Twee rebellen bekroond

Je zou bijna denken dat de jury’s van de Gysbert Japicxsprijs en de Gerrit Bennerprijs dit jaar met elkaar gecommuniceerd hebben. De bekendmaking van beide prijzen viel niet alleen vrijwel samen, ook de inhoudelijke keuzes vertonen een opmerkelijke overeenkomst. Zowel Josse de Haan als Louis le Roy zijn outsiders in het Friese culturele leven. Het zijn twee rebellen die ieder op hun eigen wijze hun wortels hebben in de jaren zestig. De een is inmiddels 66 – dus zelf een zestiger – de ander 83, dus heeft de leeftijd van de sterken. Beiden staan nog in de kracht van hun leven. Ze leveren het bewijs dat je tegenwoordig niet piepjong hoeft te zijn om wat zinnigs te melden te hebben. Eigenlijk zijn ze beiden nog jong. Jong van hart in ieder geval, met nieuwe en verfrissende ideeën. Ik heb het voorrecht om beide prijswinnaars persoonlijk te kennen. Het zijn twee charismatische persoonlijkheden, rebellen, onruststokers, dwarsliggers en daar maak je jezelf doorgaans niet zo geliefd mee, zeker niet in je eigen omgeving.

Le Roy is in inmiddels gelauwerd met tal van prijzen en eredoctoraten ook buiten Nederland. Hij werd in 1971 al ereburger van Heerenveen, ontving de zilveren anjer en de oeuvreprijs van het Fonds BKVB. Hij is veel meer dat de ‘wilde tuinman’, zoals hij in de jaren zeventig werd genoemd – een bijmaan die de LC gisteren nog een meende te moeten herhalen. In de hele wereld worden publicaties en congressen aan zijn gedachtegoed gewijd. ‘Gedachtegoed’ is eigenlijk niet het juiste woord. Het is meer een ‘doegoed’, een opdracht die in zijn werk besloten ligt. Met het verstrijken van de tijd zullen zijn ideeën alleen maar actueler worden, daar ben ik heilig van overtuigd. Le Roy is een profeet die zijn hele leven lang de daad bij het woord heeft gevoegd. Als een belangrijk erfgenaam van de jaren zestig is hij niet cynisch of fatalistisch geworden, zoals zo velen na die tijd. In de jaren zeventig heeft Le Roy in het tijdschrift Plan gepubliceerd over de ideeën van Guy Debord en de Situationisten. Hij las toen zelfs al Baudrillard, waar vrijwel niemand in Nederland, laat staat in Friesland, van gehoord had. Maar Le Roy ontwikkelde geen fatale strategieën, zoals Baudrillard dat deed na het échec van mei ’68. Le Roy ontwikkelde een hoopvolle strategie. Hij is een filosoof van de hoop geworden en dát heeft hij tot zijn kunst verheven. De essentie van kunst is immers de hoop. Alle goede kunst heeft een utopische dimensie. ‘Une promesse du bonheur,’ zoals Stendhal ooit heeft beweerd.

Toen Louis le Roy in 1967 in Heerenveen begon met zijn project aan de Kennedylaan, was Josse de Haan druk bezig met ‘Operaesje Fers’. Ook Josse de Haan is een doener, en pragmaticus, een rebel, die de erfenis van de jaren zestig altijd trouw is gebleven. Hij heeft de vernieuwende ideeën uit die tijd omgezet in een literair oeuvre dat staat als een huis. Vanaf de eerste schermutselingen in de jaren zestig was Josse de Haan erbij. In Harlingen bij de stichting De Blauwe Hand, waar hij secretaris werd van het bestuur. De filmliga en al die bruisende activiteiten die hij samen met Josum Walstra heeft opgezet en die inmiddels diep zijn weggegleden in het collectieve geheugen van Friesland. In alle loopgraven in de het culturele leven van die tijd stond Josse vooraan. Anderen gooiden de handdoek in de ring, zoals Hessel Miedema, die nadien nooit meer een letter in het Fries wilde schrijven en naar Amsterdam verhuisde (en daar – ook mijn – docent kunstgeschiedenis werd aan de universiteit).

Het was in het Friesland van de jaren zestig immers een muffe boel, waar regenten met een dubieus oorlogsverleden niet alleen de toon aangaven, maar ook elke rebel, die in opstand kwam tegen de gevestigde orde, de mond snoerden. De Friese conservatieve instituties hebben de revolte van de jaren zestig destijds vakkundig de kop ingedrukt. Maar Josse de Haan heeft nooit gezwegen en is ook nooit wanhopig geworden. Hij ging door tot het bittere eind en bleef Friesland en de Friese taal trouw, ook al verhuisde hij naar elders. Zoals Joyce ver van huis Dublin meedroeg in zijn hart, zo heeft Josse de Haan zijn geboortedorp Peins nog altijd in zijn ziel gegrift staan. Borges kende Buenos Aires ‘by heart’ zoals de Engelsen zeggen. Josse de Haan heeft dat met zijn ‘heitelân’. Hij is een diep Friese kosmopoliet.

Eindelijk erkenning dus, ook in eigen huis. ‘Het experiment van de afbraak’ zoals Abe de Vries de formalistische vernieuwingen van de jaren zestig heeft aangeduid, werden in de Friese literatuur gevolgd door de ‘afbraak van het experiment’, een beweging die tot op de dag van vandaag zijn volgzame aanhangers kent. Met dit statement van de jury van de Gysbert Japicxsprijs heeft deze centripetale beweging een kritisch weerwoord gekregen. Hetzelfde is gebeurd met Louis le Roy, die als eenling – nota bene in Heerenveen – nooit door Thom Mercuur is herkend. De leermeester van Willem van Althuis werd door Mercuur uit de Friese geschiedenis weggeschreven. Dat Van Althuis schatplichtig was aan Le Roy is inmiddels uit alle boeken geschrapt. Sterker nog, Le Roy bestond in Friesland niet eens als kunstenaar. Die foutieve daad is nu door de jury van de Gerrit Bennerprijs hersteld. Beide prijstoekenningen zijn dan ook een hersteloperatie. De canon wordt gerestaureerd. De intrinsieke band tussen beeldende kunst en literatuur, die tot het eind van de jaren zestig in Friesland aanwezig was, wordt nu weer even zichtbaar gemaakt.

In de beeldende kunst is het experiment ook na de jaren zestig nog lang mogen doorgaan. De verbinding tussen beeldende kunst en de Friese beweging werd immers eind jaren zestig definitief verbroken met de opheffing van ‘t Boun van Fryske keunstners, waarin tot dan toe naast kunstenaars ook schrijvers in vertegenwoordigd waren. Voor de literatuur is die verbinding met de Friese beweging in feite nooit verbroken, wat Fedde Schurer in 1945 ook beweerd mag hebben (die beroemde uitspraak van Schurer had overigens op álle kunstvormen betrekking, ook de beeldende kunst). De literatuur ging na de jaren zestig voort op zijn eigen centripetale weg en werd gekoesterd en doodgknuffeld door een bolwerk van conservatieve slippendragers in de Friese instituten. De beeldende kunst ging eveneens zijn weg, maar had nadien weinig meer met Friesland, laat staan met de Friese bweging van doen. Tekenend was dat gisteren op Omrop Fryslân de Gysbert Japicxprijs volop aandacht kreeg, maar de Gerrit Bennerprijs met geen woord werd genoemd (terwijl men ook van Louis le Roy nog een recente documentaire op de plank had liggen). Na de jaren zestig hebben de Friezen niet zo veel meer met moderne beeldende kunst die niet in Bevédère wordt getoond. Le Roy is bij uitstek de exponent van die kokerblik. Hij werd door Friezen gewoon niet gezien.

Met de toekenning van een de meest prestigieuze provinciale prijzen aan Louis le Roy en Josse de Haan worden de centrifugale krachten in de Friese cultuur eindelijk – ook van officiële zijde – erkend en gewaardeerd. Er is hoop, er waait een nieuwe wind in Friesland.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)