Voor de aanvang van de opening in Museum Belvédère afgelopen vrijdag ging ik aan een tafeltje zitten bij twee mensen die ik kende. Ik vroeg of de stoel vrij was en dat was geval. Vervolgens viel er een diepe stilte. De mensen tegenover mij keken links en rechts langs mij heen, alsof ze toch liever hadden gehad dat ik niet tegenover hen plaats had genomen. Wat nou, dacht ik…. Don’t you forget about me?
Juist op het moment dat ik wilde opstaan en weggaan, kwam er een vrouw naast me zitten die ik niet kende. Zij bleek mij wél te kennen – ik zal haar naam niet noemen – en vertelde me dat ik lang geleden een tentoonstelling van haar geopend had. Ze had me dat destijds gevraagd en ik had meteen ja gezegd. Wonderlijk genoeg kwam er geen enkel beeld van dit gebeuren in mijn geheugen naar boven.
Het begon een wat ongemakkelijke situatie te worden. Twee mensen die – om wat voor reden dan ook – deden of ik lucht was en blijkbaar niet met mij wilden praten, en een vrouw die ik me maar niet herinnerde uit een ver verleden. Nu is dat laatste misschien niet zo vreemd als je bedenkt dat ik in de loop van al die jaren waarin ik Fryslân beroepsmatig werkzaam was, meer dan honderd tentoonstellingen heb mogen openen in alle uithoeken van de provincie. Dat was voor mij een soort ‘netwerken avant la lettre’.
Diep weggeborgen in een kast bij mij thuis ligt nog een grote doos met al die verhalen die ik vertelde als opmaat voor een tentoonstelling. De meeste daarvan zijn het niet waard om bewaard te worden voor het nageslacht. Misschien moet ik ze toch maar weer eens gaan doornemen, zo dacht ik bij mezelf daar in Museum Belvédère , al was het maar on dit soort ongemakkelijke situaties te voorkomen. Hoe dan ook, er was een tijd dat ik overal kwam, tot in de kleinste gehuchten waar iets met kunst te doen was. Op de uitnodigingskaart stond dan: ‘De opening zal worden verricht door Huub Mous, consulent beeldende kunst van Keunstwurk.’
(Voor vergroting: even klikken)
In 2002 werd ik gevraagd om De Open Stal in Oldeberkoop te openen. Zo stond ik op een zaterdagochtend voor een volle zaal met mensen. “En dan geef ik nu het woord aan de directeur van Keunstwurk…’ hoorde ik de voorzitter van het bestuur nog zeggen. Ik heb hem beleefd gecorrigeerd alvorens met mijn speech te beginnen, maar ik zag hem olijk kijken. Hij gaf zelfs een knipoog aan de zaal. “Altijd vol grapjes, die man”, zo hoorde ik hem denken. Dat ik de directeur van Keunstwurk was, hebben veel mensen vaak gedacht. De enige manier om met dit misverstand te leven, dat pijnlijk was voor alle betrokkenen, was de aanvaarding. Ik was iets, wat ik niet was, en dat zal misschien ook altijd zo blijven. Het was altijd Hosanna, of kruisigt hem. Wie ik werkelijk was leek niet veel mensen te interesseren. ‘Don’t you forget about me?’ Wie zong dat ook al weer? Ach ja, Simple Minds:
‘Will you recognize me?
Call my name or walk on by
Rain keeps falling, rain keeps falling
Down, down, down, down.’
Het wijdverbreide misverstand dat ik de directeur van Keunstwurk was nam soms zelfs epidemische vormen aan. Ik heb een tijd gehad dat ik dat ik deze fout ging corrigeren. Dan stuurde achteraf ik een briefje of een mailtje aan de betreffende journalist, waarin ik uitdrukkelijk verklaarde dat ik geen directeur van Keunstwurk was. Totdat ik van iemand een mailtje terugkreeg met de vraag: ’Hoe heet die instelling dan, waar u directeur van bent?’
Daarna ben ik ermee gestopt. Er is bijna geen krant of omroep geweest die ik nog niet op deze fout heb kunnen betrappen. Je zou misschien denken dat dit toch zeer flatterend voor mij was. Integendeel, ik vond het zeer onaangenaam. Het was het stille leed van de opener. Al had ik visitekaartjes laten drukken met de tekst ‘geen directeur van Keunstwurk’, dan nog zou de verwarring alleen maar groter zijn geworden. Hoe dan ook, openen was ook niet alles. Misschien wordt de sluiting beter, en komt er nog eens op mijn grafsteen te staan: ‘Huub Mous, bij leven vermeend directeur van Keunstwurk’.