Met diamanten onder haar schoenzolen

Wat is de historische ruimte? Veel mensen zullen denken dat dit dezelfde ruimte is waar natuurkundigen over spreken. Dat wil zeggen: de ruimte van de zwaartekracht,  de ruimte van Einstein, de driedimensionale ruimte die intrinsiek verbonden is met de tijd. Kortom, de uitgestrektheid waar oorzaak en gevolg de dienst uitmaken en waarin alles relatief is. Het is een ruimte van meten is weten, een ruimte waarin alles in principe kenbaar is. Als je alles over punt A weet, en alles over B, dan weet je ook hoe A uit B is voortgekomen. Voor alles is er een verklaring. Maar geldt dat ook voor de historische ruimte? Is de historische ruimte niet veeleer een uitgestrektheid die niet één op één bepaald wordt door oorzaak en gevolg? Een ruimte van kleine oorzaken met ontzagwekkende gevolgen.

Als de neus van Cleopatra een iets korter was geweest, dan was de wereldgeschiedenis heel anders verlopen. Dat zei Pascal al. De historische ruimte is niet causaal gestructureerd, zoals de fysische ruimte. De historische ruimte is een ruimte van verhalen, van illusies, van idealen. De historische ruimte is een ruimte van goed en kwaad. Een ruimte van typen en archetypen. Een ruimte van wording, groei, bloei en verval. Een ruimte van dialectiek, van tegenstellingen en syntheses. Het is een ruimte van de absurde logica, van de gelijktijdigheid van het ongelijktijdige. Het is de ruimte van de mythe. De ruimte van de droom. De ruimte van de nacht, niet van de dag. De ruimte van het duister, niet van het licht. Ergo, de geschiedenis speelt zich niet af in de ruimte van Einstein, maar in de ruimte van Kafka. Daar hebben we het over, als we spreken over de de ruimte waarin we leven.

Ik had een wonderlijke ervaring vannacht. Ik was ontboden op het Provinciehuis. Na een uur wachten in een kaal vertrek, waarin alle wanden waren bekleed met stalen lambriseringen, werd ik door een bode in zwart lakei naar binnen geroepen. Het volgende vertrek was met tropisch hardhout bekleed. Weer een uur later kwam er een nieuwe bode, nu getooid in een zeventiende-eeuws kostuum. Hij leidde me naar een grote zaal met een lange rode loper. Helemaal aan het eind zat de Koningin van Fryslân op haar troon. Ze was kennelijk net beëdigd want een mantel om die gemaakt was van tijgervellen. Ook droeg ze diamanten onder haar schoenzolen, iets wat ik ooit eerder heb gezien, maar ik weet niet waar en wanneer.

Hare Majesteit zei iets tegen mij in een vreemde taal die het midden leek te houden tussen Oud-Keltisch en Stellingwerfs. Toch kon ik haar heel goed verstaan. Haar boodschap kwam er op neer dat ik van al mijn taken ontheven was. Het bevoegd gezag van Fryslân had besloten mij vogelvrij te verklaren en in die hoedanigheid zou ik geen verdere publieke functies meer mogen vervullen. Achter haar was een vreemd geluid te horen, zoiets als het instemmend gemor dat vaak opklinkt in het Britse Lagerhuis. ‘U bent een vrij man’, sprak Hare Majesteit, ‘u kunt gaan en staan waar u wilt. Maak er wat moois van!’

Ik maakte een diepe buiging overeenkomstig de etiquette en mompelde zoiets als: ‘”At your service, Majesteit.” Compleet belachelijk natuurlijk, maar ik wist ook niet zo gauw wat ik anders moest zeggen. Wat beteuterd liep ik de zaal uit en toen de zware deur achter me in het slot viel, hoorde ik dat het gemor aanzwelde tot een extatisch gejuich. Op straat deden mijn ogen pijn door de laagstaande voorjaarszon. Ik voelde in mijn binnenzak. Mijn portefeuille was weg. Ook de sleutelbos in mijn broekzak was opeens spoorloos verdwenen. Dit is het hiernamaals, zo dacht ik bij mezelf. Ik voelde me opgenomen in de gemeenschap der heiligen.

Toch vroeg ik me af wat er nu eigenlijk precies gebeurd was. Het was allemaal zo snel gegaan, zonder enige aankondiging ook. Eigenlijk, zo dacht ik bij mezelf, was dit toch geen manier van doen. Na veertig jaar trouwe dienst werd ik als een stuk vuil aan de dijk gezet. U kunt gaan mijnheer, het is mooi zo. Het waren nota bene de beste jaren van mijn leven geweest. Was het eigenlijk wel echt gebeurd? Was het niet een parodie op aan kastelenroman? Vroeger las ik wel eens van de verhalen als ik het niet meer zag zitten, en daarna was ik altijd weer vrolijk en joviaal, 
zodat ik niet meer boos op mezelf of wie dan ook kon blijven. Ik probeerde de zaak nog eens op een rij te zetten.

Achter de troon van Hare Majesteit had ik de vage schim gezien van een persoon, wiens naam ik hier niet zal noemen, maar die het duidelijk op mij gemunt had. Het was een klein, zenuwachtig mannetje, met plat achterover gekamd, vet haar. Ik maakte rechtsomkeer en liep opnieuw het Provinciehuis in. Hare Majesteit was inmiddels nergens meer te bekennen, maar achter de troon stond nog steeds dat kleine mannetje met het vette haar.

‘Donder op,’ zei ik en ik duwde hem zonder veel 
omslag de gang op, zoals ik dat eigenlijk altijd al een keer had willen doen. ‘Vervelende pestkop!’ zei ik nog.  Echt pesten had 
ik hem eigenlijk nooit zien doen, maar de hele stad wist, dat dit mispunt voortdurend kwaad over mij sprak. Kon zijn geplaag vroeger
 nog voor grappig doorgaan – die uitvlucht gebruikte hij 
tenminste, als het nodig mocht zijn –  de laatste tijd gedroeg hij zich steeds meer onbeschoft tegen mij. Hij was jaloers dat ik toegang had tot Hare Majesteit. Sterker nog, de Koningin had een oogje op mij…

Opeens zat Hare Majesteit weer op haar troon. Ze vroeg of ik van design hield. Ik zei nee. Ze had zo’n mooie kapstok gezien bij een galerie in de binnenstad. Het leek net een sculptuur. Kapstokken zijn om je jas op te hangen, zei ik, niet om mooi te wezen. Het mannetje met de vette haren stond nu luid te telefoneren. Zo te horen had hij ruzie met zijn vriendin, en dat liep volledig uit de hand. Daarna reed ik opeens in een open cabriolet over de Rondweg van Leeuwarden. Gefascineerd keek ik naar allerlei gebouwen die ik nooit eerder had gezien. Een kantoorkolos bijvoorbeeld in de vorm van een giraffe, maar ook en snelle mono-rail-verbinding naar Blitsaerd. Er vlogen straaljagers over en er hing een onbestemde, dreigende sfeer in de lucht. Terreuralarm of zoiets.

Aangekomen op het Europaplein zag ik de fontein met de vogel van Fokma. Er kwam geen water uit maar bloed, maar het kan natuurlijk ook rode landwijn zijn geweest, of misschien wel Kaapse Pracht van de Aldi. Zeker geen Chateauneuf du Pape, anders had ik dat wel geweten als vrome, roomse jongen, die ooit van de paters op school beslist niet mocht masturberen. De stad uitrijdend keek ik in de achteruitkijkspiegel en weer zag ik de fontein met de vogel van Fokma. De werkelijkheid was verdwenen in een virtuele ruimte achter de spiegel. Heel eventjes maar heb ik toen op de autoradio de sirenen horen zingen: ’Leeuwarden, I love it!’.

Of anders gezegd: het was weer een zooitje ongeregeld vannacht in mijn dromen. Ik realiseer mij dat ik een slordige dromer ben. Ik spring van de hak op de tak, plak alles aan mekaar en wat ik mij herinner vervluchtigt ook heel snel. Zo weet ik zeker dat ik een uur geleden nog veel meer details wist. Probleem is ook dat ik de laatste tijd veel wakker lig ’s nachts. Het dagdromen, wat ik dan doe, vervangt kennelijk voor een deel het echte dromen. Zo lag ik vannacht te denken aan capsules. Mensen gaan steeds meer in capsules leven. Mobiele capsules zoals een auto, vliegtuig of caravan. Maar ook statische capsules, zoals pretparken, stadions, musea of winkelcentra.

Zelfs het computerscherm is een kleine capsule geworden. Je communiceert niet, je sluit je af. Dat is het verneukeratieve. Elke tien seconde komt er een weblog bij in de wereld, zo las ik van de week in de krant. Er komt een dag dat iedereen bezig is zijn eigen weblog te schrijven, maar niemand meer die van een ander leest. Dan is iedereen ingelogd in de interstellaire ruimte van de totale verlatenheid. Internet, zo dacht ik bij mezelf, is een gigantische kluwen van droomcabines. Bloemen verwelken, schepen vergaan….. Maar ik droom, dus ik besta.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)