De film Repulsion heeft mij altijd gefascineerd. Niet eens zozeer om de indringende inhoud van het verhaal, maar vooral vanwege de onbenoembare sfeer die de beelden oproepen. ‘Doe geen dingen die ik zelf ook niet zou doen’, zegt de man als hij met zijn vriendin op vacantie gaat en de hoofdrolspeelster Carol (Catherine de Neuve) alleen in het appartement achterblijft. Een paar dagen later valt er een ansichtkaart in de bus. Een foto van de scheve toren van Pisa. Dan is is er inmiddels al heel wat gebeurd. Het huis is het decor geworden van een drama: een jonge vrouw die langzaam in een psychose raakt.
Het Londen van begin jaren zestig krijgt de kijker maar spaarzaam te zien. Wat straatbeelden, de kapperzaak waar Carol aanvankelijk nog werkt, het Italiaanse restaurant… het is de buitenwereld die haar angst aanjaagt en die stap voor stap letterlijk wordt buitengesloten. Carol sluit zich op in het huis dat steeds meer het aanzien krijgt van een vesting. Kleine details verraden dat haar ervaring van de werkelijkheid gaat ontsporen. De vliegen op het rottende konijn. De druppende kraan. De beginnende hallucinaties, de schaduwen op de muur…. Binnen- en buitenwerld vloeien ongemerkt in elkaar over. Waan wordt werkelijkheid. Het kijken naar deze film wordt op zich zelf een bijna hallucinerende ervaring.
.
Lang is gedacht dat het filmische beeld een afspiegeling was van de echte wereld. Wie een film ziet kijkt naar een scherm en dat scherm fungeert als een spiegel. Deze spiegel weerkaatst niet het licht uit de echte wereld, maar vervormt haar in de ondoorzichtige mediale barrière, die eigen is aan het medium zelf (in dit geval het bewegende filmbeeld). Deze theorie is mimetisch van aard. Ik zie een auto door de straat rijden. Die auto heeft ooit in de echte wereld gereden en verbeeldt nu iets anders in een filmverhaal.
Deze theorie klopt niet volgens Gilles Deleuze. Het gaat bij het filmbeeld niet om de tegenstelling tussen ‘filmbeeld als spiegel van de echte wereld’ en de ‘echte wereld’, maar om de tegenstelling tussen ‘een actueel veld’ (bewustzijn) tegenover een ‘virtueel veld’ (bewegend filmbeeld). Tussen die twee polariteiten kunnen zich allerlei verknopingen gaan voordoen, als een film daadwerkelijk wordt vertoond. Dan voltrekken zich allerlei processen tussen het bewegende filmbeeld en het actuele bewustzijn van de kijker. Deze mentale processen zijn zeer complex van aard. Het zijn een soort verknopingen die voortwoekeren in de actualiteit.
In de filmtheorie van Deleuze voltrekt zich een breuk in het denken over film, die verwant is aan het onderscheid tussen oude en nieuwe mediatheorieën:
(1) Klassieke media theorieën, waarbij werd uitgegaan van omderscheiden actoren:
(2) Nieuwe mediatheorieën, waarbij wordt uitgegaan van één integraal gebeuren:
Hoe zit het eigenljjk met literatuur? Literatuur wordt bestudeerd aan de hand van de tekst (close reading), met het oog op de structuur van het verhaal (het narratieve aspect), vanuit het pespectief van de auteur (de expressie van het innerlijk), de weerspiegeling van de tijd of de wereld (de mimesis). Maar literatuur speelt zich – net als film – vooral in het hoofd van mensen af.
Zo kun je De Avonden van Gerard Reve ook opvatten als een ‘film in taal’ die mentale beelden heeft achtergelaten bij talloze lezers. Die beelden zijn bij ieder verknoopt met persoonlijke herinneringen en associaties. Ze kunnen ook elk moment worden geactualiseerd en in een nieuw netwerk worden verknoopt met andere beelden. Zoals een film in feite niet op het witte doek bestaat of in de werkelijkheid zelf, maar in het hoofd van de bisocoopbezoeker, zo is literatuur in wezen een virtueel netwerk van collectief verbonden mentale beelden, die voortdurend nieuwe verbanden aangaan.