Franeker was ooit een bruisende stad

‘Het Athene van het noorden’, 
zo werd Franeker ooit genoemd. Franeker een stadje met een roemrijk verleden. Professoren hebben hier eeuwenlang de gehei
men van de wereld ontraadseld. Lollius Adema bijvoorbeeld, die de leer van Aristoteles aanhing, en 
Henricus de Vena die daar dwars tegen inging. Maar er waren meer van dat soort lieden. Eigenzinnige mensen die in deze uithoek van de wereld 
de helderheid van hun eigen verstand hoger aansloegen dan welk duister bijgeloof dan ook. Eise Eisinga – astronoom, amateur en autodidact – bestreed de voorspellingen van een onheilsprofeet door 
het universum na te bouwen aan het plafond van zijn eigen huiskamer. Ook dat gebeurde in Franeker. 
Zo’n plaats moet toch iets unieks hebben. Niet alleen toen, maar ook nu. Zo niet in de grond, dan toch 
zeker aan de nachtelijke hemel. Het licht van de sterren houdt het verleden immers in het heden in 
stand.

Werden er in de De bocht van Guinee in het Latijn een biertjes besteld? Die Franeker studenten, zo heb ik begrepen, wisten door de eeuwen heen de bloemetjes behoorlijk buiten te zitten en niet alleen in De bocht van Guinee.’ Ik drink bier, dus ik besta’. Misschien heeft Descartes dat wel – in het Latijn – aan de toog geroepen, voordat hij wankelend terug marcheerde over het bolwerk naar het Sjaerdema-slot. Het is natuurlijk een aardige geschiedenis, die Franeker universiteit. De teruggevonden bibliotheekcatalogus uit 1601 was een paar jaar geleden reden om die bibliotheek nog eens helemaal na te bouwen.

Waarom is er nooit niet een tentoonstelling gewijd aan Descartes in Franeker? In 1985 was er al een eerder een tentoonstelling over de Franeker Universiteit. Ik kan me dat nog vaag herinneren. Men had zelfs een zo’n auditorium nagebouwd, waarin konden zien hoe een lijk werd opengesneden. De anatomische les in Franeker. In datzelfde jaar 1985 zag ik een kleine tentoonstelling in het Maison Descartes in Amsterdam: ’Descartes et les Pays-Bas.’ In de catalogus, die nog ergens in mijn boekenkast rondzwerft, las ik destijds dat Descartes in het Sjaerdema-slot in Franeker een moment van verlichting heeft gehad. Zijn cogito dus, een brainwave die de wereld zou veranderen. Daarbij werd ook een toespeling gemaakt op het verband tussen de geïsoleerde ligging van dit ‘kasteel met slotgracht’ en de gedachte Cogito ergo sum. Ergens moet die gedachte zijn ontstaan en waarom zou het niet in Franeker geweest kunnen zijn. Se non è vero, è ben trovato…

Franeker was toen nog een bruisende stad. Niet zoals ooit het oude Brussel, waarover Jacques Brel zo mooi gezongen heeft. Maar wel een kosmopolitische stad die gericht was op de steeds groter wordende wereld aan het begin van de zeventiende eeuw. Douwe Kalma schijnt het al eens gezegd te hebben. De Franeker universiteit was niet Fries genoeg. Anders gezegd, als universiteit was Franeker gewoon te goed, te internationaal gericht, te weinig authentiek Fries en te weinig boers en agrarisch. De Franeker universiteit concurreerde destijds met de universiteit van Leiden. De bibliotheek van Franeker was in 1601 zelfs groter dan die van Leiden en Groningen. De voertaal van de studenten en de hoogleraren was Latijn. Franeker was een soort Cambridge. De Friezen waren er apetrots op. Dat zelfbewuste, kosmopolitische zelfbeeld van de Friezen is aan het einde van de negentiende eeuw volledig in het slop geraakt.

In de tijd van de landbouwcrisis ontstond ‘het verdriet van Friesland’, het verdriet van de achterblijvers die hun zelfbeeld gingen koesteren in een  romantische uitvergroting van een verleden dat eigenlijk nooit heeft bestaan. Het Oera Linda-boek als ‘the invention of tradition’ bij uitstek. Het Friesland van het ancien regime en de tijd van De Republiek der Zeven Provinciën raakte toen geheel uit zicht. Dat kosmopolitisch beeld van Friesland is nodig aan een historische herwaardering toe. Goffe Jensma’s studie Het rode tasje van Salverda (1998) heeft destijds de doorbraak gegeven tot deze nieuwe kijk op het verleden van Friesland. Friesland is sindsdien op zoek naar een vergeten – of misschien wel verdrongen – identiteit. Jammer genoeg is dit in de cultuurpolitiek van het provinciaal bestuur nog niet zo doorgedrongen. Anders had het concept van Europese culturele hoofdstad wel een minder provinciaals, en een meer kosmopolitisch karakter gekregen.

Descartes was vooral geïnteresseerd in de optica van Jacob Metius, en van eerste ontwerpers van de telescoop. Ik heb het gisteren nog eens nagelezen in de Descartes’ biografie, die in 1995 verscheen van de hand van Geneviève Rodis-Levis. Ik heb dat boek al jaren in mijn boekenkast staan, om ooit als een sneeuwwitje eens wakker gekust te worden. Over Descartes in Franeker schrijft Rodis-Levis onder meer het volgende:

‘De keuze voor de universiteit van Franeker kon zijn ingegeven, of tenminste versterkt, door het feit dat daar (in het voetspoor van hun vader) Adriaan Metius les gaf, de broer van Jacob Metius van wie sprake in het begin van (Descartes’) Dioptique. Deze man die niet had gestudeerd, hoewel hij een vader en een broer had die van wiskunde hun beroep hadden gemaakt (..) schiep vooral genoegen in het maken van spiegels en brandglazen.’

Toen hij twee lenzen vond, waarvan ‘de ene in het midden wat dikker was dan aan de randen’ (convex) en de ander tegenovergesteld  (concaaf) ‘bevestigde hij ze met zoveel handigheid aan de twee uiteinden van een buis, dat de eerste telescoop ontstond. Jacob Metius moet dus de eerst Friese autodidact zijn geweest, die nog voor Eise Eisinga zijn Planetarium bouwde, het  Franeker hemelgewelf aftastte op zoek naar verre sterren en planeten. Descartes wilde de Parijse glasslijper Guillaume Ferrrier naar Franeker laten komen, om daar onder zijn leiding lenzen te kunnen slijpen. Maar dat ging niet door. Descartes was geïnteresseerd in optica.

Zo bestudeerde hij de werking van de regenboog, net als Spinoza dat deed, maar ook het fenomeen van de dubbele zon, zoals die op 20 maart 1629 in Frascati, vlak bij Rome, was waargenomen. Descartes  bestudeerde in die tijd niet alleen de optica maar werkte ook aan zijn Metafysica. Zo ligt het in de rede te veronderstellen dat hij juist in het geïsoleerd gelegen Sjaerdema-slot voor het eerst op de gedachte kwam van zijn beroemde cogito ergo sum.

In een brief van 18 maart 1630 aan Giboeuf in Parijs, schreef Descartes over  dit kasteeltje ‘door een gracht gescheiden van de rest van de stad.’ Dat kasteeltje vormde het beeld bij uitstek ‘het gepantserde subject‘, het subject dat in eigen denken de grondslag zag van zijn bestaan. Descartes had op dit punt van zijn denken ook halt kunnen houden en solipsist kunnen worden, opgesloten in zijn eigen brein. Of pantheïst, waar Spinoza toe neigde. Maar Descartes ging door met het creëren van zijn cartesiaanse methode, dat de basis werd van een nieuw dualistisch wereldbeeld.

Dat hadden de scholastici met hun brug tussen Plato en Aristoteles nooit kunnen bedenken. Alle kennis kwam volgens hen immers via de zintuigen de geest binnen. Descartes trok de brug over de slotgracht op, de brug tussen het brein en de buitenwereld, de brug  tussen speculatie en empirie.  Zo vond hij de burcht van de geest zelf de basis voor alle zekerheid, het fundament van de natuurwetenschap. In negen maanden tijd was het kunstje geklaard en dat in Franeker. Inderdaad: of all places. In deze eerste negen maanden, zo schreef hij een brief aan Mesenne op 15 april 1630. ‘aan niets ander te hebben gewerkt dan aan deze metafysica die de kennis aangaande God en zichzelf vaststelde, en die de voorwaarde was om ‘via deze weg’ de grondslagen van de fysica te vinden.’

Ziedaar het concept voor een prachtige roman over Franeker. Kees ’t Hart heeft zich er al eens aan gewaagd, maar liet het verhaal van Descartes links liggen (Het beeld van Goethe, 2011). Wie neemt de handschoen op om Franeker voorgoed op de kaart te zetten?  Bijvoorbeeld door een film te maken over Descartes in Franeker. In het plaatsje Egmond aan den Hoef zijn ze al zover. In de slotkapel aldaar bevindt zich graf van Helena Jans, de geliefde van Descartes. Bij de entree van deze kapel staat sinds enkele jaren een borstbeeld van Descartes. Diezelfde slotkapel was vorige week zondag het decor voor de première van de film Descartes in Egmond, gemaakt door de Bergense cineasten én filosofen Paul Hegeman en Pierre Drouot, en geïnspireerd op het gelijknamige boek van Peter J.H. van den Berg.

Descartes verbleef vanaf de zomer van 1629 negen maanden in Franeker, waar hij sliep in het Sjaerdema-slot, dat ooit stond op de plaats van het huidige Sjûkelân. Cees Andriesse bevestigde me ooit dat Descartes inderdaad naar Franeker gegaan is om van Metius (Adriaan Anthonisz) te leren hoe je een spiegel zo moet slijpen dat het oppervlak een omwentelings-ellipsoïde wordt. Descartes schijnt in Franeker overigens meer gemediteerd te hebben en missen bijgewoond, die in de beslotenheid van het Sjaardemaslot werden opgedragen. Hoe dan ook, in Franeker moet Descartes zijn gaan twijfelen aan alles, zelfs aan zichzelf voordat hij uitwam bij zijn beroemde onliner  ‘Ik denk, dus ik ben.’ Cogito ergo sum.  In 1985 schreef ik over dit fascinerende onderwerp een verhaaltje dat verscheen in het tijdschrift Boud, architectuur en vormgeving in Friesland. Het ging als volgt.

Ik denk dus ik ben…. in Franeker.

Er is geen mooiere stilte, heeft Oek de Jong ooit beweerd, dan de stilte van een plattelandsstation. Achterberg had iets met het station van Hulshorst. Niemand stapt in. Niemand stapt uit. De deuren van de trein openen zich en gaan weer dicht terwijl in de korte stilte, die zo ontstaat, de hele Veluwe zijn aanwezigheid lijkt op te dringen. Maar de trein stopt niet meer in Hulshorst. Ik heb het nog met het station van Franeker. Je moet goed opletten, want je bent er voorbij voordat je het weet. Het is me al menig keer overkomen dat ik de deuren van de trein hoorde dichtgaan en ik langzaam in witte letters op een blauw bord FRANEKER aan mij voorbij zag trekken. Ik had er hier uit gemoeten, denk ik dan. Te laat, maar ik begin het te leren. Als de deuren zich openen en de stilte binnendringt, dan denk ik: ‘Ik denk dus ik ben in Franeker.’

Op het perron is alles voorbij. De trein verwijdert zich naar de horizon en die eigenaardige, zich verwijdende stilte, waarin afwezigheid aanwezig lijkt te worden, bestaat niet meer. Uitstappen is een illusie verbreken. Het heelal splitst zich in tweeën, terwijl jezelf het omgekeerde ervaart, als een ritssluiting die voor je ogen wordt dicht getrokken. Eén moment was het mogelijk ergens te zijn en niet te zijn. Wie op een station aarzelt met uitstappen kan zich eventjes in een dergelijke toestand wanen. Het is een kortstondige ontregeling van de waarneming. Je denkt dat je in Franeker bent en je bent er niet. Je bent in Franeker en je denkt dat je er niet bent. In zo’n situatie kan twijfel een wurggreep worden. Als je ermee doorgaat kom je niet in Franeker terwijl je er bent. Je bent er nooit als je dan nog blijft denken: ‘Ik denk dus ik ben in Franeker.’

Er zijn situaties, waarin twijfel de neiging heeft om zichzelf hardnekkig in stand te houden. Voordat hij zich dan gewonnen geeft, moet je haast de wanhoop nabij zijn. Toiletten in Parijs hebben vaak de eigenaardigheid, dat het licht pas opgaat als je de deur op slot doet. Als Descartes, die de twijfel tot een methode van denken verhief, in zo’n toilet ooit had moeten kiezen tussen volledige duisternis of een open deur, dan had de Verlichting nog eeuwen op zich kunnen laten wachten. Toen ik voor dit dilemma werd geplaatst, zag ik mijn lot onder ogen en koos voor de duisternis, waarna terstond het verlossende licht opstak. Een oplossing van een probleem kun je soms alleen zien door af te zien van een oplossing. Zo kun je eindeloos blijven zoeken naar een nieuwe betekenis in een zin van zeven woorden en opeens bemerken, dat deze zin als geheel eigenlijk geen betekenis heeft en juist daardoor in zijn context weer een betekenis krijgt: ‘Ik denk dus ik ben in Franeker.’

Denken doe je niet in Franeker, hooguit uitstappen, kaatsen of wandelen over het Bolwerk. ‘Ik denk dus ik ben’ was misschien niet meer dan een gedachteflits van Descartes in de ochtendschemering, een onbewaakt moment waarin gedachten kunnen ontsporen, uit hun eigen stroom ontsnappen, geen oorzaak lijken te hebben of zich als vanzelf aandienen in het brein. Een mens is misschien niet meer dan een langzaam wakker wordende aap die nog heel wat ontsporingen voor zich heeft. Soms onthult zich in een glimp een beeld van de omgeving als een gigantisch spoorwegemplacement van hier tot Wladiwostok. Bewustzijn is zoiets als rijden in een trein. Je bent nooit zeker van je zaak. Rijden we nou of rijden we niet? De rails kun je zien, maar het denken krijgt geen grip op zichzelf. Voor wie het probeert en in Wladiwostok begint, is er uiteindelijk maar één conclusie: ‘Ik denk dus ik ben in Franeker.’

Descartes is in Franeker nooit uit de trein gestapt. Daarvoor had hij lang moeten wachten. Pas op 27 oktober 1863, nadat heel Nederland in rep en roer was geweest door wat toen de ‘spoorwegkwestie’ werd genoemd, is uiteindelijk de spoorlijn tussen Leeuwarden en Harlingen in gebruik gesteld. In die tijd begonnen de Frieslanden van Harlingen tot Bremen het aanzien te krijgen van één groot spoorwegemplacement. De stilte werd definitief verbroken door de oprukkende locomotief, die het vlakke land het aanzien gaf van een immense modelspoorbaan. Treinen in Fryslân waren ook nooit helemaal echt. Ze konden niet verdwijnen achter de heuvel of in een bocht, om van een tunnel maar te zwijgen. Hun naakte aanwezigheid vormde het schrikbeeld van een nieuwe tijd die onontkoombaar bezit nam van het landschap. Met passer en liniaal werden nieuwe trajecten aangelegd door landmeters en ingenieurs. Fryslân werd een spinnenweb van plaatsnamen die sindsdien in spoorboekjes geordend staan in tijdtabellen: Leeuwarden 16.20; Deinum 16.25; Dronrijp 16.31; …..’Ik denk dus ik ben in Franeker.’

In 1629 arriveerde Descartes in Franeker, waar hij een tijdje verbleef. Met zijn gepunte schoenen liep hij door de straten, in cirkels over het bolwerk, van de universiteit naar het slot van de Sjaerda’s en weer terug. En onderweg maar twijfelen, altijd maar twijfelen. ’s Nachts in het Sjaerdemaslot moet de stilte ondraaglijk zijn geweest. Slapeloze nachten zijn vaak noodzakelijk om de laatste twijfel te doen verdwijnen in een optrekkende ochtendmist. Het slot, dat zich bevond op de plaats van het huidige kaatsveld, werd geheel omsloten door een gracht. Het valt niet te bewijzen, maar er wordt met stelligheid beweerd dat dit ongenaakbare, in zichzelf gekeerde beeld van een kasteel met een slotgracht voor Descartes de aanleiding is geweest voor zijn beroemde gedachte ‘Cogito ergo sum’ – ‘Ik denk dus ik ben’. In de stilte van Franeker zou hij zijn experiment van de absolute twijfel zijn begonnen, een experiment dat voor bijna vier eeuwen lang het wereldbeeld en ook het aanzien van de wereld zou gaan veranderen. Maar het is niet zeker. De twijfel blijft altijd bestaan. Descartes was niet gek. Ook al is het waar dat hij heeft nooit gedacht: ‘ Ik denk dus ik ben in Franeker.’

 

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)