook De Mul schetst dus het beeld van de romanticus als een koorddanser die voortdurend moet balanceren tussen twee uitersten. Het juiste midden is de weg van de romanticus. Teveel geloof is even slecht als teveel ironie. ‘Ook in zijn seculiere gedaante gaat ieder geloof in het Absolute dat niet door ironie in toom wordt gehouden over lijken.‘ En zo komt hij tot zijn ‘radicaal Romantisch credo’:

‘Wat we vandaag van de radicale romantiek kunnen leren is dat we als koorddansers het precaire evenwicht moeten zien te bewaren tussen enthousiasme en ironie. Zeker in een interculturele samenleving waarin het ene enthousiasme al snel een radicaal tegengesteld enthousiasme oproept. In die zin lijkt het Verlichtingsfundamentalisme onheilspellend veel op het moslimfundamentalisme dat zij bestrijdt. Als de geschiedenis ons iets leert, dan is het wel dat 
een dergelijke radicalisering een geheid recept is voor uitslaande 
branden. Ironische distantie is een uitstekend blusmiddel, vooral
wanneer het zich richt op het eigen enthousiasme. Maar daarbij 
moeten we niet vergeten dat we met een overmaat aan ironie ons
doel ook kunnen voorbijschieten. Wie de ander volledig ironiseert, 
is de dialoog voorbij. En voor wie enkel nog ironisch naar zichzelf 
kan kijken, wordt zelfs de monoloog krachteloos. Als het lachen al 
een toekomst heeft, dan toch alleen als we samen kunnen lachen 
om de zaken die ons werkelijk heilig zijn. Er valt nog aardig wat te 
romantiseren.‘

Je kunt je twee dingen afvragen als je dit leest. Ten eerste: klopt dit beeld van de romanticus wel? Schiet het beeld hier niet te ver door in het ideaaltype? Ten tweede: is het wel zo, dat het moslimfundamentalisme gebaat is met voorzichtig balancerende romantici op het slappe koord boven een onheilspellende afgrond van terreur en sharia? Want dat willen die fundamentalisten toch? De aanval van de radicale islam is primair gericht op de scheiding van kerk en staat en dat is een product van het Westen op de rampzalige godsdienstoorlogen in de tijd van de Reformatie. Kortom, de radicale islam richt zich tegen de westerse Verlichting en niet tegen de Romantiek of die nu radicaal is of niet. Montaigne en Erasmus zijn de tegenpolen van Al Qaida en niet Schlegel of Heinrich Heine. Bovendien weten radicale moslimfundamentalisten heel goed dat de kernwaarden van westerse samenleving – zoals vrijheid en democratie – op een wankele basis rusten.

De vrije geseculariseerde staat leeft uiteindelijk van vooronderstellingen die hij zelf niet kan garanderen, dat is de kern van dit dilemma. In een democratie is de overheid aangewezen op een voortdurend ‘waarden-debat’ tussen mensen met heel verschillende overtuigingen. Waar het werkelijk om gaat is niet een individueel balanceren, zoals de voortdurende ‘oscillatie tussen enthousiasme en ironie’ – maar een rechtsfilosofisch probleem dat aan de basis ligt van de seculiere staat. Dat probleem behelst niet allen de onmogelijkheid om de fundamenten van de seculiere staat in zichzelf te funderen, maar ook in de vraag of je het basiscontract voor een seculiere staat kunt opstellen zonder een expliciete verwijzing van een religieus georiënteerde morele traditie of een ander metafysisch gedachtegoed.

De ‘lege plaats van de macht’ zou vrij moeten zijn van levensbeschouwelijke beginselen, heeft John Rawls beweerd. Maar nu de islam zijn intrede doet in de westerse samenleving valt niet te miskennen dat de kern van elk rechtssysteem bepaalde levensbeschouwingen bevordert en andere ontmoedigt. Frits Bolkestein pleitte jaren geleden al voor een erkenning van christendom en humanisme als grondslag voor onze westerse beschaving. Paus Benedictus XVI had graag gezien dat de christelijke erfenis opnieuw verankerd zou worden in de Europese grondwet, nu Turkije aan de poort van het Avondland rammelt en de islam een radicale terugkeer van de religie predikt in alle buitenwijken van de Europese metropolen. De Algemene Verklaring van de Rechten van de Mens is geen vanzelfsprekende verworvenheid van de mensheid, maar een fundament van menselijke beschaving dat voortdurend bevochten moet worden. Daar helpt geen lieve moeder aan, en zeker geen koorddanser op het slappe koord van de Romantiek.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)