Nooit alleen

Langs Het Vliet, richting Camminghaburen, Eerste Paasdag, 13.30 uur

De paasdagen heb ik alleen doorgebracht. Niet dat ik daar bezwaar tegen had, integendeel. Ik vond het wel weer prettig om alleen met mezelf te zijn. Ik kan ook heel goed alleen met mijn ziel onder de arm lopen. Beide paasdagen heb ik dat urenlang gedaan. De ziel wordt er alleen maar lichter van. Al lopend realiseerde ik mij dat ik in mijn leven eigenlijk haast nooit alleen ben geweest.

Na mijn middelbareschooltijd heb ik een half jaar alleen in Delft gewoond. Dat was geen succes. Alleen in zo’n klein studentenkamertje met een opklapbed, een tafeltje en een stoel. Daarna woonde ik twee-en-een-half jaar weer bij mijn moeder in Amsterdam, waarna ik opnieuw alleen op kamers zou gaan. Dat was in augustus 1971. De dag nadat ik mijn spulletjes verhuisd had leerde ik Marijke kennen.

Al met al had ik toen een nog pas een half jaar alleen gewoond. Met het afgelopen half jaar erbij is het dus in totaal één jaar in mijn leven dat ik alleen ben geweest. Als je alleen bent, zo merk ik, denk je meer over de dingen na. Wonderlijk genoeg ontmoet je ook meer mensen als je alleen bent.

Soms heb ik het gevoel dat ik de stap naar de emotionele volwassenheid nooit echt heb kunnen maken. Daarvoor moet een man toch echt wat langer alleen zijn. Ik ben haast onmiddellijk van de kinderlijke symbiose met een liefdevolle, maar ook overbezorgde moeder in het volwassen huwelijk gestapt.

De psychoanalyticus Jacques Lacan zou zeggen, dat ik de sprong naar de symbolische orde van wet en discipline nooit echt heb gemaakt. ‘Nicht zum Ende geboren,‘ zo noemen de Duitsers dat. Er is altijd een restant van de eierschaal aan mij vast blijven kleven.

Ik bleef ook te vaak hangen in wat Lacan ‘het reële’ heeft genoemd: de onbemiddelde eenheid van het onverzadigbare die zich zelfs in een psychose kan ontladen. Maar het had ook andere gevolgen, zoals een nooit geheel geïntegreerd driftleven, een overspannen fantasiewereld en een levenslange hang naar religie en mystiek.

Dat alles komt voort uit mijn oceanisch verlangen om voorbij elke vastomlijnde identiteit samen te vallen met iets wat elke tegenstelling overstijgt. U hoort het goed, ik lees wel eens een boekje over psychologie. In oosterse termen kun je het ook als volgt formuleren. Het is mijn verlangen naar een vervulde, complete leegte, de schijnbeweging in de cirkel van geboorte en dood.

Maar hoe je het ook formuleert, het is en blijft onvolwassenheid. Daar helpt geen lieve moeder aan. Achteraf bezien is het een godswonder dat Marijke zo lang van zo’n onvolwassen man heeft kunnen houden. Mijn liefde voor haar wordt er in ieder geval niet minder om. Ook nu zij er niet meer is, lijkt het nog vaak of ze gewoon om mee heen is. Alsof ook haar dood niet echt geboren wordt.

Alleen dat eten in je eentje, dat vind ik nog steeds vreemd. Onder het eten draai ik elke avond dezelfde verzamel-cd met Franse chansons. Dat wordt een soort muzak voor de maaltijd. Elk nummer kan ik intussen dromen. Soms zing ik dan even mee, steeds luider en luider. De buren zullen wel denken: Gaat het wel goed met die jongen?

Niks aan de hand. Zo leer ik dan eindelijk te leven met het alleen zijn.

Reageren is niet mogelijk.