De ‘geestesziekte’ van brute dictators
De Russische president Vladimir Poetin lijdt aan het syndroom van Asperger, een vorm van autisme. Dat is volgens de Britse krant The Telegraph de conclusie van een rapport van het Office of Net Assessment, een geheime denktank van het Amerikaanse leger. In het rapport merkt auteur Brenda Connors, een expert in bewegingsleer van het Amerikaanse Naval War College in Newport in de Amerikaanse staat Rhode Island, op dat het neurologische probleem een impact heeft op alle beslissingen die de Russische president neemt. Het verslag is gebaseerd op een analyse van video-opnames van Poetin sinds het begin van deze eeuw.
Het rapport werd zeven jaar geleden aan het Office of Net Assessment overgemaakt. Daarin merkt Brenda Connors op dat de moeder van Poetin tijdens haar zwangerschap mogelijk het slachtoffer is geworden van een beroerte, waardoor de neurologische ontwikkeling van de latere Russische president een duidelijke storing zou hebben gekend. De bewegingsexpert voegt er aan toe dat die storing een impact heeft gehad op het denken en een aantal lichaamsbewegingen van Vladimir Poetin. ‘De autoritaire stijl en de obsessie met extreme controle die Poetin kenmerken, kunnen worden beschouwd als een strategie om die tekortkomingen te compenseren?’ zegt Brenda Connors.
Dit bericht was in februari 2015 te lezen in verschillende media. Over de vroegste jeugd van Poetin is niet zoveel bekend. Hij groeide op in een arm gezin in Leningrad. Zjn vader was zwaar gewond geraakt in de Tweede Wereldoorlog. Een eerder kind was vroeg overleden. De moeder moet het zwaar hebben gehad. Er gaan nog altijd geruchten dat het kind Poetin niet verwekt werd door zijn vader, maar een adoptiekind is gweest. In haar biografie van Poetin stelt Masha Geshen: ‘Wat naar voren is gekomen lijkt heel sterk op de mythe van een kind uit het Leningrad van na het beleg, een nare plek waar honger en armoede heersten en die nare, hongerige, wrede kinderen voortbracht. Zij hadden het in ieder geval overleefd.’
Maar veel van dit soort analyses zijn interpretatie achteraf. Dat geldt in wezen voor elke analyse van zijn karakter. Om een beter oordeel over Poetins aard te kunnen vellen, zou men hem volgens de deskundigen in een kleinere groep of in een persoonlijk gesprek moeten kunnen observeren. Zijn mogelijke symptomen van een geestesziekte zijn immers niet specifiek, maar zijn ook terug te vinden bij oorlogsveteranen, trauma-overlevenden en zelfs bij gewone mensen. Alleen al om die reden heeft het wellicht weinig zin om over de psyche van Poetin te spreken in psychiatrische termen. Ook bij Adolf Hitler is dat destijds vele malen vergeefs geprobeerd.
Er is bijna geen psychiatrische stoornis te bedenken die in de afgelopen decennia niet bij Hitler is vastgesteld. Zo is gewezen op hysterie, schizofrenie, paranoia, schizotypische persoonlijkheidsstoornis, bipolaire stoornis, borderline persoonlijkheidsstoornis, post-traumatische stress-stoornis, Asperger-syndroom, drugsverslaving, antisociale persoonlijkheids- stoornis, narcistische persoonlijkheidsstoornis, sadistische persoonlijkheidsstoornis, dissociatieve stoornis, theatrale persoonlijkheidsstoornis, abnormale laterisatie van de hersenen, organisch veroorzaakte psychotische symptomen, syfilis en de ziekte van Parkinson.
Degelijke pogingen zijn inmiddels ook ondernomen, bijvoorbeeld in 2007 bij een fictief DSM-onderzoek op Hitler, dat werd uitgevoerd door aan de Universiteit van Colorado. Dit onderzoek leidde onder meer tot de conclusie dat Hitlers harteloze minachting voor het menselijk leven wees op een antisociale en sadistische persoonlijkheidsstoornis. Zijn aanhoudende gevoel van eigendunk zou wij- zen op een narcistische stoornis. En tenslotte zou Hitlers obsessieve gerichtheid op Joden, die hij als ziekteverwekkende bacillen beschouwde, wijzen op een paranoïde stoornis in de persoonlijkheid.
Maar wat zegt dit soort woorden? Om Hitlers geestesziekte met terugwerkende kracht te kunnen doorgronden bestaan er binnen de DSM mogelijk geen adequate begrippen, wat niet wegneemt dat Hitlers waan op deze wereld heeft bestaan en dus zich altijd opnieuw kan manifesteren. Het belangrijkste probleem is ook dat dit soort diagnoses altijd post mortem wordt gesteld, zonder onderzoek van de persoon in levende lijve, wat strijdig is met de medische ethiek, waar binnen de psychiatrie consensus over bestaat. De betreffende gedragscode is vastgelegd in de Goldwater-regel, die is vernoemd naar de voormalige Amerikaanse senator en presidentskandidaat uit 1964, Barry Goldwater.
Over Goldwaters geestelijke gezondheid werd destijds door een Amerikaans tijdschrift een enquête gehouden onder psychiaters, wat door Goldwater met succes juridisch werd aangevochten. Sinds 1964 is de Goldwater-regel opgenomen in de Principles of Medical Ethics van de American Psychiatric Association (APA). De regel houdt in dat psychiaters geen professioneel oordeel mogen vellen over publieke figuren die ze niet persoonlijk hebben onderzocht en van wie ze geen toestemming hebben gekregen om hun geestelijke gezondheid in openbare verklaringen te bespreken. Anderzijds heeft een meer fenomenologisch gerichte benadering van een waanwereld bij het geval Hitler als mogelijk nadeel dat de duistere kant van Hitlers geaardheid onderbelicht blijft.
En toch, afgezien van de vraag of Hitler een psychopaat was of niet – anders gezegd, of zijn messiaswaan al dan niet in het spectrum van de psychotische ervaring is in te delen – zou een nadere analyse van Hitlers uitzonderlijke waanwereld van de waan tot meer inzichten kunnen leiden over het grensgebied tussen de waan en het kwaad. De analyses van Hitkers geesteszieke lijken soms dicht in de buurt te komen van het raadsel dat opeenvolgende generaties Hitler-biografen gefascineerd heeft. In zij. boek Filosofie van de waanzin (2014) wijst Wouter Kusters onder meer op ‘de waan van het niets’, de ‘Ø-waan. In dat verband stelt hij: ‘In de gedachtewereld van Schelling en de Duitse idealisten vergaart degene die zich het diepst in het niets begeeft ook de meeste vrijheid.]
Juist hier raakt hij aan een mogelijke kern in de waanwereld van Hitler: de roeping die ontstond uit een intense ervaring van het niets. ‘Het grote niets’ van Hitler kwam ook tot uiting in zijn fascinatie voor het ‘verstenende niets’ in het gelaat van Medusa, waarin hij ‘de lege ogen’ van moeder herkende. De Medusa-figuur leerde hij kennen in het werk van de schilder Franz von Stuck. De voorzijde van zijn schrijfbureau in de Rijkskanselarij in Berlijn had een reliëf met een Medusa-hoofd. Ook in zijn eigen ogen zou dat ‘verstenende niets’ zichtbaar zijn geweest, zo melden de Hitler-biografen Waite en Fontaine.
De moeder van Hitler en de Medusa van Franz von Stuck
In zijn studie over de menselijke destructiviteit gaat Erich Fromm er vanuit dat de band die Hitler met zijn moeder moet hebben gehad niet echt warm en hartelijk is geweest. Zijn moeder was voor hem geen echte persoon, maar een symbool voor de onpersoonlijke macht van aarde, lot en dood. Ondanks die kilheid had Hitler een symbolische relatie met zijn moeder onderhouden, een verborgen band die fatale gevolgen zou krijgen. Het was ‘een perverse vorm van de unio mystica’, zoals Fromm het noemt, een dubbele relatie die uiteindelijk zou leiden tot Hitlers necrofilie en een drang naar geweld en vernietiging.
Volgens Fromm wilde Hitler zijn moeder in leven houden en redden van het gif dat haar als pijnbestrijder op haar sterfbed door een Joodse arts werd toegediend. Onbewust echter zou Hitler het verlangen gekoesterd hebben om zijn moeder te vernietigen. Die incestueuze dubbelrelatie zou de basis hebben gelegd voor Hitlers necrofilie, die zich gaandeweg ging manifesteren in een onbedwingbare drang naar dood en vernietiging. ‘Het besef dat hij verlangde naar vernietiging verdrong hij, en zo vermeed hij de confrontatie met zijn ware motieven,’ zo beweert Fromm.
Volgens deze redenering vindt de waan van Hitler zijn oorsprong in een freudiaans verdringingsproces. Het was de incestueuze fixatie van de moederband, een verdrongen relatie die uiteindelijk werd opgeschaald naar een veel grotere module. De moeder werd Duitsland en het gif werd de Joden. Dit soort redeneringen toont vooral de hoogmoed van de freudiaanse methode waarmee men alles kan verklaren en tegelijk ook niets. Zo geredeneerd kwam het kwaad bij Hitler voort uit ‘het niets’, uit de incestueuze leegte van de moe- der, een zwart gat diep in het bewustzijn, dat op fatale wijze opnieuw werd ingevuld met een onbedwingbare drang naar vernietiging.
De vernietiging is niet alleen destructief, maar wonderlijk genoeg ook constructief. Elke scheppende daad begint immers met een vernietiging. Scheppen gaat altijd gepaard met vernietiging. Zelfs de grootse schepper – God – schiep er behagen in om zo nu en dan te dreigen met een totale vernietiging, zoals ook in de Bijbel te lezen staat: ‘Als het vuur van mijn toorn is ontstoken, zal het branden tot in het diepste dodenrijk; het zal de aarde verschroeien en alles wat daar groeit, het zal de grondvesten van de bergen verteren.’
In de afgrond van het niets, waaruit de drang naar vernietiging voortkomt, kan iets opduiken dat mogelijk met de grond van het bestaan te maken heeft, misschien wel met de grond van de natuur of de kosmos, alsof er een uiterste duisternis bestaat waar geen enkele zin of betekenis er meer toe doet en waar een verschrikkelijk geheim verborgen ligt. “The horror! The horror!” roept de hoofdpersoon Kurtz uiteindelijk uit in Joseph Conrad’s roman Heart of Darkness (1899), als hij totaal van God los alle normen overboord heeft gegooid na een inwaartse tocht over de rivier naar de binnenlanden van Congo. Daar zag hij de afgrijselijke oergrond van de natuur, de nulgraad van elke beschaving.
Dat op de bodem van de natuur iets huiveringwekkends schuil gaat, is een notie die ook opduikt in de natuurfilosofie van de Romantiek. De natuur zelf zou bezield zijn met een numineuze kracht, los van alle moraal. ‘De hele natuur is een bewusteloos denken,’ beweerde Schelling, en zo geredeneerd is het een kleine stap om het idee ‘God’ dan ook niet buiten of boven de wereld, maar in het Zijn-zelf een plaats te geven. Dat wil zeggen, daar waar de bodem van de menselijke ervaring samenvalt met de scheppende oerkracht van de natuur. Wat ooit ‘God’ werd genoemd wordt dan een alomvattende stuwing van de natuur, die het hoogste goed maar ook het diepste kwaad in zich heeft.
De Franse filosoof Jacques Derrida zei het al. Als er zoiets als een God bestaat, dan is dat het meest sublieme, het meest onvoorstelbare, buiten alles wat wat in woorden is uit te drukken. God is oorlog.