Herinneringen aan Lucie

Lucie als verpleegster, begin jaren zestig

Toen duidelijk werd dat mijn zus Lucie zou gaan overlijden, heb ik  vaak aan mijn vader moeten denken. Sinds hij overleed, op 8 mei 1966, had ik nooit meer aan een sterfbed gestaan. Bij Lucie wist ik weer hoe dat voelt. Praten voor zover dat mogelijk is. Een paar woorden nog. Een teder gebaar. En dan, dat weggegaan, terwijl je weet dat je elkaar nooit meer terug zult zien. Het heeft zo moeten zijn dat het laatste afscheid van Lucie plaatsvond in dezelfde aula, waar wij destijds afscheid namen van mijn vader. Op de begraafplaats De Nieuwe Ooster in de Watergraafsmeer, op het eind van de Middenweg, waar vroeger Lusthof Rozenburg was gelegen. Het is op een steenworp afstand van het huis waar ik geboren en getogen ben.

i_NL.IMRO.0363.U0902BPGST-OH01_0004
De polder ‘Watergraafsmeer’ (rechts onder) bij Amsterdam, op een kaart van 1770. De Watergraafsmeer, die in 1629 werd drooggelegd, is de op een na oudste polder van Nederland.

Mijn vader werd begraven op vrijdag 13 mei 1966. Het was ook de laatste keer dat wij als gezin met zijn allen bij elkaar waren. Het moment van afscheid werd nu in mijn herinnering wonderlijk genoeg ook een moment van hereniging. Het graf van mijn vader is al lang geleden ‘geruimd’, zoals dat heet. Op de dodenakker, waar mijn vader lag, is nu een veld voor islamitische graven ingericht. Dit stuk grond ter grootte van een half voetbalveld ligt in de zuidoosthoek van de begraafplaats tegen Betondorp aan. Van daaruit heb je uitzicht op de bewaarschool aan de Zaaiersweg waar Gerard Reve als kind in de banken zat. ‘Laat alle hoop varen Gij die hier binnentreedt.’ Het is daar wat umheimisch en vaak waait er een gure oostenwind. ‘Een Middenwegwind’ zoals ze dat bij Reve thuis noemden. Maar dat was nog voor de oorlog.

Lucie was een oorlogskind. Ruim drie maanden voordat de oorlog uitbrak werd ze geboren. Mijn oudste zus Mariet vertelde me ooit dat in die eerste maanden vlak voor de oorlog Tante Luus wel eens langs kwam uit Huissen. “Zou er oorlog komen, Durk?”, vroeg ze dan. Mijn vader wist het niet zeker, maar hij kwam wel lijkbleek thuis, die 10de mei, toen de Duitsers ons land waren binnengevallen. Het waren benarde dagen, zeker toen het gerucht de ronde deed dat de Watergraafsmeer onder water zou worden gezet. Op die eerste oorlogsdag had mijn moeder Lucie samen met Cornelie in het grote bed gelegd in slaapkamer boven aan de voorzijde van het huis. Haar hele leven zou Lucie dat oorlogskind blijven. ”Ik heb de eerste vijf jaren van mijn leven slecht te eten gehad”, zo vertelde ze vaak. Toen ze ouder werd, liet haar gezondheid stilaan te wensen over. De oorlog was al vroeg bij haar in het lijf gekropen, maar de blijmoedigheid van haar karakter is er nooit door aangetast.

In de winter van 1944 op ‘45 verbleef Lucie samen met Mariet, Cornelie en Trees bij de Friese familie in Gaasterland. Lucie logeerde toen bij tante Jo en oom Noldus in Mirns. Elke elke dag moest ze helemaal naar Bakhuizen lopen, waar ze naar school ging. Een hele wandeling voor een meisje van vijf, aan de hand van Cornelie weliswaar, maar met houten klepzolen onder haar voeten. Onderwijl mocht ze niets vertellen van Piet, die als onderduiker bij tante Jo en ome Noldus op zolder in het hooi sliep. Mariet en Trees zaten bij Beppe in Bakhuizen, in het huis van de postkantoorhouder Manus Durk Mous die in 1943 overleden was. Die Piet, die in het hooi sliep, kwam uit de Van Swindenstraat in Amsterdam, vertelde Lucie mij ooit.

Twee jaar na de oorlog kwam ikzelf ter wereld. Vijf moeders had ik, zo heb ik vaak moeten horen. Maar Lucie, die acht jaar ouder was dan ik, speelde juist in die beginjaren zo vlak na de oorlog nog het meest de moeder over mij. Ik moet zoiets als een levende pop voor haar zijn geweest. En dat gevoel naar mij toe heeft zij nog lang in stand gehouden. Ook toen ik wat ouder werd, heeft zij mij nog vaak aangekleed. Ze nam me mee om kleren te kopen de stad. Als ik mijn klassenfoto’s terugzie uit het begin van de jaren zestig, dan ben telkens weer de enige van de klas die goed gekleed ging met stropdas en colbert. Dat kwam door Lucie. Lucie had smaak en dat wilde ze laten weten ook. Ik weet niet van wie ze dat had. Van haar vader in ieder geval niet, hoezeer hij ook op haar gesteld was en omgekeerd. Lucie was een papa’s-kind. Haar fijngevoeligheid en zorgvuldigheid had zij van hem. Haar blijmoedigheid en haar warme hart had zij van haar moeder.

Schermafbeelding-2015-06-16-om-17.39.06

Er is een foto uit begin jaren vijftig, waar Lucie naast mij zit met witte strikken in het haar. We zitten ergens langs de Ringdijk, waar ze me vaak mee nam uit wandelen. Die lange jaren vijftig lijken in mijn geheugen te zijn afgedekt door een deken van stilte. De tijd kroop langzaam voorbij en elke dag was een eeuwigheid. Maar Lucie was allesbehalve stil. Ze was een druk en wispelturig kind. Als er toen Ritalin had bestaan, dan had mijn moeder haar dat graag elke dag in grote doseringen toegediend. Mama werd vaak horendol van Lucie. Ze was nog wel eens ondeugend en altijd maar weer vatbaar voor de slappe lach, die aanstekelijk werkte voor ons allemaal, vooral aan tafel onder het eten.

Het was ook die ongedurigheid van Lucie, waardoor mijn moeder besloot voor het ontbijt in de ochtendspits een rooster in te stellen. Mijn vader en ik kregen op ontbijt op bed en de overigens mochten om het kwartier aan tafel aantreden. Kortom, een strikt regiem dat vooral op zondagochtend wel eens uit de hand liep. Dat was de ochtend van de kerkgang met zijn opeenvolging van vroegmis, hoogmis en late mis, waarbij ieder op aparte tijden het stapeltje uitgetelde stuivers, centen en dubbeltjes van de schoorsteen diende te halen om in de collectezakken te deponeren.

Ik herinner mij een zondagochtend, die door toedoen van Lucie uitliep op een complete chaos, waarna mijn vader, slechts gehuld in onderbroek en borstrok, de trap afkwam om bij mijn moeder zijn beklag te doen. ‘Waar blijft mijn pap?’ vroeg hij. Het waren gevleugelde woorden die mijn moeder tot een uitzinnige vorm van razernij brachten, waarna zij, met schuim op de lippen, gepantserd in het harnas van haar rubberkorset en gewapend met de badslang, mijn vader te lijf ging, die zich ten einde raad toen een uur lang heeft opgesloten in de keuken. Terwijl mijn moeder hem daar een half uur lang al foeterend in gijzeling nam, keek Lucie giechelend toe vanaf de trap. Ze had het weer voor elkaar. De poppen waren aan het dansen. Lucie was een vrolijke onruststoker, een lichtvoetige opstandeling in een gezin, waar de grenzen altijd duidelijk waren en de verwachtingen stilzwijgend hoog werden gespannen

Het ouderlijk huis was niet krap, maar voor vijf kinderen was het ook zeker niet ruim bemeten. Wij sliepen in opklapbedden en ’s ochtends was het altijd spitsuur in de badkamer. Ik herinner mij nog, dat ik als klein kind een fobie had voor blote voeten. Lucie wist daar als raddraaier wel raad mee. Op een ochtend, toen ik nog dronken van de slaap – met de ogen dicht en de mond half open – in bed lag, stak zij pardoes haar grote teen in mijn mond. Ik ben toen een dag lang misselijk geweest, maar de fobie was over.

De jaren vijftig waren de nadagen van het Rijke Roomse Leven en dat was ook te merken bij ons thuis. Op elke kamer waren de sporen van Onze Lieve Heer te zien. Boven de telefoon in de huiskamer hing een Heilig Hart-beeld aan de muur. Op de slaapkamer van mijn ouders hing een gigantisch kruisbeeld en een kingsize rozenkrans, gemaakt alsof er een reus werd verwacht die overigens nooit zou komen. Op elke slaapkamer hing een klein wijwatervat. Kortom, katholieker kon het niet. Het zou mij niet verbazen als iets van die alom aanwezige vroomheid bij ons thuis van invloed is geweest op de beroepskeuze van Lucie. Evenals Mariet, Cornelie en later ook Trees, koos zij voor een beroep, waarin de medische of sociale zorg voor de medemens centraal staat. Lucie koos voor de verpleging, al had mijn vader dat liever anders gezien. Je hele leven billen wassen, dat vind hij maar niets.

Untitled

V.l.n.r.: Mariet, Trees, Lucie, ikzelf en Cornelie

Maar voor het zover was moest Lucie nog naar school. Eerst op de Clara Fey-school op het Linnaeushof en later ook nog in Oud-Zuid. Ze nam vriendinnen mee naar huis. Ik herinner mij Hannie Mars, met wie ze goed bevriend raakte in de korte tijd dat ze op Fons Vitae heeft gezeten. En natuurlijk Annemarie Verberne, die om de hoek woonde in de Mariottestraat. Ze overleed toen ze achttien jaar was aan leukemie. Haar foto heeft tot het laatst toe bij Lucie op de kamer gestaan.

Samen met Lucie heb ik in die tijd ook bij de tantes in Huissen gelogeerd. De tantes mochten de Lucie graag vanwege haar altijd weer ontwapenende lach. Overal waar ze kwam was ze het zonnetje in huis.. Gelachen hebben we ook zeker toen ik samen met Lucie en drie dikke tantes – gepropt in de Ford Mustang van tante Door – op een zonnige dag in mei op bedevaart ben geweest naar Kevelaer. Van die gedenkwaardige autorit met veel oponthoud onderweg heeft Lucie destijds op hilarische wijze verslag gedaan in een lange brief die bij ons thuis aan tafel nog menigmaal is voorgelezen.

HUISSEN

Huissen, begin jaren vijftig. Mijn vader is niet te zien. Hij nam de foto. Ik sta in het midden. Staand v.l.n.r.: Tante Marie, Tante Luus, mijn moeder, mijn oudste zus Mariet. Zittend: Lucie, tante Door, Trees en Cornelie.

Lucie werd groter en bleef altijd ouder en wijzer dan ik. Ze ging het huis uit, op kamers wonen, eerst in de verpleging in Hilversum, later in de Frauenhoferstraat en daarna op een kamer op vier hoog in de Vijzelstraat bij mevrouw van der Meij als hospita. Als ze daar thuis was, hing er een rood vlaggetje boven uit het raam. Even verderop woonde Cornelie op kamers aan de Zieseniskade. Het was begin jaren zestig, mooie jaren in Amsterdam, waar we elkaar vaak ontmoeten in de stad. Ze kocht modebladen in die tijd en droeg prachtige kleren. Ik herinner me een schitterende zomerjurk van haar, in pastelkleuren met Kashmir-motieven. Lucie was op vrijersvoeten. Ze kreeg mannen over de vloer. Mooie mannen vaak. Wat wil je ook. Lucie was een hele mooie vrouw. Ze had in die tijd wel iets weg van Audrey Hepburn: every inch a lady.

Maar Lucie liet zich niet gauw versieren. ‘Zo’n knappe man, die kun je nooit lang vasthouden,’ vertelde zij wel eens in die tijd. Uiteindelijk werd ze verliefd op Gé. Op de avond dat Gé en Lucie voor het eerst samen naar de film zouden gaan, was ik toevallig bij haar op bezoek op de Noordermarkt. De jaren zestig liepen op hun eind. Women in love, zo heette de film die ze samen voor het eerst hebben gezien. A woman in love, dat was Lucie haar leven lang.

Lucie had een zacht karakter, net als tante Luus, naar wie ze was vernoemd. Zo zal ik haar ook mijn leven lang blijven herinneren. Dankbaar voor alles wat zij mij gegeven heeft. “Je bent mijn enige broertje,” zei ze nog wel eens tegen me. Ze was een lieve vrouw, een zus en een moeder tegelijk. Evenals mijn moeder heeft Lucie in haar laatste levensjaren veel pijn moeten lijden. Niet alleen toen ze reuma kreeg, maar ook toen het tot haar doordrong dat haar geestelijke vermogens minder werden.

En tenslotte op haar sterfbed, waar ze – evenals mijn vader destijds – morfine kreeg toegediend. Lucie kon de pijn goed verdragen, ze wist het te ‘dulden’ zoals dat vroeger werd genoemd. Hoe vaak zei ze niet tegen me, als ze weer eens was opgenomen vanwege haar reuma: ’Wat zal mama vroeger veel pijn hebben gehad.’ Dat was typerend voor Lucie. Eigenlijk zei ze, dat ze zelf pijn had. Dat uitte ze nooit direct, maar altijd vanuit de gedachte aan een ander. Zelfs als ze leed dacht ze aan een ander.

Lucie geloofde in God en een hiernamaals. Diep in haar hart moet ze geweten hebben dat het lijden in het katholieke geloof een bijzondere plaats inneemt. Het lijden heeft een betekenis. Dat is een geloofswaarheid die heel moeilijk te aanvaarden is. Ik zelf heb er nog altijd grote moeite mee om dit te accepteren. Maar het geloof is hier heel duidelijk over. Wie lijdt is zonder zonden. Het lijden geeft een mens de mogelijkheid om direct deel te hebben aan het lijden van Christus, dat oneindig is en waarmee Hij ons heeft verlost. Vaak wordt gezegd: ‘Wie God het meeste liefheeft, die laat Hij het meeste lijden.’

Als er een God bestaat, dan moet hij heel veel van Lucie gehouden hebben.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)