Het geweld van verwarde jonge mannen

Na de dramatische drievoudige moord in Rotterdam, die gepleegd werd door Fouad L. (32), werden in de media nogal wat vergelijkingen getrokken met Tristan van der Vlis (24).  Deze laatste schoot in 2011 zes mensen dood en pleegde vervolgens zelfmoord, in winkelcentrum De Ridderhof in Alphen aan den Rijn. Na deze aanslag werd er grootschalig onderzoek gedaan naar deze jongeman en zijn motieven. Onderzoekers concludeerden dat hij leed aan schizofrenie en ernstige psychotische episodes had. Ook Fouad L verkeerde in een psychotische toestand tijdens zijn daad.  Hoe zit het met deze verwarde jonge mannen die opeens gaan moorden? In mijn boek Jihad of verstandsverbijstering ( 2017) schreef ik hierover het volgende.

*

Wat is het verschil tussen de gewelddadige ontsporing van een ‘verwarde jonge mannen’ en het proces van snelle radicalisering bij adolescenten uitmondend in terroristisch geweld? Is er nog wel een verschil? De term ‘verwarde jonge man’ lijkt op zich al een symptoom te zijn van een vervagende grens. ‘Verwarde man of persoon’ is geen psychiatrische term en ook geen term om iets van jihadisme of terrorisme te duiden. Het zou een eufemisme kunnen zijn, een poging van een soort neo- psychiatrie om ‘harde diagnoses’ wat zachter te maken. Hoe dan ook, deze aanduiding onttrekt zich aan de strikte tweedeling psychiatrie of terrorisme. De term ‘verwarde persoon’ lijkt te duiden op iemand die waarschijnlijk ook wel een DSM- diagnose zou kunnen krijgen, maar met dien verstande dat deze zich publiekelijk uit, buitenshuis. De ‘verwarde persoon’ is een probleem geworden in de openbare ruimte. Hij of zij loopt los rond op straat en is wellicht een product van een falende geestelijke gezondheidzorg die in toenemende mate te kampen heeft met bezuinigingen

Het aantal incidenten met ‘verwarde personen’ neemt in Nederland de laatste jaren sterk toe. In 2015 kwamen er ruim 65.000 meldingen bij de politie binnen, een stijging van 65% ten opzichte van vijf jaar geleden. Deze cijfers onthulde de korpschef van Amsterdam, Pieter-Jaap Aalbersberg, in het televisieprogramma De Monitor op 11 september 2016. Toch besloot de politie vanaf 1 januari 2017 te stoppen met de opvang van personen met verward gedrag die geen strafbaar feit hebben gepleegd. Men ging ze ook niet meer vervoeren. Verwarde mensen’ is een term die in zichzelf een problematiek lijkt te bevatten. De term is een symptoom van een heel ander probleem. Steeds meer wordt gewezen op het belang van een multidisciplinaire een wijkgerichte aanpak, niet alleen ter voorkoming van radicaliseringsprocesen, maar ook met het oog op de groeiende geweldsdreiging van jonge mensen met psychiatrische problemen. 

De term ‘verwarde mensen’ kun je beter vervangen door ‘mensen met verward gedrag’, stelde Sjef Czyzewski, ggz-bestuurder en lid van het landelijke Aanjaagteam Verwarde Personen in een interview in een gezondheidsbijlage van de Volkskrant van 16 november 2016. Dit landelijk Aanjaagteam heeft in kaart bracht hoe zorg en opvang voor verwarde personen verbeterd moet worden. De groep ‘verwarde mensen’ bestaat volgens hem beslist niet alleen uit verwarde jongemannen, maar varieert van beginnend dementerenden tot mensen die met justitie in aanraking komen en een gevaar vormen voor anderen. Volgens Czyzewski is het een containerbegrip en geen nieuwe groep als is de omvang van deze groep de laatste jaren sterk gestegen. ‘Deze mensen hebben moeite een stabiele leefomgeving te creëren. Zij hebben de grip op het leven verloren, of dreigen dat te doen.’ 

De problematiek van de ‘de verwarde jongeman’ die steeds moeilijker te onderscheiden valt van een geradicaliseerde jihadterrorist vormt wellicht slechts het topje van een veel grotere problematiek. Maar laten we ons richten op de problematiek van de verwarde adolescent die straat op gaat en een gevaar wordt in het publieke domein. Dit soort dramatische processen voltrekken zich in de snel globaliserende wereld van vandaag. Toen ik zelf in januari 1966 binnen week tijd in een psychose raakte, had ik geen fascinatie voor wapens, laat staan de mogelijkheid om die te bemachtigen, behalve dat een sierzwaard uit Toledo dat ik destijds meenam op mijn dwaaltocht door de stad. Ik zie op het eerste gezicht dan ook weinig overeenkomsten tussen de huidige uitbraken van plotseling geweld met wat ik zelf tijdens mijn psychose heb beleefd. Toch is dat ook betrekkelijk. 

De Amerikaan Peter Langman schreef er in 2009 een inmiddels klassiek geworden studie over: Why kids kill. Inside the minds of schoolshooters. Hij deed dat nadat in de jaren negentig op scholen in Amerika een epidemie uitbrak van zogeheten spree killings. In de periode tussen 1 oktober 1997 en 21 mei 1998 vonden er zelfs 6 van dergelijke spree killings plaats in plaatsen verspreid over heel Amerika. Langman probeerde een typologie van de daders op de stellen op basis van gedetailleerd onderzoek van egodocumenten, nagelaten verklaringen en omgevingsonderzoek.  Als ik het boek van Langman er op nalees, komen er een paar herkenningspunten naar voren. 

‘Tijdens en ook enige tijd voor het uitbreken van de psychose, heeft patiënt veel van zijn belevingen opgeschreven. Het schrijven van gedichten en het meedoen op de expressietherapie maakte hem rustiger. De inhoud van deze uitingen wezen op sterke emotionele conflicten. Onzekerheid rond de eigen identiteit, castratieangst, agressieve neigingen en doodsproblematiek vormden met extatische geluksbelevingen de inhoud. Tijdens zijn opname hebben wij patiënt hier niet verder mee geconfronteerd’. (Mous, 2011: 132) 

Dat stond te lezen in mijn ontslagbrief, gedateerd 8 april 1966, van het psychiatrisch ziekenhuis de Sint Willibrordus-stichting in Heiloo, waar in de wintermaanden van 1966 opgenomen ben geweest na mijn acute psychose. Verder wordt in mijn medisch dossier weinig vermeld over zaken die direct betrekking hebben op mijn agressieve neigingen, of het moeten de sadistische en seksueel beladen tekeningen zijn geweest, die ik maakte tijdens de creatieve therapie. Daarin zijn nogal wat hakenkruisen te zien en ook wonderlijke monsters en gedrochten. Die tekeningen zouden mogelijk blijk geven van een verdrongen castratieangst, waar in de ontslagbrief ook nog eens expliciet naar verwezen wordt.

Achteraf bezien is het nog maar de vraag of mijn psychiater met deze interpretatie van mijn tekeningen gelijk had. Hakenkruizen en verwijzingen naar een gewelddadig fascistisch gedachtegoed komen meer voor in de waanwereld van psychotici zonder dat ze hoeven te duiden op verdrongen agressie of een verholen drang naar geweld. Ze komen kennelijk bovendrijven in hun stream of consciousness als beladen brokstukken uit het onbewuste. Maar ook bij mijn psychologisch onderzoek kwamen sadistische en lichamelijk destructieve motieven naar voren. Geconstateerd werd dat mijn ‘puberteitsdesintegratie’ door mij mogelijk als bevrijdend moet zijn ervaren, maar de vraag wat de aard van die bevrijding is geweest, werd in het midden gelaten. 

Bij de bespreking van ‘het psychotische type’ onder jonge mass shooters in Amerika meldt Langman dat diverse schutters ervan overtuigd waren dat ze verheven figuren waren of goddelijke wezens. Anderen geloofden dat mensen , goden, demonen of monsters van plan waren om hun iets aan te doen. Ze wilden doorstoten naar een hogere laag van het bewustzijn, die – ook al waren zij niet religieus – bovenmenselijk en transcendent zou zijn. Vaak ook was er bij dergelijke psychotische schutters sprake van een ‘ontwijkende 

persoonlijkheidsstoornis’, zich uitend in een extreme vorm van verlegenheid, niet zelden gepaard gaande met een onbedwingbare neiging tot sadisme. Ze waren vaak nauwelijks in staat tot emotioneel contact, laat staan tot intimiteit. Een van de jonge schutters beschreef in zijn dagboek dat hij ‘tot mens was gemaakt zonder de mogelijkheid om mens te zijn.’ Hij had de neiging het eigen gevoelsleven te doven om zo een nieuwe bestaansvorm vinden, waarin hij gescheiden zou zijn van zijn eigen menselijkheid. 

Ook dat herken ik bij mezelf in die tijd voorafgaande aan mijn psychose. Ik heb toen maandenlang elk menselijk contact zoveel mogelijk proberen te vermijden. Ik wilde mezelf afscheiden van mijn eigen identiteit en het liefst geheel verstoken blijven van mijn eigen menselijkheid voor zover het gaat om het geraakt worden door gevoelens. Tegelijk leefde ik als onder een glazen stolp waar ik niet doorheen kon breken. Soms meende in die tijd dat er geen gedachten meer in mijn hoofd opkwamen, dat ik leeg liep en dat mijn ziel langzaam verdween. 

Langman beschrijft in zijn ‘psychotisch profiel’ van de jonge mass shooters haarscherp de pre-psychotische fase, waarin zij maanden- en soms jarenlang hebben verkeerd. Het waren vaak jongens die de adolescentie binnen kwamen met onvoldoende sociale vaardigheden en een gebrek aan zelfrespect. Precies zo voelde ik mij ook in die tijd toen ik zestien, zeventien achttien was. Waarom ben ik dan uiteindelijk niet gaan moorden en zij wel? Wat is de trigger waardoor een persoonlijkheidsstoornis op de drempel van de volwassenheid ontaardt in een suïcidale geweldsexplosie, c.q. een razendsnelle radicalisering uitmondend in een daad van terreur? 

Natuurlijk zijn er tegenwoordig in sommige kringen veel meer prikkels tot geweld aanwezig dan in het relatief vredige Amsterdam van midden jaren zestig. De culturele context mag dan sterk veranderd zijn, de fuik van een psychotische waan is niet wezenlijk veranderd. Ik eindigde mijn dwaaltocht door de stad destijds met blinde oversteekbewegingen in het drukke stadsverkeer die niet alleen voor mijzelf, maar ook voor anderen fatale gevolgen hadden kunnen hebben. 

De 24 jarige Tristan van der Vlis, die verantwoordelijk was voor de schietpartij in het winkelcentrum in Alphen aan de Rijn op 9 april 2011, had aangegeven dat hij God wilde straffen door zijn schepselen te pijnigen en om te brengen. Hij hoorde stemmen van God, had veel gebeden, maar was nooit verhoord. Hij communiceerde met ‘geesten’ onder meer met een apparaat dat hij ‘EVP’ noemde, en was bezig ‘een Nieuwe Bijbel’ te schrijven: ‘Het Tegenwoord.’ Corine de Ruiter vermeldt deze gegevens in haar artikel over massamoorden in Europa, dat in de Nederlandse vertaling van het boek van Langman als epiloog is opgenomen. 

Dat alles komt dicht in de buurt van het profiel van de ‘boodschappers en waanzinnige profeten’, dat Wouter Kusters beschrijft in zijn boek Filosofie van de waanzin (2014). In dat boek citeert Kusters op meerdere plaatsen passages uit mijn psychose-verslag, ook bij de Plannen en psychoplanatici, met dit verschil dat ik mijn ‘Plan’ niet daadwerkelijk ten uitvoer bracht. 

Het is opvallend dat zodra Mous zijn zegje heeft gedaan op papier, verder niet een daad bij het woord voegt. Zijn verbaal lyrisch profetisme achter de typemachine leidt niet tot zendingsdrang langs de deuren. Hoewel hij aanvankelijk wilde getuigen van ‘de kracht’ en daarmee anderen te verlossen, lijkt hij uiteindelijk ‘te ver, te veel’ door de andere wereld te zijn opgeslokt om nog in ‘deze’ wereld missie te kunnen (of willen) bedrijven. Mous zegt: “Toen het laatste woord op papier stond, draaide ik de knop van de versterker om. Het geluid hield op en ik was stellig van mening met deze eenvoudige daad in een andere wereld te zijn beland. Eindelijk was ik verlost.” In die ‘andere’ wereld is Mous voorbij de onderscheidingen van ‘deze’ zijde, voorbij leven en dood, en symbolen of voorwerpen als klokken en standbeelden krijgen een ‘buitentijds’, ‘surrealistisch’ aanzien: “Mijn ouders waren dood. Ik ook, maar ik bleef toch leven, als een verlichte zombie in het hiernamaals…” (Kusters, 2014:653) 

Wat is het verschil tussen de gewelddadige ontsporing van een ‘verwarde jonge mannen’ en het proces van snelle radicalisering bij adolescenten uitmondend in terroristisch geweld? Is er nog wel een verschil? De term ‘verwarde jonge man’ lijkt op zich al een symptoom te zijn van een vervagende grens. ‘Verwarde man of persoon’ is geen psychiatrische term en ook geen term om iets van jihadisme of terrorisme te duiden. Het zou een eufemisme kunnen zijn, een poging van een soort neo- psychiatrie om ‘harde diagnoses’ wat zachter te maken. Hoe dan ook, deze aanduiding onttrekt zich aan de strikte tweedeling psychiatrie of terrorisme. De term ‘verwarde persoon’ lijkt te duiden op iemand die waarschijnlijk ook wel een DSM- diagnose zou kunnen krijgen, maar met dien verstande dat deze zich publiekelijk uit, buitenshuis. De ‘verwarde persoon’ is een probleem geworden in de openbare ruimte. Hij of zij loopt los rond op straat en is wellicht een product van een falende geestelijke gezondheidzorg die in toenemende mate te kampen heeft met bezuinigingen

Het aantal incidenten met ‘verwarde personen’ neemt in Nederland de laatste jaren sterk toe. In 2015 kwamen er ruim 65.000 meldingen bij de politie binnen, een stijging van 65% ten opzichte van vijf jaar geleden. Deze cijfers onthulde de korpschef van Amsterdam, Pieter-Jaap Aalbersberg, in het televisieprogramma De Monitor op 11 september 2016. Toch besloot de politie vanaf 1 januari 2017 te stoppen met de opvang van personen met verward gedrag die geen strafbaar feit hebben gepleegd. Men ging ze ook niet meer vervoeren. Verwarde mensen’ is een term die in zichzelf een problematiek lijkt te bevatten. De term is een symptoom van een heel ander probleem. Steeds meer wordt gewezen op het belang van een multidisciplinaire een wijkgerichte aanpak, niet alleen ter voorkoming van radicaliseringsprocesen, maar ook met het oog op de groeiende geweldsdreiging van jonge mensen met psychiatrische problemen. 

De term ‘verwarde mensen’ kun je beter vervangen door ‘mensen met verward gedrag’, stelde Sjef Czyzewski, ggz-bestuurder en lid van het landelijke Aanjaagteam Verwarde Personen in een interview in een gezondheidsbijlage van de Volkskrant van 16 november 2016. Dit landelijk Aanjaagteam heeft in kaart bracht hoe zorg en opvang voor verwarde personen verbeterd moet worden. De groep ‘verwarde mensen’ bestaat volgens hem beslist niet alleen uit verwarde jongemannen, maar varieert van beginnend dementerenden tot mensen die met justitie in aanraking komen en een gevaar vormen voor anderen. Volgens Czyzewski is het een containerbegrip en geen nieuwe groep als is de omvang van deze groep de laatste jaren sterk gestegen. ‘Deze mensen hebben moeite een stabiele leefomgeving te creëren. Zij hebben de grip op het leven verloren, of dreigen dat te doen.’ 

De problematiek van de ‘de verwarde jongeman’ die steeds moeilijker te onderscheiden valt van een geradicaliseerde jihadterrorist vormt wellicht slechts het topje van een veel grotere problematiek. Maar laten we ons richten op de problematiek van de verwarde adolescent die straat op gaat en een gevaar wordt in het publieke domein. Dit soort dramatische processen voltrekken zich in de snel globaliserende wereld van vandaag. Toen ik zelf in januari 1966 binnen week tijd in een psychose raakte, had ik geen fascinatie voor wapens, laat staan de mogelijkheid om die te bemachtigen, behalve dat een sierzwaard uit Toledo dat ik destijds meenam op mijn dwaaltocht door de stad. Ik zie op het eerste gezicht dan ook weinig overeenkomsten tussen de huidige uitbraken van plotseling geweld met wat ik zelf tijdens mijn psychose heb beleefd. Toch is dat ook betrekkelijk. 

De Amerikaan Peter Langman schreef er in 2009 een inmiddels klassiek geworden studie over: Why kids kill. Inside the minds of schoolshooters. Hij deed dat nadat in de jaren negentig op scholen in Amerika een epidemie uitbrak van zogeheten spree killings. In de periode tussen 1 oktober 1997 en 21 mei 1998 vonden er zelfs 6 van dergelijke spree killings plaats in plaatsen verspreid over heel Amerika. Langman probeerde een typologie van de daders op de stellen op basis van gedetailleerd onderzoek van egodocumenten, nagelaten verklaringen en omgevingsonderzoek.  Als ik het boek van Langman er op nalees, komen er een paar herkenningspunten naar voren. 

‘Tijdens en ook enige tijd voor het uitbreken van de psychose, heeft patiënt veel van zijn belevingen opgeschreven. Het schrijven van gedichten en het meedoen op de expressietherapie maakte hem rustiger. De inhoud van deze uitingen wezen op sterke emotionele conflicten. Onzekerheid rond de eigen identiteit, castratieangst, agressieve neigingen en doodsproblematiek vormden met extatische geluksbelevingen de inhoud. Tijdens zijn opname hebben wij patiënt hier niet verder mee geconfronteerd’. (Mous, 2011: 132) 

Dat stond te lezen in mijn ontslagbrief, gedateerd 8 april 1966, van het psychiatrisch ziekenhuis de Sint Willibrordus-stichting in Heiloo, waar in de wintermaanden van 1966 opgenomen ben geweest na mijn acute psychose. Verder wordt in mijn medisch dossier weinig vermeld over zaken die direct betrekking hebben op mijn agressieve neigingen, of het moeten de sadistische en seksueel beladen tekeningen zijn geweest, die ik maakte tijdens de creatieve therapie. Daarin zijn nogal wat hakenkruisen te zien en ook wonderlijke monsters en gedrochten. Die tekeningen zouden mogelijk blijk geven van een verdrongen castratieangst, waar in de ontslagbrief ook nog eens expliciet naar verwezen wordt. Achteraf bezien is het nog maar de vraag of mijn psychiater met deze interpretatie van mijn tekeningen gelijk had. Hakenkruizen en verwijzingen naar een gewelddadig fascistisch gedachtegoed komen meer voor in de waanwereld van psychotici zonder dat ze hoeven te duiden op verdrongen agressie of een verholen drang naar geweld. Ze komen kennelijk bovendrijven in hun stream of consciousness als beladen brokstukken uit het onbewuste. Maar ook bij mijn psychologisch onderzoek kwamen sadistische en lichamelijk destructieve motieven naar voren. Geconstateerd werd dat mijn ‘puberteitsdesintegratie’ door mij mogelijk als bevrijdend moet zijn ervaren, maar de vraag wat de aard van die bevrijding is geweest, werd in het midden gelaten. 

Bij de bespreking van ‘het psychotische type’ onder jonge mass shooters in Amerika meldt Langman dat diverse schutters ervan overtuigd waren dat ze verheven figuren waren of goddelijke wezens. Anderen geloofden dat mensen , goden, demonen of monsters van plan waren om hun iets aan te doen. Ze wilden doorstoten naar een hogere laag van het bewustzijn, die – ook al waren zij niet religieus – bovenmenselijk en transcendent zou zijn. Vaak ook was er bij dergelijke psychotische schutters sprake van een ‘ontwijkende 

persoonlijkheidsstoornis’, zich uitend in een extreme vorm van verlegenheid, niet zelden gepaard gaande met een onbedwingbare neiging tot sadisme. Ze waren vaak nauwelijks in staat tot emotioneel contact, laat staan tot intimiteit. Een van de jonge schutters beschreef in zijn dagboek dat hij ‘tot mens was gemaakt zonder de mogelijkheid om mens te zijn.’ Hij had de neiging het eigen gevoelsleven te doven om zo een nieuwe bestaansvorm vinden, waarin hij gescheiden zou zijn van zijn eigen menselijkheid. 

Ook dat herken ik bij mezelf in die tijd voorafgaande aan mijn psychose. Ik heb toen maandenlang elk menselijk contact zoveel mogelijk proberen te vermijden. Ik wilde mezelf afscheiden van mijn eigen identiteit en het liefst geheel verstoken blijven van mijn eigen menselijkheid voor zover het gaat om het geraakt worden door gevoelens. Tegelijk leefde ik als onder een glazen stolp waar ik niet doorheen kon breken. Soms meende in die tijd dat er geen gedachten meer in mijn hoofd opkwamen, dat ik leeg liep en dat mijn ziel langzaam verdween. 

Langman beschrijft in zijn ‘psychotisch profiel’ van de jonge mass shooters haarscherp de pre-psychotische fase, waarin zij maanden- en soms jarenlang hebben verkeerd. Het waren vaak jongens die de adolescentie binnen kwamen met onvoldoende sociale vaardigheden en een gebrek aan zelfrespect. Precies zo voelde ik mij ook in die tijd toen ik zestien, zeventien achttien was. Waarom ben ik dan uiteindelijk niet gaan moorden en zij wel? Wat is de trigger waardoor een persoonlijkheidsstoornis op de drempel van de volwassenheid ontaardt in een suïcidale geweldsexplosie, c.q. een razendsnelle radicalisering uitmondend in een daad van terreur? 

Natuurlijk zijn er tegenwoordig in sommige kringen veel meer prikkels tot geweld aanwezig dan in het relatief vredige Amsterdam van midden jaren zestig. De culturele context mag dan sterk veranderd zijn, de fuik van een psychotische waan is niet wezenlijk veranderd. Ik eindigde mijn dwaaltocht door de stad destijds met blinde oversteekbewegingen in het drukke stadsverkeer die niet alleen voor mijzelf, maar ook voor anderen fatale gevolgen hadden kunnen hebben. 

De 24 jarige Tristan van der Vlis, die verantwoordelijk was voor de schietpartij in het winkelcentrum in Alphen aan de Rijn op 9 april 2011, had aangegeven dat hij God wilde straffen door zijn schepselen te pijnigen en om te brengen. Hij hoorde stemmen van God, had veel gebeden, maar was nooit verhoord. Hij communiceerde met ‘geesten’ onder meer met een apparaat dat hij ‘EVP’ noemde, en was bezig ‘een Nieuwe Bijbel’ te schrijven: ‘Het Tegenwoord.’ Corine de Ruiter vermeldt deze gegevens in haar artikel over massamoorden in Europa, dat in de Nederlandse vertaling van het boek van Langman als epiloog is opgenomen. 

Dat alles komt dicht in de buurt van het profiel van de ‘boodschappers en waanzinnige profeten’, dat Wouter Kusters beschrijft in zijn boek Filosofie van de waanzin (2014). In dat boek citeert Kusters op meerdere plaatsen passages uit mijn psychose-verslag, ook bij de Plannen en psychoplanatici, met dit verschil dat ik mijn ‘Plan’ niet daadwerkelijk ten uitvoer bracht. 

Het is opvallend dat zodra Mous zijn zegje heeft gedaan op papier, verder niet een daad bij het woord voegt. Zijn verbaal lyrisch profetisme achter de typemachine leidt niet tot zendingsdrang langs de deuren. Hoewel hij aanvankelijk wilde getuigen van ‘de kracht’ en daarmee anderen te verlossen, lijkt hij uiteindelijk ‘te ver, te veel’ door de andere wereld te zijn opgeslokt om nog in ‘deze’ wereld missie te kunnen (of willen) bedrijven. Mous zegt: “Toen het laatste woord op papier stond, draaide ik de knop van de versterker om. Het geluid hield op en ik was stellig van mening met deze eenvoudige daad in een andere wereld te zijn beland. Eindelijk was ik verlost.” In die ‘andere’ wereld is Mous voorbij de onderscheidingen van ‘deze’ zijde, voorbij leven en dood, en symbolen of voorwerpen als klokken en standbeelden krijgen een ‘buitentijds’, ‘surrealistisch’ aanzien: “Mijn ouders waren dood. Ik ook, maar ik bleef toch leven, als een verlichte zombie in het hiernamaals…” (Kusters, 2014:653) 

Reageren is niet mogelijk.