Filosofie als science-fiction

‘Iemand kan een wereldbeeld scheppen in strijd met de feiten, en dan met Hegel uitroepen: tant pis pour les faits, maar men zou ook kunnen zeggen: tant pis voor het wereldbeeld.’ Deze achteloze opmerking plaatste van W.F. Hermans ooit in een interview met Fons Elders. Het staat te lezen in het boek Filosofie als sience-fiction dat in 1968 verscheen. Een nog altijd heel leesbaar boek dat een tour d’horizon biedt langs het toenmalige landschap van de filosofie in Nederland. Waarom komt niemand tegenwoordig eens op het idee om een dergelijk panoroma op basis van een aantal diepgravende interviews met filosofen opnieuw te schrijven? Het boek van Fons Elders heeft destijds veel bijgedragen aan mijn ontluikende belangstelling voor filosofie.

Naar aanleiding van het verschijnen van dit boek werd eind jaren zestig een aantal filosofen – ook uit het buitenland – door Fons Elders op televisie geïnterviewd. Zo herinner ik mij indringende vraaggesprekken met Popper, Chomsky, Foucault, en Ayer. In het huidige televisieaanbod is de filosofie volledig ‘non-existent’, om maar eens een passende filosofische term te gebruiken. Ooit organiseerde de VPRO marathoninterviews met filosofen, geleid door  Wim Kayzer (Een schitterend ongeluk, Over schoonheid en troost, etc.) Tegenwoordig is in Hilversum een filosofische ijstijd ingetreden. We moeten het doen met De slimste mens en en Bed and Breakfast.

Maar terug naar de hegeliaanse opmerking van W.F. Hermans. In deze woorden leek de afkeer van Hermans voor de zogeheten continentale filosofie in één zin samengevat. Ga uit van de feiten. Wees bovendien alert op een exotisch feit, dat niet in je uitgangspunten past. Als je dat feit vindt, moet je vooral niet het feit verwerpen, maar je uitgangspunten. Het is hetzelfde principe, waardoor Kuhn op de gedachte is gekomen dat er sprake kan zijn van een paradigmawisseling. Als er zich een feit aandient dat niet strookt met en heersend paradigma in de wetenschap, dan hebben wetenschappers in eerste instantie steevast de neiging om het exotsiche feit te negeren of te verdonkeremanen. Alleen grote en moedige geesten keren deze handelwijze wel eens om. Zij verwerpen niet het exotische feit maar het paradigma of wereldbeeld en creëren een nieuwe onderliggende theorie, die – for the time being – als wereldbeeld of wetenschappelijk paradigma kan gelden.

Met deze dynamische en relativistische visie op kennis en wetenschap introduceerde Kuhn het begrip ‘epistemische breuk’ (een radicale omslag van paradigma) waarbij ook oudere vormen van kennis tussen wal en schip kunnen vallen of buiten beeld kunnen raken. Hiermee corrigeerde hij in feite de kennistheorie van Popper, die uitging van een objectieve ‘groei van de kennis’ die gezuiverd moest zijn van elke vorm van inductie. Consistentie daar draaide het om. Kennis – zo dacht Popper – zou pas objectief zijn als zij niet alleen verifieerbaar, maar ook falsifieerbaar is.

Dit leerstuk van de filosofie is misschien wel die hoeksteen van de Anglo–Amerikaanse traditie in het denken die in de loop van de twintigen eeuw in frontale botsing is gekomen met de continentale traditie. Die oudere, Europese traditie was meer holistisch georiënteerd en zocht naar een brug, waarmee de negentiende eeuwse kloof tussen geesteswetenschap en natuurwetenschap overspannen kon worden. Die brug werd gevonden in de zogenten ‘levensfilosofie’ – de ontologie van het leven zelf – waarin begrippen als tijd, groei, historische ontwikkeling samenhang tussen lichaam en geest, het materiele en immateriële heel belangrijk werden gevonden.

Dat is traditie van Dilthey, Bergson, Husserl en Heidegger, die samen de ruggengraat vormen van de continentale traditie. Hegel is misschien wel de oervader van dit soort denken. Meer nog dan in de Anglo-Amerikaanse traditie, werd in de continentale traditie een kritiek ontwikkeld op de onontkoombare invloed van de voortschrijdende technologie op het leven en het bewustzijn van de mens.

De Nederlandse filosofie heeft lang onder invloed gestaan van de continatale traditie. De hernieuwde belangstelling in de jaren zestig voor andersdenkende filosofen als Wittgenstein, Popper, Chomsky en Kuhn betekende voor velen destijds een eye-opener. Die tendens paste in de tijdgeest van secularisering en het nieuwe wereldbeeld dat daarbij hoorde. Tegen interpretatie, terug naar de feiten, zo luidde het devies. Deze Anglo-Amerikaanse tendens werd in de jaren zeventig op zijn beurt verdrongen door het opkomende neo-marxisme van de Frankfurter Schule. De komst van het postmodernisme in de jaren tachtig heeft voor velen het zicht op dit grote tweestromenland in de moderne filosofische denktradities met terugwerkende kracht verduisterd.

Volgens sommigen is tegenwoordig de belangstelling voor de Anglo-Amerikaanse traditie onder Nederlandse filosofen weer aan het groeien. Als het gaat om objectieve kennisverwerving is niet alleen consistentie van belang, maar coherentie is dat evenzeer. Met de introductie van het coherentiecriterium, lijkt het oude probleem van de inductie te worden opgelost. Ieder mens past immers een beetje inductie toe. Denk maar aan de situatie wanneer de betrouwbare politicus mogelijk liegt. Als je feiten niet op onderlinge consistentie kunt checken, val je noodgedwongen terug op het toetsen van hun onderliggende samenhang. Zelfs de meest strenge wetenschappers doen dat, als ze met iets nieuws worden geconfronteerd.

Kortom, de Ango-Amerikaanse traditie lijkt met de introductie van het toetsen op samenhang weer aan de winnende hand. En toch, dit ‘coherentiecriterium’ blijkt in de praktijk niet altijd betrouwbaar te zijn. Het coherentie-criterium leidt al gauw tot ‘wishful thinking’. De gedachte dat de Ango-Ameriaakse traditie aan de winnende hand is, is op zich zelf misschien ook wel een vorm van ‘wishfull thinking’. De continentale traditie is ook in Nederland nog altijd sterk aanwezig. Maar los daarvan, niet zelden verwijzen wetenschappers alleen maar naar publicaties die in hun eigen straatje te pas komen.

Daarmee vertoont hun denkwijze een gelijkenis met die van Hegel: de continentaalste aller denkers die geconfronteerd met de kritiek dat zijn systeem niet correspondeerde met de werkelijkheid, zijn criticus toebeet. “Um so schlimmer für die Wirklichkeit.” ‘Dat is dan jammer voor de werkelijkheid’. In die zin vormt het denken Hegel voor velen helaas nog altijd een navolgenswaardig voorbeeld. Dat is dan jammer voor het denken.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)