Windzak

In een hilarisch artikel in de NRC van zaterdag j.l. maakt Maarten ’t Hart de kachel aan met de ID-theorie. Als er een Intelligente Ontwerper is geweest, die zag dat alles goed was, waarom heeft die Goede Slimmerik dan honderd verschillende wormen ontworpen. “Sommigen daarvan betreden het lichaam via de aars om, nadat ze onderweg al peuzelend het menselijk lichaam in een Zwitserse gatenkaas getransformeerd hebben, inmiddels in gezelschap van talrijk kroost, via het verwoeste oog weer naar buiten te kruipen. Wie de schoonheid van de natuur wil zien als een gift die herinnert aan een Goede Gever (in casu God) is dus oerdom of stekeblind.

Als een bioloog, die zijn jeugd door God zag vergald, zal Maarten ’t Hart de laatste zijn die de ID-theorie met onbevangen blik tegemoet zal treden. Er gaat ook iets mis in zijn redenering. In geen enkele religie is er alleen maar sprake van een goede God. Er bestaat ook nog zoiets als het theologisch probleem van de theodicee, de rechtvaardiging van het kwaad in de wereld.

Maar hoe zit het met de schoonheid? De gedachte dat de schoonheid van de natuur herinnert aan God – of iets dat de natuur te boven gaat – is al zo oud al de wereld zelf. Sinds mensenheugenis is de natuur de leermeester van de kunst en hebben we gemeend dat er zoiets als esthetische wetten bestaan, een ordening die zowel aan de natuur als aan ons gevoel van schoonheid ten grondslag ligt.

De Duitse bioloog Otto Rössler veronderstelt dat de natuur werkt met verborgen attractoren die in hogere dimensies werkzaam zijn. Die attractoren belichamen een soort zelforganiserend principe in de wereld. Daarbij denkt hij aan de opbollende windzak op een vliegveld, een open zak met een gat aan het eind, waar de wind zich met geweld een weg in baant. De wind zit dan in de val. Zoals de natuur telkens weer verstrikt raakt in haar eigen attractoren, zo brengt de natuur – tegen haar wil – schoonheid voort.

Of de bron van die schoonheid nu ‘achter de wereld’ zit, zoals Plato dacht, of ‘in het oog van de beschouwer’, zoals Keats vermoedde, er is hoe dan ook iets vreemds aan de hand. Waarom zijn al die bloemen zo mooi? Toch zeker niet alleen om de bijtjes te bekoren. Het had best een tikkeltje minder gekund. Telkens weer strooit moeder natuur met haar schoonheid, weelderig, overvloedig en soms zelfs wreed. Daar helpt geen lieve moeder aan, om over God maar te zwijgen.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)