Stel je voor dat er een hemel is
In Nederland zijn wij gehecht aan onze seculiere manier van leven, dat wil zeggen: een levenswijze waarin het een ieder vrij staat te doen wat hij wil, zolang hij zich aan de wet houdt. De moraal is geen zaak van de staat of de religie. Wie in God gelooft, prima. Maar doe dat in je eigen tijd en laat een ander vrij om goddeloos te zijn. We willen niets meer weten van de traditionele religie met zijn aardse stervelingen en bovennatuurlijk hemelgewelf.
God is niet meer de hoogst zijnde, de oorzaak van alles, zelfs van zichzelf. Zo’n hemelse Big Brother zou net zo goed de duivel zelf kunnen zijn. Dat alziend oog bestaat niet meer. We zijn op zoek gegaan naar een nieuw soort transcendentie, niet buiten of boven, maar middenin de wereld. De gewone dingen van het leven hebben wij westerlingen willen ontdoen van hun loodzware last van verwijzingen naar het hogere.
Wat in beweging kwam was een proces dat al aan het eind van de negentiende eeuw in Europa op gang kwam, maar pas in de jaren zestig in een eenparige versnelling zou raken. ‘Imagine there’s no heaven’, zong John Lennon. ‘Stel je voor dat er geen hemel is’. Die woorden werden de rollende steen van de secularisatie, een steen die van de berg af rolt in een baan die onomstotelijk vast lijkt te liggen.
Onze tijd wordt gekenmerkt door een bijna totale ongevoeligheid of zelfs blindheid voor begrippen als ‘God’ en ‘hemel’. In zo’n situatie is er weinig verbeeldingskracht nodig om je voor te stellen dat er helemaal geen hemel meer zou bestaan. Die destijds bevrijdende oproep van John Lennon is nu een gotspe geworden, een belediging voor de verbeelding. Als John Lennon nu nog leefde zou hij moeten zingen: ‘Imagine there’s a heaven, and a religion too.’ En gezien zijn tegendraadse karakter zou het me niet verbaasd hebben als hij dat gedaan had ook. ‘It’s easy if you try. A hell below us, above not only sky.’
Er zit een gat in de werkelijkheid dat veel mensen niet meer waarnemen, zelfs niet kunnen waarnemen. Dat is het gat dat de dood van God heeft achtergelaten. Het gat dat kort na de oorlog ook opdook in een toneelstuk van Sartre, De duivel en God (1951):
‘Op elk moment vroeg ik me af wat ik kon zijn in de ogen van God. Nu wist ik het antwoord. God ziet me niet. God hoort me niet. God kende me niet. Zie je die leegte op onze gezichten? Dat is God. Zie je die kier in de deur? Dat is God. Zie je dat gat in de grond? Dat is weer God. De stilte, dat is God. God is de eenzaamheid van de mensen.’
Het is juist deze passage in het toneelstuk van Sartre die nog al eens opduikt in het hedendaagse vertoog over de opkomst van het fundamentalistisch terrorisme. Wat is de oorzaak van de Jihad van het moslim-extremisme? Je kunt die vraag vanuit verschillende perspectieven benaderen. Benjamin R. Barber kiest de benadering vanuit de politieke theorie .Hij heeft de botsing tussen Jihad en McWorld aangeduid als een strijd tussen twee tegengestelde en ook verbonden ontwikkelingen. McWorld is in wezen on- democratisch, Jihad is antidemocratisch.
De mondiale vrije markt, die door het voortwoekerende proces van globalisering wordt bewerkstelligd, genereert niet automatisch democratie. China bewijst dat een vrije markt prima kunnen functioneren zonder democratische instellingen en instituties. Het begrip Jihad wordt door Barber niet in de eigenlijke Arabische betekenis opgevat, maar retorisch als een tegenbeweging van de moderniteit in haar meest extreme vorm: orthodox en hyper-nationalistisch.
De Jihad verdedigt een gesloten samenleving van etnische en tribale structuren. De Jihad is gegrond in een idee van exclusiviteit: etnische zuiveringen en het virtueel laten verdwijnen van vrouwen zijn de spectaculaire illustraties daarvan. De paradox van 9/11, zo stelt Barber, was dat deze schokkende terreurdaad de globalisering niet heeft vertraagd, maar juist heeft bevorderd. Er is geen sprake van een botsing van beschavingen, zoals Huntington heeft beweerd. Er is geen exclusief conflict tussen enerzijds Jihad en anderzijds McWorld. Dit conflict manifesteert zich overal, ook binnen het westen zelf. Het is het conflict tussen twee vragen die overal opduiken: wie waren we en wat worden we? Met andere woorden, de wereld gaat te snel. We weten niet meer wie of waar we zijn? Het proces van globalisering beleeft een exponentiële versnelling. Het agressieve karakter van McWorld is een provocatie geworden die deze existentiële vraag tot een knellend probleem heeft gemaakt.
Deze analyse sluit nauw aan bij de gedachten die de godsdiensthistorica Karen Armstrong heeft ontwikkeld over het fenomeen fundamentalisme. Het westen was zich lange tijd niet bewust van de woede die zij oproept. Fundamentalisme, zo stelt zij, is een vaak verkeerd begrepen fenomeen. Het dient zich aan als interne strijd binnen religie. Het komt voort uit angst voor modernisering, angst om weggevaagd te worden door de moderniteit, dat wil zeggen: door fenomenen als wetenschap, secularisering en liberalisering. Extreem conservatisme is in aanleg altijd een kiem voor een radicaal tegenoffensief. Fundamentalisme wordt niet gekenmerkt door irrationaliteit, maar door een surplus aan rationaliteit. Teveel ‘logos’ is telkens weer de reactie op het verdwijnen van de ‘mythos’.
De reactie op de ontluisterende gevolgen van de wetenschap op de religie brengt telkens weer gebrekkige godsdienstwetenschap voort en daarmee een verdere verarming van de waarden van symbool en mythe. Fundamentalisme is dus in wezen een tweeslachtig fenomeen: het verzet zich radicaal tegen de modernisering, maar neemt tegelijk de middelen van de vijand over. Fundamentalisme gaat telkens weer een symbiotische relatie aan met agressieve secularisering en liberalisering.
Een belangrijk symptoom is het extreem formaliseren, wat zich bijvoorbeeld uit in het letterlijk lezen van heilige boeken als Bijbel, Koran en Thora. Deze extreme formalisering is in wezen, hoe vreemd het ook klinkt, modern, zelfs positivistisch, omdat het zelf ook duidt op een verlies van ontvankelijkheid voor de waarden van symbool en mythe. Haar boek over het fundamentalisme, De strijd om God, voltooide Armstrong kort voor de aanslagen van 9/11. In haar inleiding ging zij daar nog eens expliciet op in, waarbij zij haar betoog als volgt op scherp zette:
‘Misschien hadden de kapers van 11 september een punt bereikt waarop ook zij een vorm van islamitisch antinomisch postfundamentalisme begonnen te ontwikkelen en het gevoel hadden dat niets nog heilig was. Als ja dat punt eenmaal hebt bereikt, kan het wreedste en meest kwaadaardige gedrag worden gezien als een positief goed. In elk geval maakt de afschuwelijke septemberaanval duidelijk dat als mensen religie eenmaal beginnen te gebruiken ter rechtvaardiging van haat en het moorden en zo de meedogende ethiek van de belangrijke wereldreligies loslaten, zij een koers zijn ingeslagen die staat voor een nederlaag van het geloof.
Die agressieve vroomheid kan enkele van haar extreme voorstanders in een morele duisternis werpen die een gevaar vormt voor ons allen. Als fundamentalisten binnen deze drie godsdiensten radicalere en meer nihilistische geloofsovertuigingen beginnen aan te hangen, dan is dat een waarlijk gevaarlijke ontwikkeling. Des te belangrijker echter is dat wij leren te begrijpen wat er schuil gaat achter deze diepe wanhoop en dat wij begrijpen wat fundamentalisten noopt te handelen zoals zij doen.’
Die vraag is nauw verbonden met het probleem van een leemte, een gemis, kortom, de lege plaats van God. Frans Kellendonk schreef: ‘Ik heb in het hart van de schepping een leemte ontdekt, waar God als hij bestaat mooi in zou passen, maar helaas is het niet zo dat het geloof begint waar het verstand ophoudt’. Die leemte was geen persoonlijke ontdekking van Kellendonk zelf. Het is – sinds Nietzsche – het basisthema in de filosofie van de twintigste eeuw. Na de Tweede Wereldoorlog nam het besef van die leemte een nieuwe vorm aan in de ervaring van het absurde, de contingentie. Zonder God draait de wereld niet alleen op goed geluk, maar is ook de moraal op losse schroeven komen te staan. ‘Niets is waar, alles is geoorloofd!.’ had Nietzsche al ontdekt.
Politiek activisme in dienst van een maatschappelijke utopie en de bevrijding van ‘de verworpenen der aarde’, bood uiteindelijk geen uitweg voor deze in wezen existentiële problematiek, omdat het aanwenden van revolutionair geweld door dit politieke ideaal werd gerechtvaardigd. Door de radicale idealen van links is de leemte in het hart van de wereld alleen nog maar meer aan het licht gekomen. Het communisme van het Oostblok is niet alleen gevallen door een verloren wapenwedloop of door een opkomende middenklasse in Rusland, maar ook – en zeker niet in de laatste plaats – door de radicale verwerping van de eigen religieuze traditie, door de totalitaire ontkenning ook van de lege plaats van God.
Dit verlangen is de keerzijde van het dreigend gevoel weggevaagd te worden. Jessica Stern formuleert het als volgt: ‘Het terrorisme waar we nu mee geconfronteerd worden, is niet alleen een reactie op politieke wrok, zoals dat in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw gebruikelijk was. Het is een reactie op het “Godvormig gat” in de moderne cultuur, waarover Sartre heeft geschreven. Het is een reactie op waarden als tolerantie en gelijke rechten voor vrouwen die uitermate frustrerend zijn voor wie zich in de steek gelaten voelt door de moderniteit.’ Karin Amstrong komt in haar studie over het fundamentalisme tot een vergelijkbare conclusie waarbij ook zij verwijst naar de beroemde passage over ‘het Godvormig gat’in het toneelstuk Le diable et le bon Dieu van Sartre:
‘Sartre, die het bestaan erkende van een gat met een vorm van God in het moderne bewustzijn, stelde dat het desondanks onze plicht was goddelijkheid, die onze vrijheid loochende, te verwerpen.(..) Zonder de restrictie van een hogere mythische waarheid kan de rede bij gelegenheid demonisch worden en tot misdaden komen die even ernstig zijn, zo niet ernstiger, als iedere willekeurige gruweldaad die fundamentalisten plegen.’
God is dood. Maar dat weten we nu wel. Het is niet moeilijk meer om dat je dat voor te stellen. Het omgekeerde is moeilijk geworden. Nogmaals, als John Lennon nu nog leefde zou hij iets anders zingen:
‘Imagine there’s a heaven, and a religion too.’