The party is nearly over

Tot slot wil ik één gedachtegang uitlichten, die in vrijwel 
alle postmodernistische theorievorming voorkomt en die in het licht van 
het voorafgaande wellicht wat verduidelijkt kan worden. Deze redenering luidt als volgt. De kunst is niet meer gebonden aan een dwangmatig keurslijf waarin haar progressieve ontwikkeling is vastgelegd, maar zij kan vrijelijk ge
bruik maken van elementen dies haar ten dienste staan zowel uit het heden als 
het verleden. Stijl wordt niet een bindend element, maar een beeldend element. 
Een expressionistisch schilderij bijvoorbeeld verwijst niet meer naar uitgedrukte emotie, maar naar een expressionistische manier van schilderen. Of – om in postmodern jargon te spreken: beelden worden meta-beelden.

Kortom: er is geen vooruitgang meer, alleen een 
zichzelf herhalend patroon, verschijnend en verdwijnend. Dit wegvallen van een 
richting in de ontwikkeling van de kunst komt overeen met constateringen dat het ideaal in de toekomst, waarheen onze samenleving 
zich zou ontwikkelen, onduidelijk is geworden. Zelfs met beweringen, dat de geschiedenis als zodanig 
aan het verdwijnen is. De geschiedenis weekt los van het heden en komt 
daarmee op één vlak te liggen. Vanuit het heden kan het verleden op steeds andere manieren worden geconstrueerd.

Het zal duidelijk zijn dat dit soort redeneringen haaks staan op alles waar het modernisme voor stond en met name Greenberg in zijn kunstkritiek 
angstvallig overeind wilde houden. Kunst als tegengif voor een maatschappij, 
waarin het dreigend verval zich aankondigt. Maar in het postmodernisme bestaat het woord ‘tegengif’ niet. Het kritisch moment, dat in een kunstwerk 
aanwezig kan zijn, ook al is dat kunstwerk puur autonoom, wordt vanuit de postmodernistische visie 
ontkend. Sterker nog, de vervreemding van het kunstwerk wordt ontdaan van zijn kritische lading en beschreven in termen als fascinatie, 
het sublieme, de verleiding, het perverse en het obscene.

Het is hier, dat de moderne gedachte van Baudelaire, dat het kunstwerk met de koopwaar net alleen de verleiding, maar ook de shock gemeen heeft, opnieuw als postmodern wordt binnengehaald. De postmoderne kunstkritiek levert zich uit aan het kunstwerk als verleidelijke 
verschijning. Dat alles gebeurt in een wereld, waarin alle verschijnselen steeds zichtbaarder 
worden, de kritische beschouwer stilaan verdwijnt en het schitterende 
kadaver van de kunst uiteindelijk alleen nog als koopwaar wordt opgevoerd.

Vanuit deze visie is het niet verwonderlijk, dat auteurs als Lyotard 
en Baudrillard zich fel verzetten tegen een maatschappij- kritische theorie 
over de functie van kunst. Tegen de vervreemding heeft de kunst geen enkel tegengif dat in zijn eigen ‘vreemdheid’ zou kunnen liggen. Kunst wordt bevestigend en het laatste momentum van 
kritiek, dat in haar vervreemding aanwezig zou zijn, wordt in het postmodernisme ontkend. ‘De vervreemding’, zo stelt Baudrillard, ’is nooit iets anders geweest dan een ideaal-filosofisch perspectief ten dienste van hypothetische massa’s.’ 
Tijdens het modernisme was de kunstkritiek gefixeerd op de dramaturgie van de vervreemding  En – in de woorden van Baudrillard: ‘Zodra dit alles is opgeheven 
is de vervreemding niets anders dan een jammerlijk overschot, dat in conflict is met zijn 
eigen verlangen, dat niet in staat is het universum logisch weer te geven en zich nodeloos offert aan het kadaver van de geschiedenis om haar te doen 
herleven.’

Met het verdwijnen van een visie op de geschiedenis als een proces 
van vooruitgang waarin de kunst voorop loopt, zou ook wel eens de taak van kunstkritiek in de strikte betekenis van het woord kunnen verdwijnen. Maar als het waar is, dat er zich een radicale verandering aan het voltrekken is in onze visie op de geschiedenis – en het  juist deze gedachte waar elke postmodernistische theorie 
bijna voetstoots vanuit gaat – dan zou het de eerste taak van de kunstkritiek 
moeten zijn, om te achterhalen wanneer en waardoor deze verandering zich 
voltrokken heeft. Kunstkritiek zal altijd uit moeten blijven gaan van een kritische visie op de maatschappij, een kritiek die – hoe verwrongen ook – zelfs aan de basis van Greenbergs gedachten over het modernisme nog te herkennen was. Kunstkritiek, die zich 
kritiekloos overlevert aan de maatschappij, zal uiteindelijk zelf meewerken aan het cynische lot dat 
Baudrillard in een ander verband heeft benoemd: ‘Het lot dat voor ons is weggelegd als al onze bevrijdingen zijn verwezenlijkt en we terechtkomen in de moleculaire hel die ons te wachten staat.’

Ik ben dit verhaal begonnen met twee citaten. En omdat niet alleen het citaat maar ook het begrip herhaling centraal staat in elke gedachtevorming over het postmodernisme, zal ik ook eindigen met twee citaten. Het eerste is van de Duits-Engelse schrijver Elias Canetti en wordt ook door 
Baudrillard geciteerd:

‘Een pijnigende voorstelling dat vanaf een bepaald punt in de tijd 
de geschiedenis ophield reëel te zijn. Zonder het te merken heeft de hele 
mensheid plotseling de realiteit verlaten, alles wat sindsdien is gebeurd 
is absoluut niet waar, maar we kunnen het niet merken. Onze taak is nu 
dit punt te ontdekken en zolang we het net hebben gevonden moeten we in de huidige vernietiging blijven volharden.’

De tweede uitspraak is van een man die vanaf het begin van de 
jaren vijftig tot nu ideeën en vormen van kunst heeft ontwikkeld die 
nog steeds invloed hebben en door sommigen wel als een van de eerste postmodernen wordt beschouwd, de Amerikaan John Cage. Zijn uitspraak dateert uit 1973, maar is nog steeds actueel:

‘The party is nearly over, but the guests are going to stay: they have no place else to go. People who wheren’t  invited are beginning 
to arrive. The house is a mess. We must all together without saying a word 
clean it up.’

Huub Mous, mei 1986

 

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)