Perhaps they’ll listen now

Begin jaren zestig was ik vaak op het Museumplein in Amsterdam. Het Ignatiuscollege aan de Hobbemakade was daar niet ver vandaan. Zo kan ik me nog goed herinneren dat op het Museumplein bij de Honthorststraat een standbeeld van Vincent van Gogh werd onthuld. Het was een wat wonderlijk beeld, zeker op deze plek. Het Van Gogh Museum was er nog helemaal niet. Dat werd pas in 1973 geopend, 11 jaar later dus. Een profetisch beeld kun je zeggen, en zo zag het er ook uit. De gestalte van Vincent had iets van een religieuze profeet die omkranst wordt door zonnestralen en vogels. Een typerend beeld uit de tijd van de wederopbouw. Zware symboliek, zoals je die destijds ook achter het IJzeren Gordijn in de mode was. Aan de voeten van Vincent was een mijnwerker te zien, maar ook zonnebloemen en een vrouw die het koren plukt.

De beeldhouwer was André Schaller. Hij is in 1981 overleden zo las ik op Wikipedia. Ook toen ik kunstgeschiedenis studeerde in de jaren zeventig kwam ik veel op het Museumplein. Tussen de middag voetbalden we daar altijd tussen twee palen van het betonnen basketbalterrein. Daar is nu een skatebaan gemaakt. Het Museumplein was toen nog heel gewoon, dat wil zeggen: niet opgepimpt door die dure landschapsarchitect uit Denemarken, Sven-Ingvar Andersson, die het plein voor 40 miljoen Euro volledig heeft verpest. Inmiddels is het voor 10 miljoen Euro nog een keer op de schop gegaan, maar dit plein wordt nooit meer zoals het was. Destijds liep er nog een brede verkeersweg die door sommigen ‘de kortste snelweg van Europa’ werd genoemd, omdat hij doodliep op de smalle tunnel onder het Rijksmuseum. Anderen noemden die weg ‘de PvdA-boulevard’, omdat hij breed was opgezet en op niets uitliep.

Ik hield van het Museumplein. Het was gewoon een niks-plein. Juist door die nikserigheid was het zo mooi. Ergens in de stad moet een vlakte zijn waar niets te beleven valt. Dat geeft rust. Je kunt daar even aan niets denken en je verlaten voelen. Daar heeft een mens soms behoefte aan, zeker in een grote stad. Het probleem met stedenbouwkundigen is dat ze dit soort ervaringen niet snappen. Ze  denken dat overal iets te beleven moet zijn. Op de mooiste pleinen is niets te beleven. Ik denk dat veel mensen over een paar jaar intens gaan terugverlangen naar dat goeie ouwe Zaailand, waar destijds ook helemaal niets te beleven viel.

Ik bewaar ook de beste herinneringen aan die partijtjes voetbal tussen de middag op het Museumplein. Op gezette tijden kwam daar Carel Willink langs. Die woonde even verderop aan de Ruysdaelkade. Hij had de onhebbelijke gewoonte om dwars over ons voetbalveld te lopen zonder op of om te kijken. Op een keer had ik daar schoon genoeg van. Hoewel ik niet begenadigd ben met een fraaie traptechniek schoot ik de bal met een wonderlijke lob zodanig dat hij pal op het achterhoofd van Willink belandde. De grote schilder wankelde even op zijn benen, maar herstelde zich snel. Hij draaide zich langzaam om en keek mij vernietigend aan zonder mijn brutale actie ook maar een woord waardig te achten. Die aristocratische blik vol minachting zal ik nooit vergeten. Het was Willink ten voeten uit. Er werd niet gelachen en ook niet gejoeld. Iedereen had respect voor de maestro. Het was overigens de laatste keer dat we hem op het voetbalveld zagen. Voortaan liep hij een blokje om.

Enige tijd later zou zijn geliefde Mathilde haar opwachting maken in het Kunsthistorisch Instituut. Ze had een afspraak met professor Jaffé, omdat ze belangstelling had om kunstgeschiedenis te gaan studeren. Toen ze binnenkwam hield iedereen de adem in. Ze was gekleed in een grijze hermelijnen mantel, ontworpen door Fong Leng, Haar kapsel had een wonderlijke gedaante aangenomen. Het stond horizontaal in een kaarsrechte  staart naar links gericht, alsof het bevroren was in een zijdelingse sneeuwstorm en nooit meer was ontdooid. Haar ogen waren zo zwaar opgemaakt dat het leek of ze op oorlogspad was. Mathilde liep niet. Ze schreed. Het gesprek met Jaffé heeft nog geen kwartier geduurd. Toen kwam ze al weer de trap af, terwijl ze – net Als Willink op het plein – haar omstanders geen woord waardig achtte. We hebben haar nooit teruggezien. Een half jaar later was ze dood.

Het Museumplein, zoals het toen was, bestaat niet meer. Alles wat je er verder aan doet zal het plein niet beter maken, alleen maar slechter. Zelfs het beeld van Vincent van Gogh staat er niet meer.  Sven-Ingvar Andersson was niet alleen verantwoordelijk voor de eerste herinrichting van het plein, maar hij bepaalde ook welke kunstwerken mochten blijven staan en welke verwijderd moesten worden. Zo werd ook dit wonderlijke beeld van Vincent in 1996 van zijn sokkel gelicht. Het belandde … ja waar is dat beeld beland eigenlijk?

Gisteren ontdekte waar het is gebleven. Ik was een dagje in Amsterdam waar ik op bezoek was bij Egbert Tellegen. En zo kwam ik met mijn OV-fiets in Sloten, helemaal aan de uiterste rand van de stad. Daar bevindt zich een oude molen en daar staat – volledig in the middle of nowhere – het standbeeld van Vincent. Verscholen achter de bosjes.  Ik was ontroerd doordat ik het beeld opeens terugzag, maar tegelijk ook boos, omdat ze het zo schandalig behandeld hebben. Verbannen, vergeten, verdonkeremaand. Vincent is overal terug in de stad. Zijn museum blinkt in volle glorie. Maar het standbeeld van Vincent verkommert. In Sloten of all places.

‘They would not listen, they did not know how
Perhaps they’ll listen now.’

 

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)