Het onvermogen om te rouwen

‘En wie keer op keer een geliefde verliest, verwacht misschien niets meer van de moeizame weg naar een nieuwe zijnsvorm. Ach laat maar. Meestal zet het leven dan nog wel een halftransparant masker op dat het tonen van een mimiek van betrokkenheid toelaat, maar waarachter het verdriet altijd zichtbaar blijft. 

Dat schrijft Ben Schomakers in zijn boek Het begin van de melancholie, over verdriet, verlangen en werkelijkheid (2018). Het zijn woorden die bij mij een cascade van herinneringen oproepen. Ooit werd ik verliefd op een vrouw, terwijl ik niet wist dat in haar hart de tijd was stil blijven staan. Ze droomde van een huis met een slotgracht. Ze wilde, als ze ooit zou sterven, helemaal alleen zijn, als een olifant die zich terugtrekt in het oerwoud. Stil de tijd. Dat is geen leven voor de liefde.

Jaren daarvoor was zij verlaten door een man, van wie zij zielsveel gehouden had. Het was niet de eerste keer dat zij de liefde was kwijtgeraakt, en het zou ook niet de laatste keer zijn. In feite hield ze nog steeds van hem. ‘Omdat hij is zoals hij is,’ zei ze dan. Zoals veel mensen wellicht van hem hielden. Zelfs ik, zo zei ze, want ik kende hem. Ze had er ooit met een goede vriend over gesproken en die dacht er net zo over als zij: ‘Hij is is een asshole, maar we houden wel van hem!’ Dat had zij beaamd met hart en ziel. En daarmee had zij haar lot in de liefde voor de rest van haar leven bezegeld. Voorgoed bleef zij steken in haar onvermogen om te rouwen.

Het was voor mij een raadsel hoe ze dit zo kon doen, temeer omdat haar geliefde, die haar van de een op de andere dag verlaten had, zo wreed voor haar was geweest. Hoe dan ook, voor mij werd de situatie gaandeweg onhoudbaar. Mijn verliefdheid, die aanvankelijk door haar beantwoord leek te worden – sterker nog, zij was de eerste geweest die toenadering had gezocht – stuitte meer en meer op een ondoordringbare vesting.

Maar in plaats van mij op gepaste wijze terug te trekken, volhardde ik in mijn verliefdheid op bijna obsessieve wijze. Mijn gedrag kreeg zelfs iets manisch. Mijn eigen gemis van een verloren geliefde, dat ik dacht volledig verwerkt te hebben, sloeg uiteindelijk op hol. Misschien was ik wel verliefd op mijn eigen verliefdheid. Hoe dan ook, de dam was gebroken en een zee van liefdesenergie brak los vanuit het stuwmeer van mijn rouw.

Anderzijds was haar gedrag compleet onvoorspelbaar geworden. Zo kon zij van het ene op het andere moment in totale woede uitbarsten, helemaal als ik haar wees op inconsistenties in haar gedrag. Soms dacht ik dat ze misschien leed aan een soort borderline-syndroom, zo grillig waren haar stemmingswisselingen. Misschien had ze last van bindingsangst. Met mijn verlatingsangst daar tegenover resulteerde dit in een slopende vecht-relatie.

Voortdurend was er de dreiging van een hooglopend conflict, dat dan weer met veel inspanning van mijn kant gesust moest worden. Bijna altijd was er ruzie, ruzie en nog eens ruzie. Ach lieve ruzie, wat hield ik van haar! Ik was smoorverliefd op ruzie.

Gevangen zat ik uit in mijn eigen droompaleis. En als ik de euvele moed had om van haar weg te lopen, draaide ik mij halverwege weer om. Zo heb nog een nacht op het talud van de Afsluitdijk geslapen, alvorens op mijn schreden terug te keren. Een andere keer vertrok ik in het holst van de nacht vanuit een zomerhuisje op Ameland voor a walk on the wild side. Met mijn rolkoffer in de hand liep ik het hele eiland over om als een dakloze bejaarde te gaan slapen op de pier, wachtend op de eerste boot, vol medelijden met mijzelf en een halve fles Calvados als troost voor mijn berooide ziel.

Het toppunt van deze rollercoaster werd al eerder bereikt toen zij mij plompverloren het voorstel had gedaan om samen met haar een biografie schrijven over een beroemde oom van haar voormalige geliefde, die ‘lieve asshole’ dus. Zijn oom had ooit carrière gemaakt in Hollywood. We zouden samen naar Amerika gaan om daar in de archieven te duiken. Zo zou alles dan toch nog goed komen tussen ons. Ik ben niet op dit wonderlijke voorstel ingegaan. Met alle respect: van een ‘asshole’ kun je niet houden. Je kunt hem hooguit vergeven misschien, maar je kunt niet vergeten dat hij een asshole is geweest. Eens een asshole, altijd een asshole.

Anders gezegd, ik kreeg sterk de indruk dat zij haar woede op haar voormalige geliefde verdrongen had. Haat en liefde waren bij haar op een wonderlijke manier met elkaar verknoopt geraakt. Ik zag het zwerk al drijven. Zolang zij die knoop zelf niet losmaakte, zou de haat ondergronds blijven doorwoekeren en voorkomen dat ze ooit nog echte liefde zou kunnen ontvangen.

Ze moest ergens haar woede kwijt, en wat ligt er meer voor de hand dan deze woede te koelen op een surrogaat-object, een passant op wie de liefde voor even was gestuit. Zodra er een minnaar bij haar aan de poort kwam en het waagde de slotgracht over te steken, ging weldra de brug van haar burcht omhoog en de poort op slot. Hoeveel minnaars had zij op deze wijze uiteindelijk de deur gewezen sinds die knoop in haar hart?

Kortom, ik kreeg het vermoeden dat haar verdrongen woede een eigen leven was gaan leiden in haar hart, waardoor ze – zonder dat zelf door te hebben – een meedogenloze femme fatale was geworden, een soort vrouwelijke Blauwbaard. Elke minnaar, die het had gewaagd haar een aanzoek te doen, werd uiteindelijk de nek omgedraaid. Wie was de volgende? Ik? Au suivant!

Nogmaals, waar deze vrouw in feite mee worstelde was het onvermogen om te rouwen. Wat houdt dat onvermogen in? Waarom vlucht iemand voor zijn eigen verdriet en gaat een gedrag vertonen, waar hij of zij zelf totaal geen zicht op heeft? Anders gezegd, is het waar wat Schomakers beweert, dat het leven voor wie keer op keer een geliefde verliest, ‘een halftransparant masker opzet, dat het tonen van een mimiek van betrokkenheid toelaat, maar waarachter het verdriet altijd zichtbaar blijft’? 

Ben Schomakers levert in zijn boek Het begin van de melancholie kritiek op Freuds theorie over rouw en depressie. Volgens hem reduceert Freud het verdriet (de rouw) teveel tot het concrete verlies van een liefdesobject en zou hij te weinig aandacht hebben besteed aan de verloren liefde als zodanig, met alle gevoelens en ervaringen die eigen waren aan het ‘hebben van de geliefde’.

Het verdriet zou zich volgens Schomakers vooral richten op een verloren, innerlijke zijnsvorm en alles wat bij het liefhebben van een geliefde hoort. Hij gebruikt ook de metafoor ‘de taal van het verdriet’ waarin deze zijnsvorm zich op persoonlijke wijze heeft geuit. Ook die eigen ‘taal van de liefde’ zou in de ziel blijven voortbestaan als het object van de liefde er niet meer is. 

Bij het verdriet om een verloren geliefde kan er dus ook volgens Schomakers sprake zijn van een vorm van ‘trouw’ aan de degene die overleden of uit zicht verdwenen is, ook nog lang na de volledige verwerking van het verlies. Hij spreekt over ‘een gebied’, war de liefde vertoefd heeft en dat opnieuw moet worden ingericht. Het zijn zijn processen die – zoals ook Freud beweerde – een eigen logica lijken te hebben. Maar de onderscheidingen zijn in werkelijkheid  minder rigoureus dan Freud vermoedde. Het verlangen is geen onpersoonlijke energie, zonder persoonlijke geschiedenis en bijzondere eigenschappen, maar veel subtieler en dynamischer: ‘Verdriet beweegt, verdriet zindert, verdriet blijft ver van apathie.’ 

Na een fase van ontkenning volgt de transformatie en ‘de onmogelijke verleiding’ ven de verloren geliefde. Hij spreekt van een ‘de dans om degene die uit ons leven verdwenen is’, maar laat het taboe op het omzien, dat Orpheus parten speelde, onvermeld. Hoe dan ook, het verdriet zou zich minder dan Freud dacht voordoen als een radicale ‘onthechting’, een zich losrukken van het object, maar meer als een geleidelijk proces: men krabbelt langzaam weer op en begint weer te bewegen. ‘We verlangen niet terug naar het oude leven, maar schreeuwen onszelf open om nieuwe levens te baren.’ Er is iets fundamenteels behouden, dat niet alleen de voorwaarde is voor nieuwe ontdekkingen, maar ook voor het bestaan van alle liefde.  

Schomakers heeft een afkeer van het idee, dat uit Freuds theorie lijkt voort te vloeien, dat de eigen ‘arbeid’, die de onthechting vergt, ook een eigen verantwoordelijkheid creëert. Het verdriet, dat zo wordt geformuleerd, is iets wat tot elke prijs vermeden of verdreven moet worden, waardoor de intrinsieke waarde van het verdriet uit zicht verdwijnt. Schomakers is geen psychiater, maar zijn ‘pleidooi’ voor het verdriet – een existentiële verdieping en de grondervaring van liefde – klinkt tegenwoordig door in allerlei vertogen van psychiaters en psychologen die zich verzetten tegen een al te hedonistisch gewaande tijdgeest.

‘Koester uw somberheid, want zij kan ook een rijke ervaring zijn voor wie haar in een verdiepte levensvisie weet te integreren,’ dat is zo’n beetje het adagium van deze morele herevaluatie van de somberheid. Of deze eigentijdse cultuurkriek terecht is of niet, valt lastig aan te tonen, maar juist daardoor komt  de deur wijd open te staan voor allerlei speculaties. Ook Schomakers speelt met de gedachte dat de huidige cultuur ‘de gevoelloosheid bevordert’ en dat een doelbewust draaiend economisch systeem ‘een murwheid van zachte gevoelens’ veronderstelt.

Over rouw en verdriet kun je eindeloos filosoferen en psychologiseren. Het is de spreekwoordelijke bron van de somberheid, waarin ieder die erin roept telkens weer de echo van zijn eigen stem terughoort. Zo hoorde ook ik in het betoog van Schomakers nog even een echo terug uit mijn eigen verleden. En zoals het gaat met elk verleden, het is voorbij. Voorgoed, en o voorgoed voorbij.

Reageren is niet mogelijk.