Bloeien en snoeien

Marijke in de tuin, 21 mei 2014 (foto: Jurriaan Mous)

Na een overnachting in een hotel op de hoek van de Kerkstraat en de Leidsestraat in Amsterdam vertrok ik de volgende dag naar Alkmaar, vanwaar ik (met een OV-fiets) richting  Heiloo ben gefietst, waar ik in 1966 een paar maanden verbleef in de Willbrordus-stichting. Dit psychiatrisch ziekenhuis is inmiddels ontruimd en heeft sinds kort een nieuwe bestemming gekregen.

Dit schreef ik op 22 mei 2014 op mijn weblog (zie mijn blog: Terug naar Heiloo). De dag daarvoor reed ik met de Q-liner van Alkmaar weer terug naar Leeuwarden. Tevoren was ik nog even langs de zee gelopen aan het strand van Egmond, waar ik een selfie maakte.

Op het strand van Egmond aan Zee, 21 mei 2014

Het was warm. Toen ik thuiskwam, trof ik Marijke in de tuin. Ze was daar aan het werk, zittend in haar rolstoel. Jurriaan nam een foto van haar, alsook van Mira en Guus, op de ‘kattenboom’ achterin de tuin.

Mira en Guus, 21 mei 2014 (foto Jurriaan Mous)

Eergisteren zag Jurriaan dat deze boom nu langzaam aan het verzakken is. Het zal wellicht niet lang meer duren of hij valt om. Zo gaat dat met bomen. Vroeg of laat worden ze geveld. Wat dat betreft zijn bomen net mensen. Marijke zou er niet rouwig om zijn geweest. Je kunt altijd weer een nieuwe planten, zou ze zeggen. Marijke hield van onze tuin. Het was haar lust en haar leven.

Zelfs nadat ze in een rolstoel belandde, ging ze – zodra het weer wat zachter werd – de tuin in. Ik heb die stap nog niet kunnen maken dit jaar. Er moet nodig gesnoeid worden en het onkruid moet tussen het grind vandaan. Renate heeft vorige week een eerste aanzet gegeven, en Rikkert heeft de tuinkast opgeruimd. Dat is al heel wat. Hij vond daar wel twaalf snoeimessen. Snoeien deed Marijke het liefst. Waarom weet ik niet. Ze wilde alles kort houden misschien.

Zo spontaan als ze was, zo kort hield ze de tuin. Die was voor haar het domein van het altijd maar weer groeien en bloeien, dat met strenge incisies van haar hand in goede banen geleid moest worden. Niets mocht zomaar opkomen. Het moest zoals zij het had bedacht. Onze tuin was dan ook geen natuurlijke tuin. Eerder een gedresseerde, Japanse tuin, vooral ook door die grote grind-vlakte die wel eens aan een Zen-tuin deed denken.

De Japanse taal kent ook andere scheidslijnen tussen de woorden ‘natuurlijk’ en ‘onnatuurlijk’, misschien wel omdat de ongerepte natuur daar niet zo onschuldig is als hier en zelfs als bedreigend wordt ervaren, hoe dan ook als iets dat voortdurend getemd moet worden, gestileerd, geformaliseerd, geminiaturiseerd of getransformeerd in strakke tuinen, bonsaibomen en bedeesde rituelen.

Langzaam begint de tuin nu zijn ‘natuurlijk’ karakter weer terug te krijgen. Maar niet zoals Marijke dat graag zag. Het onkruid komt op en de kattenboom staat op instorten. Soms hoor ik het haar zeggen: ‘Er moet nodig weer gesnoeid worden.’

Reageren is niet mogelijk.