Hans Kraan over de babyboomers

Hans Kraan (links) en ik, voorafgaande aan de bezetting

De bovenste foto ontving ik gisteren van Hans Kraan. De onderste was onlangs te zien op de voorpagina van in De Volkskrant. Aanstaande zondag  gaat ook Hans op de radio in debat over het onlangs verschenen pamflet De boze babyboomer van Anet Bleich. Overigens kan Hans zichzelf nog steeds niet herkennen op de onderste foto. Hij moet direct voorafgaande aan de bezetting genomen zijn. Ikzelf ben na de eerste nacht weer naar huis gegaan. Hans bleef tot het einde. Over de foto schreef Hans mij het volgende.

Wat de foto betreft: jou herken ik wel, maar ik kan me nog steeds niet voorstellen dat ik degene ben die naast je onder de paraplu schuilt. Ik kan me de situatie ook niet voorstellen: ik ben bij droog weer het Maagdenhuis binnengegaan en heb het pas bij de ontruiming verlaten – vanaf de voordeur in een bus van de GVB, en dan rechtstreeks naar bureau Marnixstraat. Ik ben dus helemaal niet buiten geweest en van een waterkanon heb ik in het geheel geen last gehad.

De maand daarvoor, in april 1969, hadden Hans en ik tijdens de Paaswake de pastorie bezet van onze parochiekerk in de Watergraafsmeer, de Martelaren van Gorkum. Met Hans ben ik in juni 1969 ook naar Münster geweest, dat in die tijd – evenals Nijmegen – een centrum van theologische vernieuwing was. Daar bezochten we onder meer Leo Dullaart, die samen met Hans in de redactie zat van het tijdschrift Tegenspraak dat in Nijmegen werd uitgegeven en een brug wilde slaan tussen theologie en marxisme. Hans nam ook deel aan het Pastoraal Concilie in Noordwijkerhout. In korte tijd ontwikkelde hij zich tot een behoorlijk radicale marxist en verloor stilaan zijn belangstelling voor theologische zaken. Ik zelf begreep niet zoveel van dit soort ontwikkelingen. Daar was ik destijds te chaotisch voor, soms zelfs psychotisch.

Toch hebben Hans en ik in die tijd veel gepraat en gedebatteerd. In de zomer van 1971 vroeg hij mij of ik een kamer wilde huren in zijn huis. Hij woonde destijds in de Wakkerstraat, een zijstraat van de Middenweg in de Watergraafsmeer, in het huis waaruit zijn ouders in 1969 waren vertrokken. Hans woonde boven en ik sindsdien beneden, maar mijn kamer fungeerde vaak als huiskamer. De meest wonderlijke mensen kwamen hier over de vloer, onder wie nog al wat radicale marxisten uit Duitsland, van wie het me achteraf niet zou verbazen dat ze later bij de RAF zijn terechtgekomen. In Berlijn ontmoette Hans Ulrike Meinhof, zo vertelde hij me laatst. In de Wakkerstraat kwamen ook theologen van diverse pluimage bij Hans op bezoek, zoals professor Ben Hemelsoet bij wie Gerard Reve examen moest doen voor zijn toetreding tot de rooms-katholieke kerk in 1966. Ik heb in dat huis in de Wakkerstraat tot 1973 gewoond. Toen verwaterde onze vriendschap, maar later zijn we opnieuw met elkaar in contact gekomen. Hans woont al sinds jaren in Maastricht.

Hans heeft ook een reactie geschreven op mijn artikel over de babyboomers. Eerder reageerden onder meer Marcel van Dam en Max Pam. De reactie van Hans is een indrukwekkende tekst die tot nadenken stemt. Het is de meest gedegen kritiek die ik tot nog toe op mijn artikel gelezen heb. Met zijn toestemming publiceer zijn reactie hieronder integraal.

***

Boze babyboomers?

Anet Bleich publiceerde onlangs een boekje, De boze babyboomer. Van Huub Mous verscheen in de Volkskrant van 11 oktober j.l. een artikel onder de kop “Wij, babyboomers, zijn bij de eerste afslag het spoor al bijster geraakt.”

Naar aanleiding van beide publicaties enkele opmerkingen.

Het beeld van de babyboomers

Het beeld dat vooral het laatste jaar van de babyboomers wordt geschetst, stoort me al enige tijd mateloos. Anet Bleich (p. 13) geeft het aardig weer: “Graaiers zouden we zijn en potverteerders. Luidruchtige, zelfgenoegzame mensen, die graag en lang het woord voeren. Die volgens een vorig jaar verschenen boekwerk, Bye bye babyboomers, ‘onder het mom van taboedoorbrekend handelen in de woelige jaren zestig en zeventig voornamelijk deden aan zelfontplooiing […] en een topzware verzorgingsstaat optuigden die voor generaties na hen onbetaalbaar is geworden, maar waarvan zij nog de rijpe vruchten plukken.”

Jij doet er in je stuk nog een schepje bovenop: “Na hun ‘gang door de instituties’ bleven de revolutionaire van destijds tergend lang op het pluche zitten. Ze hielden de mooie baantjes bezet voor het opstormend talent van de generatie X en Nix. Als enigen hebben ze genoten van een riante  studiebeurs die ze nauwelijks terug hoefden te betalen. Ze kochten een huis dat toen nog betaalbaar was, en de waarde daarvan is inmiddels flink gestegen. Ze werden gepamperd in de naoorlogse verzorgingsstaat een unicum in de geschiedenis. Ze genieten nog volop van hun hypotheekaftrek, een belastingvoordeel dat straks aan hun kleinkinderen onmogelijk meer valt uit te leggen.”

Anet Bleich kan zich in die kritiek niet goed vinden, en ik ook niet. Waar je die ‘riante studiebeurs’, vandaan haalt, is me om te beginnen een raadsel. Veel linkse idealisten van toen hebben serieus gestudeerd en hun studie netjes afgerond. Veel studieschuld hebben ze inderdaad niet opgelopen en die hebben ze veelal moeiteloos kunnen afbetalen. Ikzelf had na 10 jaar aan de Universiteit een studieschuld van ruim 8000 gulden – dat kwam enerzijds omdat ik vanaf het derde jaar mijn studie via journalistiek werk en vertaalwerk zelf heb betaald, en anderzijds omdat een beurs van 2800 gulden per jaar weinig schuld opleverde. Het was natuurlijk ook een bedrag dat volstrekt ontoereikend was om zonder financiële hulp van ouders of eigen bijverdiensten een jaar lang de eindjes aan elkaar te knopen. ‘Riante studiebeurs…’? Wat de studiebeurs verder betreft: die van mij heb ik inderdaad al lang afbetaald, maar nu kan ik de komende jaren de studiebeurs van mijn zoon afbetalen, omdat die daartoe financieel niet in staat is. Het gaat maar om 32.000 euro…

Ik heb geen eigen huis (meer), heb geen hypotheek, laat staan een dubbele. Van mijn pensioen – dat volgend jaar ingaat – moet ik maar afwachten in hoeverre dat waardevast zal blijken. Overigens zal ik ook daarvan de helft weer kwijt zijn aan alimentatie (gedeelde pensioenrechten) – vandaar dat ik tot mijn 65e doorwerk. Vervroegd pensioen kan ik me niet permitteren.

Heel wat babyboomers zijn tegen een echtscheiding aangelopen. In veel gevallen moest het huis verkocht worden en mocht je van geluk spreken als je niet met een enorme restschuld bleef zitten. En dan de alimentatie… 12,5 jaar lang 1135 euro per maand. Oei, wat een vetpot bleef er over.

Als ik de leeftijdgenoten in mijn omgeving naloop, ben ik echt niet de enige babyboomer die niet beantwoordt aan de stereotiepen die al enige tijd over de babyboomers worden rondgetoeterd. Kennelijk gaat het daarbij ook om iets anders dan om een generatie.

Generalisatie

Het begrip babyboomers is in de media en in rechts-populistische kring al lang niet meer een aanduiding voor een generatie die na de oorlog (tussen 1945 en 1960) geboren werd. Het is een term geworden waarmee iedereen aan de schandpaal wordt genageld die er ooit linkse, of zelfs revolutionaire ideeën op nahield – en nu (misschien) niet meer. Met ‘babyboomers’ wordt vooral de groep bedoeld die ooit ‘linkse hobby’s’ had, nu op het pluche zit, en ook na pensionering nog in weelde kan leven.

Een hele generatie wordt zo steevast over één kam geschoren, terwijl diezelfde generatie ook in de jaren 60-70 al flink gespleten was. Anet Bleich verontschuldigt zich weliswaar (blz. 14) voor de “vrij grove generalisatie om bepaalde tijdverschijnselen uit de jaren zestig, zeventig en tachtig van de afgelopen eeuw aan een hele generatie toe te schrijven.” Maar, zo vervolgt ze, “Toch ben ook ik van plan dat te doen”, zij het “met excuus aan generatiegenoten die zich daardoor niet aangesproken voelen”.

Die generalisatie valt, ondanks het excuus, te betreuren. Er waren toen ook nog padvinders-hoplieden, corps- en hockeyballen, lieden die zich in de jongeherensociëteiten te goed deden aan veel meer drank dan wij (en wij lustten het gerstenat toch ook wel), en het treiteren van feuten – soms tot de dood erop volgde. Met die mensen hebben we nooit iets te maken willen hebben, maar ook zij behoren tot de babyboomers. Maar over hen hoor ik nooit enig kwaad woord.

Heeft iemand ooit serieus nagegaan of de huidige generatie graaiers en pluche-zitters (politieke en financiële) inderdaad voornamelijk uit voormalig links tuig bestaat, of misschien toch veeleer uit lieden die toen al niets van linkse ideeën moesten hebben? Wie zijn nu de babyboomers? Jaap de Hoop Scheffer, Minister Hillen, Hirsch Ballin, Jan-Hein Donner, Zalm? Die behoren toch ook tot onze generatie? Linkse hobby’s hebben ze nooit gehad, maar ze zitten wel op het ‘pluche’ – alleen worden zij daar nooit op aangesproken. Ze hebben in hun leven kennelijk altijd een geaccepteerd maatschappelijk doel nagestreefd.

Het gaat dus kennelijk om iets anders dan om een generatie. Uitsluitend mensen die ooit linkse sympathieën of idealen hadden, maar nu respectabele burgers zijn geworden – zoals jij, en ik wellicht in iets mindere mate –  moeten het ontgelden. Waarom? Omdat ze niks bereikt hebben?

Niets bereikt?

Het is een clichévoorstelling dat er uiteindelijk van de utopische voorstellingen uit de jaren zestig niet zo veel terecht is gekomen. Maar is dat ook zo?

De beweging in de jaren zestig week in één opzicht af van alle eerdere opstandige bewegingen. Alle eerdere revoluties waren ontstaan in crisissituaties en vormden vrijwel steeds een reactie op maatschappelijke misstanden, nijpende armoede, honger, onderdrukking. Daarvan was in het begin van de jaren ’60 in het geheel geen sprake. De beweging van de jaren zestig ontstond in een periode waarin een tot dan toe ongekende welvaart heerste. Was het daarom een luxe-uiting?

Het was een beweging (en dat begon al met Provo) die zich juist keerde tegen het consumentisme en de zucht naar materieel bezit (wasmachine, auto, televisie). De meeste van onze leeftijdgenoten bekommerden zich in de jaren zestig allerminst om zulke dingen – en velen ook daarna niet. (Toen een vriend van ons, Wout, zijn eerste weekloon ontving, gaf hij het grootste deel daarvan terug aan de verbaasde personeelschef: “Meer heb ik niet nodig”, zei hij). Voor heel velen is voldoening in wat zij deden ook later altijd van groter belang gebleven dan financieel gewin.

Wie zich de beklemmende atmosfeer van de jaren ’50 kan herinneren (De Avonden), weet waartegen de opstandigheid zich richtte. De kleinburgerlijke sfeer waarin de oudere generatie zich behaaglijk voelde, vervulde ons met afschuw. Een baantje van negen tot vijf, ’s morgens met een broodtrommeltje onder de snelbinders op de fiets naar kantoor … brrr. – het vooruitzicht van een dergelijk bestaan sprak velen niet meer aan.

Wie op archiefbeelden bestuurders, politici, hoogleraren e.d. uit de jaren zestig nog eens ziet voorbijkomen, kan onmiddellijk zien hoeveel er, althans in de stijl, sindsdien veranderd is. Ook de omgang van ouders met hun kinderen, van docenten en hun leerlingen of studenten enz. is als gevolg van de ontwikkelingen in de jaren zestig volstrekt veranderd.

Wie de formele confectiekledij uit die jaren vergelijkt met de huidige casual wijze van kleden (zelfs bij officiële gelegenheden, op het werk, op televisie e.d.), ziet enorme verschillen.

Sinds de opkomst van de Beatles en Rolling Stones en alle groepen die in hun voetsporen zijn getreden (the Who, jawel), is in enkele decennia het hele muziekspectrum volstrekt en blijvend veranderd. De muziek uit de jaren vijftig is definitief verdrongen door pop- en rockmuziek die tot op de dag van vandaag het muziekaanbod domineert en de ware opvolger van de klassieke muziek is geworden. Popfestivals en stadionconcerten zijn deel gaan uitmaken van het gangbare uitgangspatroon van de huidige jongeren. En de sfeer is er soms even plezierig als destijds in Woodstock.

Boetekleed?

Je noemt nogal wat voorbeelden waaruit zou blijken dat de babyboomers er een ‘potje van hebben gemaakt’: “Hoeveel gebroken huwelijken heeft de seksuele revolutie van de babyboomers niet opgeleverd? De utopie van de vrije liefde is ontaard in de commercialisering van de seks en de pornoficatie van het publiek domein. De emancipatie van minderheden leidde tot een samenleving waarin het doorgeschoten individu de norm is geworden.”

Ik voel me daardoor niet aangesproken. Het gaat om ontwikkelingen waarvan ik net zo’n afkeer heb als veel andere babyboomers, en jij wellicht ook. Ik voel dan ook niet de neiging om het boetekleed aan te trekken voor ontwikkelingen waar ik part noch deel aan heb. Bovendien denk ik dat de door jouw genoemde ontwikkelingen, minstens voor een belangrijk deel, moeten worden toegeschreven aan de generatie die na de babyboomers is gekomen en aan mensen die er nooit linkse of revolutionaire ideeën op na hebben gehouden.

Je schrijft: “Wij babyboomers kunnen er maar beter het zwijgen toe doen. Onze generatie heeft gefaald, daar helpt geen lieve moeder aan.”

Dat falen zie ik niet – er is best wat bereikt en er is meer veranderd dan je lijkt te beseffen. De effecten van de jaren zestig werken tot op de dag van vandaag door, misschien niet zozeer in de maatschappelijke structuren en machtsverhoudingen, maar wel in het dagelijks leven en de levensstijl van talloze mensen. Anet Bleich maakt in haar boekje de balans op en schetst de belangrijkste veranderingen die zich hebben voorgedaan – zowel positieve als negatieve. Zij schrijft dan: “De opmerkelijke lezer begrijpt vermoedelijk dat mijn hart ligt bij het positieve oordeel over de cultuuromslag van na de jaren zestig.” Ik zou de balans van positieve en negatieve oordelen zelf wellicht wat anders opmaken, maar ik neig er eveneens toe om, ondanks de vele uitschuivers van destijds, de positieve gevolgen zwaarder te laten wegen.

Dat neemt niet weg dat er heel wat babyboomers zijn die wel aan het stereotiepe beeld voldoen. Er zijn echter ook heel veel die eigenlijk niet veel van hun idealen hebben prijsgegeven en daar nog steeds vorm aan proberen te geven, zij het dan op plaatsen en in een maatschappelijke positie waarin dat meestal nog slechts in bescheiden mate mogelijk is. Een breed platform daarvoor bestaat eenvoudig niet meer.

Verraad aan idealen?

Is de revolutie van de jaren zestig vastgelopen door het verraad van de linkse idealisten die hun idealen opgaven en zijn ‘overgelopen’? Ik geloof er niets van. Het maatschappelijk mechanisme (toegegeven – dat lijkt een tamelijk objectivistisch, deterministisch begrip) is er tot dusver vrijwel steeds in geslaagd (zoals Marcuse toen al wel heeft begrepen) alle opstandige bewegingen geleidelijk aan in te kapselen. Provo in de gemeenteraad, Pim Fortuyn marxistisch hoogleraar in Groningen, Huub Mous kunstpaus in Friesland, Kraan hogeschooldocent, Anet Bleich gerespecteerd journaliste. Tja, maar hebben zij daarmee al hun idealen van toen overboord gekieperd? Fortuyn en Bleich hebben hun communistische verleden afgezworen, maar jij bent blijkens je publicaties en de artikelen op je website niet zo heel veel anders over de dingen gaan denken – en ik ook niet. Ingekapseld zijn we misschien wel, maar nooit helemaal.

Velen van ons zijn op een gegeven moment getrouwd, zijn verplichtingen aangegaan, hebben kinderen gekregen, een huis gekocht. Dat maakte hen in zekere mate kwetsbaar en bracht hen in een positie van afhankelijkheid: de noodzaak om brood op de plank te krijgen deed zich ook voor hen gelden, net als voor iedereen. Met hun afgeronde studie lukte dat velen ook aardig. Velen hebben overigens niet veel van hun overtuigingen hoeven prijsgeven om in een comfortabele en soms ook (wat veel belangrijker is) interessante maatschappelijke functie terecht te komen.

Het accepteren van een interessante en soms ook lucratieve baan werd des te aantrekkelijker (of onvermijdelijker) naarmate de linkse, progressieve en ook creatieve beweging geleidelijk aan kracht verloor. De opstand in Frankrijk van 1968 verwaterde uiteindelijk, de fantasie kwam niet aan de macht, de militanten in de Bondsrepubliek geraakten geheel de weg kwijt met hun gewelddadig avonturisme, de Amerikaanse hippie/hashcultuur verdrong het politieke engagement, popgroepen verloren hun rebelse identiteit doordat zij in al hun naïveteit ingekapseld raakten in een muziekindustrie die in hen een nieuwe bron van inkomsten begon te zien, enz.

De communistische partijen deden nog een poging (socialisme met een menselijk gezicht (Dubςek en de Praagse Lente), het Eurocommunisme (Lopez Carillo in Spanje, Garaudy in Frankrijk), Ina Brouwer voorzitster van de CPN (die haar nb. deed opgaan in Groen Links), maar het mocht niet meer baten. Gelukkig maar, want wat het communisme in West-Europa nog te bieden had, was niet meer dan een volstrekt achterhaald verhaal dat bij realisering alleen maar nieuwe ellende zou hebben veroorzaakt.

Vrijwel elke revolutie of protestbeweging is ontaard of overgenomen – door eigen, al te radicale aanhangers, of door de tegenstanders die de opstandigen na enige tijd wisten in te kapselen, of hun tijd afwachtten om terug te slaan. Dat is zo gebeurd met de Franse Revolutie, met de Russische en Chinese revolutie, en ook met de Amerikaanse revolutie. Het is natuurlijk ook gebeurd met die van de jaren zestig. Teleurstellend? Jazeker, wat mij betreft – het was een veel leukere tijd dan de huidige, en ze beloofde voor de toekomst veel meer leuks.

Boosheid

In haar voorwoord formuleert Anet Bleich haar boosheid: “Ik ben boos op het casinokapitalisme dat onze financiële sector beheerst. Op speculanten die de euro willen opblazen, op kredietbeoordelaars, door niets of niemand gecontroleerd, die landen in het nauw en beurzen in paniek brengen. Op shortsellers die fortuin proberen te maken ten koste van de ondergang van anderen.

Ik ben boos op politici die hijgend achter opiniepeilingen aanrennen en daarom niet durven zeggen dat solidariteit met Europese partners die problemen hebben een goede zaak is. […] Ik ben boos op al die provinciaalse navelstaarders die de crisis die we doormaken verergeren door de hand krapachtig op de knip te houden.”

Ik deel die boosheid, zowel wat Europa betreft als de verhoudingen in ons eigen land.

“Geen cent meer naar Griekenland” roepen de populisten. Het gaat hier m.i. echter niet om een tegenstelling tussen Griekenland, Portugal, Italië, Ierland en Spanje enerzijds en de rest van Europa anderzijds. In Griekenland, Spanje en Italië is de werkloosheid inmiddels enorm en vertrekken vooral hoogopgeleide jongeren in groten getale naar landen als het onze omdat er in eigen land geen enkel perspectief bestaat: banen zijn er voor hen niet en uitzicht op een fatsoenlijke toekomst evenmin. De crisis die in deze landen door de financiële en politieke elite is veroorzaakt, wordt in de eerste plaats afgewenteld op de gewone bevolking. Gewone, werkende (of werkloze) mensen en veel jongeren in Griekenland en die andere landen, worden het kind van de rekening.

Sinds Europa het ideaal van de verzorgingsstaat heeft ingeruild voor het neoliberalisme vindt er een enorme schraappartij plaats, waarbij gewone mensen en de zwakkeren steeds verder verpauperen, terwijl de elite zich verrijkt en schaamteloos enorme bonussen blijft opstrijken. In België leeft inmiddels 16 % van alle kinderen in gezinnen waar armoede heerst. In Spanje ligt dat percentage nog hoger. 49 miljoen Amerikanen zijn inmiddels onder de armoedegrens beland. In Griekenland is het aantal zelfmoorden in een jaar tijd met 40% toegenomen.

De schuld van alle narigheid is niet Griekenland, maar het neoliberalisme dat in heel Europa en de rest van de westerse wereld welig tiert. En de ‘oplossingen’ die aangedragen worden, zijn steevast afkomstig uit dezelfde neoliberale koker: bezuinigen (in de jaren ’30, onder Colijn, heette dat “bestedingsbeperking”), privatiseren, ontmantelen van overheidsdiensten, enz.. En overal worden gewone mensen het slachtoffer, zonder dat de oorzaken van de crisis worden aangepakt.

In Nederland wordt onophoudelijk getracht tweespalt te zaaien tussen groepen: niet alleen tussen autochtonen en allochtonen, maar ook tussen jongeren en de generatie van de babyboomers. Dat is een valkuil waar noch jongeren noch ouderen in zouden moeten trappen.

In Nederland is de situatie van jongeren (zeg, de dertigers van nu) inderdaad nogal penibel. Ze menen uitzicht te hebben op een rooskleurige toekomst, maar of daar veel van terecht komt? Wie al werk vindt, krijgt nergens meer een vaste aanstelling. Contracten hebben een looptijd van een half jaar, soms een jaar, waarna er plaats moet worden gemaakt voor nog jongere, goedkopere werknemers. Ook wie fulltime werkt, verdient steeds vaker een inkomen dat ontoereikend is om de lasten te betalen en enigszins rond te komen. Steeds meer bedrijven (TNT) schakelen over op een beloningssysteem dat mensen ver onder het minimumloon doet belanden. In de vriendengroep van mijn zoon (zo’n 35’er) is er niemand die zich nog de aanschaf van een eigen woning kan permitteren en de meesten zijn financieel niet in staat een eigen gezin te stichten of te onderhouden.

Zijn de ouderen beter af? Het is nog geen twintig jaar geleden dat mensen die op, zeg, hun veertigste, hun baan verloren, geen enkele kans meer maakten om opnieuw werk te vinden. Wie boven de veertig was, werd in veel sectoren als te oud (en te duur) beschouwd en werd eigenlijk voor de arbeidsmarkt afgeschreven. Nu moeten binnenkort ook ouderen tot na hun 65-ste doorwerken – alsof er voldoende banen zijn en er geen (jeugd-)werkloosheid bestaat. Allochtonen worden geweerd, maar ouderen kunnen best wat langer blijven meedraaien. Het doet bijna hilarisch aan de wervingscampagnes te zien waarin nu de loftrompet wordt gestoken over de grote werkervaring en ’toegevoegde waarde’ van ouderen…

Wie de komende jaren met pensioen gaat, kan dat wellicht nog op zijn 65e doen (de mogelijkheden om eerder te stoppen met werken worden overigens stelselmatig afgebouwd). De dekkingsgraad van de pensioenfondsen leek zich enkele maanden geleden bijna geheel hersteld te hebben (ABP zat weer 105%), maar in korte tijd is dat herstel weer helemaal verdwenen (ABP nu weer op 91%). Hoe dat in zo korte tijd kan, is een raadsel – blijven ze soms op dezelfde risicovolle manier hun (ons) kapitaal beleggen? Van indexering is al geen sprake meer en over verlaging van pensioenen (met 15 % of meer) wordt openlijk gesproken. Voor werkenden bood de spaarloonregeling de mogelijkheid een aardig bedrag voor later opzij te leggen. Ik had in een vijftiental jaren zo’n 8000 euro weten te sparen – in een mum van tijd is drie jaar geleden door de koersval op de beurs meer dan de helft zomaar verdampt. De 3000 euro die nog over was, heb ik dan maar opgenomen en opgemaakt.

Mijn huur is in 2,5 jaar tijd met 200 euro gestegen, het maandbedrag van de energie is vorige maand verhoogd van 159 naar 237 euro, en zo gaat het maar door. Volgend jaar ga ik met pensioen, waarvan ik de helft zal moeten afdragen. Het zal wederom een ware vetpot zijn…

Ik weet niet of Marcel van Dam gelijk heeft met zijn stelling dat “de generaties na de babyboomers niet slechter af zijn” (Volkskrant 13/10/2011), maar als hij zegt: “Het gezeur over de vraag welke generatie het beste af is, gaat maar door”, dan deel ik zijn ergernis daarover wel. Er is geen enkele generatie die aan de gevolgen van de door de financiële en politieke elite veroorzaakte crisis ontkomt – jongeren niet, maar babyboomers evenmin. We zitten allemaal in hetzelfde schuitje.

Een nieuw begin?

Je hebt groot gelijk, Huub, als je schrijft: “Als die idealen anno 2011 nog iets voorstellen, dan zullen ze door een nieuwe generatie opnieuw moeten worden uitgevonden. Met nieuwe woorden en met nieuwe beelden, met nieuwe muziek en nieuwe poëzie, met een nieuwe bevlogenheid en met een nieuwe bezieling.”

Dat het aan een nieuwe generatie is om het spoor terug te vinden, is evident, maar niet om de reden die jij aangeeft – het falen van de babyboomers. Er is wat mij betreft een andere reden waarom jongeren niet bij de babyboomers te raden moeten gaan: als die de jongeren van nu gaan vertellen hoe ze het moeten aanpakken, zal dat een beklagenswaardige aanblik bieden. Ze zouden zich dan even belachelijk maken als sommige bands uit de jaren zestig die met een inmiddels verkalkt repertoire en een lachwekkend geworden uitstraling nog steeds met hun oude succesnummers menen te moeten blijven optreden.

Of het de huidige generatie jongeren (of de volgende) lukt om de mogelijkheden te vinden om het beloofde land binnen te trekken, kan ik slechts hopen. Ik zie nog niet dat zij zich echt bewust zijn van wat er op hen af kan komen. Wat mij enigszins benauwt is dat de huidige ‘fun’-generatie nauwelijks doordrongen lijkt te zijn van het feit dat wat zij als heel normale verworvenheden is gaan beschouwen, wel eens een heel beperkte houdbaarheidsdatum kan blijken te hebben. Als een financiële en maatschappelijke crisis doorzet, weet ik niet hoe jongeren daarmee om zullen gaan. Genoegen nemen met minder dan wat zij gewend zijn, zal hen misschien veel zwaarder vallen dan ouderen die zich toestanden van (bijna-)armoede nog goed weten te herinneren. En of zij in staat zullen zijn op enige schaal in verzet te komen tegen de politieke en financiële machthebbers die de kar zo in de stront hebben gereden, valt af te wachten. De Occupy-beweging lijkt toch voet aan de grond te krijgen – en gelukkig in heel veel landen. Misschien ‘is dit het begin…’

Hans Kraan

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)